HR, 21-09-2012, nr. 11/02928
ECLI:NL:HR:2012:BX7940
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-09-2012
- Zaaknummer
11/02928
- LJN
BX7940
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BX7940, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑09‑2012; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑06‑2011
- Vindplaatsen
V-N 2012/50.9 met annotatie van Redactie
NTFR 2012/2291 met annotatie van Mr. M.H.W.N. Lammers
Uitspraak 21‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Besluit proceskosten bestuursrecht, art. 1, letter a en d, en art. 2, lid 1 en lid 3. Ten onrechte proceskostenvergoeding toegekend nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Geen vergoeding voor verletkosten wegens het voorbereiden en opstellen van processtukken.
Partij(en)
21 september 2012
Nr. 11/02928
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 31 oktober 2011, nr. AWB 10/4614, op het verzet van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen na te melden uitspraak betreffende een dwangsom.
1. Het geding in feitelijke instantie
Met betrekking tot voormelde dwangsom heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 25 januari 2011 het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet gegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Hangende het beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Inspecteur betreffende een dwangsom, is de Inspecteur aan belanghebbendes bezwaren tegemoetgekomen. Belanghebbende heeft zijn beroep gehandhaafd en verzocht om een integrale proceskostenvergoeding.
3.1.2.
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 januari 2011 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gegrond
verklaard en geoordeeld dat er geen grond is de Inspecteur met toepassing van artikel 8:75, lid 1 en lid 3, van de Awb te veroordelen in de kosten die belanghebbende heeft gemaakt.
3.1.3.
In verzet heeft belanghebbende aangevoerd dat de Rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn verzoek om een integrale vergoeding van proceskosten ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
3.2.1.
De Rechtbank heeft het verzet met toepassing van artikel 8:55 van de Awb gegrond verklaard.
3.2.2.
Vervolgens heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte kosten van het verzet op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Die kosten heeft de Rechtbank met inachtneming van het Besluit gesteld op 0,5 (verzetschrift) maal 1 (wegingsfactor) maal € 437 = € 218. Het middel richt zich tegen de toekenning van deze vergoeding.
3.3.
De door de Rechtbank toegekende vergoeding ziet kennelijk, gelet op de wijze van berekening daarvan, op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, letter a, van het Besluit en de daarbij behorende Bijlage. Tussen partijen was echter niet in geschil dat belanghebbende zich niet heeft laten bijstaan door een derde en alle proceshandelingen zelf heeft verricht. In het middel wordt daarom terecht erover geklaagd dat deze vergoeding ten onrechte is toegekend. Het middel slaagt derhalve. De Hoge Raad kan de zaak afdoen aangezien de stukken van het geding geen aanwijzing bevatten dat belanghebbende in de verzetprocedure kosten heeft gemaakt die kunnen worden gerangschikt onder één van de in artikel 1 van het Besluit genoemde categorieën. Daarbij verdient opmerking dat geen vergoeding voor verletkosten op de voet van letter d van voormeld artikel 1 kan worden toegekend voor het tijdverzuim door het opstellen van processtukken of het lezen van stukken (vgl. HR 21 maart 2001, nr. 35988, LJN AB0636, BNB 2001/235).
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond, en
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2012.
Beroepschrift 29‑06‑2011
Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 16 mei 2011, nr. 10/04614, inzake [X] te [Z] betreffende de uitspraak op het verzet betreffende de uitspraak inzake de toekenning van een dwangsom inzake de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. Van deze uitspraak is op 23 mei 2011 een afschrift aan de Belastingdienst/[P] toegezonden.
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Als middel van cassatie draag ik voor:
Schending van het Nederlands recht, met name van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, doordat de rechtbank een vergoeding van proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft toegekend, terwijl belanghebbende daarvan geen gebruik heeft gemaakt, doch alle proceshandelingen zelf heeft verricht.
In de aanvulling op het beroepschrift d.d. 7 januari 2011 heeft belanghebbende op basis van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht verzocht om vergoeding van de integrale proceskosten. De kosten bestaan volgens deze brief uit door belanghebbende zelf bestede uren aan het schrijven van zijn beroepschrift en enige porti en kopieerkosten.
De rechtbank heeft het beroep vereenvoudigd behandeld en ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van proceskosten terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat belanghebbende proceskosten heeft gemaakt die vallen onder de limitatieve opsomming van kostenposten die ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft bij die uitspraak het verzoek om op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht af te wijken van het eerste lid, niet dan wel niet zichtbaar behandeld.
In verzet oordeelt de rechtbank dat vanwege het onbehandeld laten van deze stelling het verzet gegrond dient te worden verklaard. Overigens zijn er geen gronden voor vernietiging van de uitspraak.
De rechtbank kent vervolgens voor de proceskosten in de verzetprocedure een vergoeding toe van € 218 (verzetschrift 0,5 punt, wegingsfactor 1). Gelet op de berekening van deze vergoeding heeft de rechtbank hiermee een vergoeding willen toekennen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor vergoeding van deze kosten is ruimte indien er sprake is van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Nu belanghebbende het verzetschrift zelf geschreven heeft, is voor een dergelijke vergoeding geen ruimte aanwezig. Er zijn in de verzetprocedure ook geen andere kosten gemaakt, die worden genoemd in de limitatieve opsomming van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand zal kunnen blijven.
Hoogachtend,
[DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
namens deze
DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST,
loco]