HR, 15-12-2009, nr. 08/01619 B
ECLI:NL:HR:2009:BK2119
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-12-2009
- Zaaknummer
08/01619 B
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BK2119
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK2119, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK2119
ECLI:NL:PHR:2009:BK2119, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK2119
- Wetingang
art. 552a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2010/9
Uitspraak 15‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Beklag. Uit de beschikking staande stukken kan niet worden afgeleid dat klager wist dat zijn brommer voor het plegen van een strafbaar feit zou worden gebruikt.
15 december 2009
Strafkamer
Nr 08/01619 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 7 februari 2008, nummer RK 07/6274, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. K.P.C.M. Gimbrère, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt met motiveringsklachten op tegen de ongegrondverklaring van het beklag.
2.2. De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
"Inhoud klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van het onder klager inbeslaggenomen goed, te weten: brommer van het merk Aprillia, voorzien van kenteken [AA-00-BB].
Beoordeling
Uit de stukken is het volgende gebleken.
Op 11 augustus 2007 is onder klager voornoemd goed inbeslaggenomen.
De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen goed. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de brommer haars inziens vatbaar is voor verbeurdverklaring in de strafzaak tegen verdachte [betrokkene 1] (13/527271-07). De brommer heeft gediend als vluchtbrommer bij een overval met dodelijke afloop. Klager wist of kon redelijkerwijs vermoeden dat zijn brommer voor die overval zou worden gebruikt.
(...)
De raadsman van klager heeft in raadkamer onder meer aangevoerd dat nergens uit het dossier valt op te maken dat klager redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de brommer voor deze overval zou worden gebruikt. Klager heeft nimmer bewust zijn brommer uitgeleend. Als de brommer verbeurd verklaard wordt is dat overigens een straf voor klager en niet voor verdachte [betrokkene 1] omdat de brommer niet van [betrokkene 1] is.
De rechtbank overweegt het volgende.
Blijkens de stukken en het verhandelde in raadkamer leende klager vaker zijn brommer uit. In zijn verklaring bij de politie op 11 augustus 2007 verklaart klager dat hij zijn 'bromfiets had uitgeleend aan twee jongens'. Klager wist bovendien dat [betrokkene 2] van plan was een overval te plegen en dat hij dat ook vaker had gedaan. Op grond hiervan en het gestelde in artikel 33a, tweede lid, onder a, is naar het oordeel van de rechtbank de brommer vatbaar voor verbeurdverklaring, nu klager redelijkerwijs kon vermoeden dat zijn brommer voor het plegen van een strafbaar feit zou worden gebruikt.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
2.3. De Rechtbank heeft onder meer uit de omstandigheid dat de klager wetenschap had van het feit dat [betrokkene 2] van plan was een overval te plegen en dat hij dat vaker had gedaan, afgeleid dat de klager redelijkerwijs kon vermoeden dat zijn inbeslaggenomen brommer voor het plegen van een strafbaar feit zou worden gebruikt. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat deze feitelijke vaststelling niet uit de tot de Hoge Raad ter beschikking staande stukken kan worden afgeleid. De bestreden beschikking is dan ook ontoereikend gemotiveerd.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2009.
Conclusie 27‑10‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De Rechtbank te Amsterdam heeft het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de inbeslaggenomen brommer van het merk Aprillia, voorzien van kenteken [AA-00-BB], ongegrond verklaard.
2.
Namens de klager heeft mr. K.P.C.M. Gimbrère, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat de Rechtbank er ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, van uit gegaan is dat klager redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat het goed gebruikt zou worden in verband met een strafbaar feit.
4.
De Rechtbank heeft dienaangaande het volgende overwogen:
‘Blijkens de stukken en het verhandelde in raadkamer leende klager vaker zijn brommer uit. In zijn verklaring bij de politie op 11 augustus 2007 verklaart klager dat hij zijn ‘bromfiets had uitgeleend aan twee jongens’. Klager wist bovendien dat [betrokkene 2] van plan was een overval te plegen en dat hij dat ook vaker had gedaan. Op grond hiervan en het gestelde in artikel 33a, tweede lid, onder a, is naar het oordeel van de rechtbank de brommer vatbaar voor verbeurdverklaring, nu klager redelijkerwijs kon vermoeden dat zijn brommer voor het plegen van een strafbaar feit zou worden gebruikt.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.’
5.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de Rechtbank haar beslissing dat de brommer vatbaar is voor verbeurdverklaring heeft gebaseerd op twee argumenten, welke beide onbegrijpelijk zouden zijn dan wel niet te rijmen met de door klager afgelegde verklaringen in de strafzaak waarin de brommer in beslag genomen is.
6.
Het eerste argument betreft de vaststelling van de Rechtbank dat klager zijn brommer, blijkens zijn verklaring bij de politie, heeft uitgeleend aan de twee verdachten van de overval.
7.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de uitlating van klager dat hij zijn ‘bromfiets heeft uitgeleend aan 2 jongens’ in geen van zijn verklaringen valt terug te lezen. Onder de stukken bevindt zich echter een proces-verbaal van verhoor bij inverzekeringstelling opgemaakt op ambtsbelofte op 11 augustus 2007 door [verbalisant 1], hoofdinspecteur van politie, onder meer inhoudende als verklaring van klager: ‘U vraagt mij waarom de politie denkt dat ik betrokken ben geweest bij de overval. Dat komt omdat mijn bromfiets daar gezien is. Dat kan wel kloppen want ik had mijn bromfiets uitgeleend aan twee jongens.’ alsmede ‘Ik wil u niet vertellen wie de jongens zijn aan wie ik de bromfiets heb uitgeleend. Ik wil hen niet belasten’.
8.
De klacht dat de gewraakte uitlating in geen van de verklaringen van klager valt terug te lezen mist derhalve feitelijke grondslag.
9.
Het tweede argument van de Rechtbank houdt in dat klager wist dat [betrokkene 2] van plan was een overval te plegen en dat hij dat ook vaker had gedaan.
10.
Evenals de steller van het middel is ook mij ten aanzien van deze feitelijke vaststelling niet geheel duidelijk op welke stukken in het dossier de rechtbank zich heeft gebaseerd. Het in het klaagschrift genoemde proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 september 2007 bevindt zich niet in het dossier zoals aan de Hoge Raad gezonden. Wel volgt uit het klaagschrift dat de verdachte [betrokkene 2] wel eens aan klager heeft verteld dat hij een winkel wilde overvallen. Voorts volgt uit het zich onder de stukken bevindende proces-verbaal van relaas , project PRIMUS, van 10 augustus 2007, dat klager (met zijn brommer) verdachte [betrokkene 2] op 14 juli 2007 had geholpen zich te onttrekken aan begeleid verlof (blad 9) alsmede dat klager op dinsdag 7 augustus 2007 in het gezelschap was van verdachte [betrokkene 2] en een andere jongen.
11.
Waar de Rechtbank haar overweging dat verdachte wist dat [betrokkene 2] vaker een overval had gepleegd op heeft gebaseerd is mij niet duidelijk. Wel volgt uit de stukken dat klager [betrokkene 2] goed kende; anders had hij [betrokkene 2] niet geholpen te ontsnappen uit de jeugdinrichting tijdens diens begeleid verlof.
12.
De omstandigheid dat niet duidelijk is waarop de Rechtbank haar overweging inzake wetenschap van een overval heeft gebaseerd, behoeft nog niet tot de conclusie te leiden dat het middel terecht is voorgesteld. In het kader van de beklagprocedure behoeft immers die wetenschap nog niet vastgesteld te worden. Dat oordeel is ingeval van verbeurdverklaring aan de rechter ter terechtzitting. De Rechtbank heeft met haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter, later oordelende, de desbetreffende brommer verbeurd zal verklaren, en dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is.
13.
Het middel faalt derhalve.
14.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG