HR, 18-01-2022, nr. 20/04383
ECLI:NL:HR:2022:1
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-01-2022
- Zaaknummer
20/04383
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑01‑2022; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling (art. 302.1 Sr), mishandeling (art. 300.1 Sr), vrijheidsberoving, meermalen gepleegd (art. 282.1 Sr), diefstal met bedreiging met geweld (art. 312.1 Sr) en afpersing (art. 317.1 Sr), en bedreiging, meermalen gepleegd (art. 285.1 Sr), gericht tegen ex-vriendin en haar nieuwe vriend in hun woning in 2018 in Enschede. TBS met dwangverpleging opgelegd. HR: art. 80a RO, zonder schriftelijk standpunt AG.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04383
Datum 18 januari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2020, nummer 21-004195-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen. De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2022.