Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-12-2021, nr. 21-003591-19
ECLI:NL:GHARL:2021:11736, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-12-2021
- Zaaknummer
21-003591-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:11736, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑12‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:745
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:2833, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:GHARL:2020:2261, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑03‑2020; (Hoger beroep, Tussenuitspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:2833
Uitspraak 23‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Onderdeel van de megazaak Bosnië, onderzoek Brandberg. Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van moord in Krommenie op november 2015. Daarbij werd het slachtoffer om het leven gebracht door kogels uit een pistool en een machinegeweer. Verdachte, die bevriend was met het slachtoffer en nauw contact met het slachtoffer onderhield, gaf informatie over de locaties en plannen van het slachtoffer door en had een sturende rol. Het hof acht het gebruik van Ennetcomgegevens voor het bewijs toelaatbaar en acht die gegevens betrouwbaar. Het ontbreken van een rechterlijke machtiging bij het vorderen van Ennetcomgegevens (zoals omschreven in het zogenoemde Prokuratuur-arrest van het Hof van Justitie van de EU) leidt niet tot gevolgen in de zaak van verdachte. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren (door de rechtbank was 15 jaren opgelegd).
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003591-19
Uitspraak d.d.: 23 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Badhoevedorp,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2019 met parketnummer 05-780092-17 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1977,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2019, 18 februari 2020, 12 maart 2020, 11 mei 2020, 4 augustus 2020,
27 oktober 2020, 19 januari 2021, 7 april 2021, 1 juli 2021, 27 september 2021, 11 oktober 2021, 29 november 2021 en 23 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.S. van der Biezen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair: hij op of omstreeks 7 november 2015 te Krommenie, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door tezamen met zijn mededader(s), althans alleen,
(meerdere malen) met twee, in elk geval één (automatisch(e)) vuurwapen(s),
te weten een geweer (merk Ceska Zbrojovka, kaliber 7,62x39mm) en/of een pistool (merk Glock, kaliber 9mm Parabellum),
een of meerdere kogel(s) op die [slachtoffer] af te vuren,
waardoor die [slachtoffer] in zijn borstkas en/of zijn borst, althans in zijn lichaam, werd geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair: [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meerdere andere perso(o)n(en) op of omstreeks 7 november 2015 te Krommenie, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft/hebben beroofd,
door tezamen met zijn/hun mededader(s), althans alleen,
(meerdere malen) met twee, in elk geval één, (automatisch(e)) vuurwapen(s),
te weten een geweer (merk Ceska Zbrojovka, kaliber 7,62x39mm) en/of een pistool (merk Glock, kaliber 9mm Parabellum),
een of meerdere kogel(s) op die [slachtoffer] af te vuren,
waardoor die [slachtoffer] in zijn borstkas en/of zijn borst, althans in zijn lichaam, werd geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 oktober 2015 tot en met 7 november 2015 te Amsterdam,
in elk geval in Nederland,
(telkens) medeplichtig is geweest door het (telkens) opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen en/of door (telkens) opzettelijk behulpzaam te zijn,
hierin bestaande dat verdachte tezamen met zijn mededader(s), althans alleen,
aan die [medeverdachte 1] en/of die [betrokkene 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die andere perso(o)n(en) (telkens) informatie heeft verschaft over de plek waar die [slachtoffer] kon worden geliquideerd/doodgeschoten en/of waar de schutter(s) zich kon(den) opstellen/schuilhouden en/of waar die [slachtoffer] zich bevond en/of over de bewegingen van die [slachtoffer] en/of over de kleding en/of het kogelwerend vest dat die [slachtoffer] droeg.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt van de verdediging
Aan het slot van zijn pleidooi heeft de raadsman gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden vanwege - onder meer - onrechtmatige opsporing, handelen in strijd met een integere rechtsgang en een opeenstapeling van onherstelbare vormverzuimen. Eerder in zijn pleidooi heeft de raadsman andere conclusies gekoppeld aan de verweren die hij in het kader van de rechtmatigheid van de Ennetcomdata heeft gevoerd (de inhoud van deze verweren zal hierna nog worden weergegeven), maar het hof begrijpt dat hij in de eerste plaats wenst dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de strafvervolging vanwege de verschillende onherstelbare vormverzuimen die volgens hem zouden zijn begaan.
Oordeel hof
Zoals hierna zal worden vastgesteld is het hof van oordeel dat er - behoudens een vormverzuim in het licht van het Prokuratuur-arrest - geen sprake is van onherstelbare vormverzuimen. Zoals het hof hierna zal overwegen is [verdachte] niet in een rechtens te respecteren belang geschaad.
Het hof verwerpt het verweer tot niet-ontvankelijkheid.
Getuigenverzoeken
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] in deze zaak geen eerlijk proces heeft gehad in de zin van artikel 6 EVRM en bezien in het licht van de Keskin-jurisprudentie. Verschillende onderzoekswensen van de verdediging zijn afgewezen en controle- en onderzoeksmogelijkheden zijn haar tot nu toe onthouden.
In dit verband heeft de raadsman bij pleidooi verzocht om de volgende personen als getuige te horen, omdat volgens de raadsman het horen van deze getuigen ertoe bij kan dragen dat [verdachte] alsnog een eerlijk proces krijgt:
- -
Verbalisant [verbalisant 1] ;
- -
Verbalisant [verbalisant 2] ;
- -
Verbalisant [verbalisant 3] ;
- -
[getuige 1] .
Volgens de raadsman valt een proces-verbaal van bevindingen van een verbalisant, waarin hij informatie of gegevens weergeeft, ook onder de reikwijdte van de Keskin-jurisprudentie. Met andere woorden: als een verbalisant een proces-verbaal van bevindingen heeft opgesteld waarvan de inhoud - in casu de weergave van gesprekken - voor het bewijs tegen een verdachte wordt gebruikt, moet de verdediging de gelegenheid krijgen om die verbalisant te kunnen ondervragen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat deze getuigenverzoeken beoordeeld moeten worden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium, waarbij steeds in acht moet worden gehouden dat sprake dient te zijn van een ‘fair trial as a whole’.
De verdediging wenst de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] - kort gezegd - te horen over de waarnemingen en de bevindingen die zij hebben gedaan ten aanzien van de in hun processen-verbaal opgenomen (PGP-)gesprekken en de conclusies die zij daaruit hebben getrokken in de door hen opgemaakte processen-verbaal. Het hof overweegt dat de verdediging die waarnemingen en bevindingen, die de genoemde verbalisanten in hun processen-verbaal hebben beschreven zelf kan controleren aan de hand van het dossier. De op deze waarnemingen gebaseerde conclusies kan de verdediging ook zelf beoordelen en becommentariëren. Uiteindelijk is het aan het hof om te beslissen of de getrokken conclusies te rechtvaardigen zijn op grond van de door de verbalisanten beschreven feiten. Het hof gebruikt niet de door de verbalisanten getrokken conclusies voor het bewijs, maar hooguit de PGP-gesprekken op basis waarvan de verbalisanten tot hun eventuele conclusies gekomen zijn. Als het hof conclusies van de verbalisanten overneemt, is dat omdat het hof op grond van de bewijsmiddelen tot dezelfde conclusie komt. Het hof is daarom van oordeel dat het niet noodzakelijk is om de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuige te horen. Het hof deelt niet de mening van de raadsman dat de Keskin-jurisprudentie met zich brengt dat de verdediging in de gelegenheid zou moeten worden gesteld de verbalisanten als getuigen te horen. Naar het oordeel van het hof maakt het niet-horen van deze getuigen niet dat geen sprake zou zijn van een eerlijk proces voor [verdachte] .
Het hof wijst deze getuigenverzoeken dan ook af.
Volgens de verdediging zou de verzochte getuige [getuige 1] kunnen verklaren dat hij informatie over de bewegingen van [slachtoffer] van [verdachte] heeft ontvangen en vervolgens heeft doorgespeeld naar [medeverdachte 2] . Het Ennetcom-account 7558 wordt immers aan [getuige 1] als gebruiker gekoppeld. De informatie over [slachtoffer] werd doorgegeven van het account 5534 aan het account 7558 en vervolgens van de 7558 naar de 4w12. De verdediging stelt niet te begrijpen waarom [getuige 1] niet eerder is gehoord, nadat gesteld is dat de 7558 aan hem als gebruiker van dat account kan worden gekoppeld. Daarom wil de verdediging hem horen als getuige.
Gelet op de onderbouwing die de verdediging aan dit getuigenverzoek ten grondslag heeft gelegd, valt niet in te zien wat de noodzaak is om deze getuige te horen. Een verklaring van [getuige 1] over de punten waarover de verdediging hem wenst te horen, kan niets afdoen aan de identificatie van [verdachte] als de gebruiker van het Ennetcom-account 5534 en de inhoud van de berichten die door de gebruiker van dit account zijn verstuurd, zoals het hof hierna uitgebreid zal overwegen. Ook zal het hof hierna vaststellen dat informatie over de bewegingen van [slachtoffer] die uitsluitend van [verdachte] afkomstig kan zijn uiteindelijk bij de gebruiker van het Ennetcom-account 4w12 terecht is gekomen. De eventuele omstandigheid dat deze informatie niet rechtstreeks aan de 4w12 is verstrekt maar door tussenkomst van een ander account, doet hier niet aan af.
Het hof wijst het verzoek om [getuige 1] als getuige te horen daarom af.
Ennetcom
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - kort gezegd - betoogd dat de verkregen Ennetcomdata op buitenwettelijke wijze ter beschikking van de politie zijn gekomen. Daardoor is geen sprake van een eerlijk proces. Bij de verkrijging van de Ennetcomgegevens zijn bovendien allerlei fundamentele rechtsbeginselen geschonden, zoals het vertrouwensbeginsel. Ook is sprake van schending van verschillende grondrechten, te weten de artikelen 10 en 13 van de Grondwet, artikel 8 EVRM en de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de EU. In tegenstelling tot het openbaar ministerie beschikt de verdediging over onvoldoende informatie met betrekking tot de Ennetcomgegevens. Ook heeft de verdediging geen mogelijkheden gehad om de totstandkoming van de Ennetcomdata adequaat te kunnen toetsen. Daarnaast is tekort gedaan aan het beginsel van een eerlijk proces, omdat de rechter-commissaris een toetsing heeft uitgevoerd waar de wet niet in voorziet, maar die voortkomt uit een beslissing van een buitenlandse rechter. Eén en ander zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting van alle Ennetcomgegevens, aldus de raadsman. Voor het geval deze gegevens wel tot het bewijs gebruikt mogen worden, zijn deze, gelet op het bepaalde in artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, slechts te bezigen als bewijs wanneer deze steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Zoals hiervoor onder “De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie” al is overwogen, heeft de raadsman ook bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege - onder meer - verschillende onherstelbare vormverzuimen. Het hof gaat ervan uit dat de raadsman daarmee de door hem gestelde en hiervoor omschreven schendingen bedoelt.
Verder heeft de raadsman de betrouwbaarheid en de authenticiteit van de Ennetcomdata betwist. In dit verband heeft hij - onder meer - aangevoerd dat de Ennetcomserver gevoelig was voor spoofing en hacking door derden. Het is dus mogelijk dat iemand anders uit naam van [verdachte] berichten heeft gestuurd via het Ennetcom-account dat door het openbaar ministerie aan hem is toegeschreven. In het kader van de betrouwbaarheid van de Ennetcomdata heeft de raadsman nog verzocht om [getuige-deskundige] als getuige-deskundige te horen dan wel hem een deskundigenbericht te laten opstellen. Van [getuige-deskundige] wil de raadsman graag weten waarom en op welke punten hij de zoekmachine Hansken onbetrouwbaar acht en hoe zich dit verhoudt tot de in deze zaak belastende Ennetcomberichten.
Oordeel van het hof
Verkrijging Ennetcomdata
Op 9 september 2016 is bij het Superior Court of Justice te Toronto een door Nederland op basis van artikel 15, lid 1, van de Wet Wederzijdse Rechtshulp in strafzaken R.S.C. c. 30. ingediend rechtshulpverzoek behandeld door deze Canadese rechter. Dit verzoek strekte er - kort gezegd - toe dat de data op de BES-server(s) in Toronto (Canada), waarvan de telefoontoestellen van Ennetcom gebruik maken voor hun communicatie, zouden worden veilig gesteld en dat alle beschikbare gegevens van deze servers zouden worden overgedragen aan Nederland ten behoeve van nader onderzoek in Nederland. Dit verzoek werd gedaan in het kader van het onderzoek 26DeVink en drie andere Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken waarbij het ernstige vermoeden was gerezen dat personen die betrokken zijn bij liquidaties gebruik maakten van crypto-telefoons die geleverd zijn door Ennetcom en gebruik maakten van dezelfde digitale infrastructuur in Canada om met elkaar te communiceren in Nederland en desgewenst wereldwijd.
Op 13 september 2016 heeft het Superior Court of Justice in Toronto beslist dat de
veiliggestelde data aan de bevoegde justitiële autoriteiten van Nederland zullen worden
overgedragen, ten behoeve van de vier expliciet in het rechtshulpverzoek genoemde onderzoeken. Daarnaast is bepaald dat - onder voorwaarden - de gegevens ook gebruikt mogen worden in andere Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken. De Canadese rechter heeft de beslissing of deze gegevens gebruikt mogen worden in andere onderzoeken neergelegd bij de Nederlandse autoriteiten, in die zin dat hier een rechterlijke machtiging aan vooraf moet gaan. Daarnaast is het gebruikmaken van de gegevens door dezelfde Canadese rechter beperkt tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten die een overtreding vormen van art. 45, 46, 140, 157, 287, 289, 420bis, 420ter en 420quater van het Nederlands Wetboek van Strafrecht.
In het onderzoek Brandberg is gebleken dat er bij de liquidatie van [slachtoffer] gebruik is gemaakt van communicatie via de servers van Ennetcom. Eén van de accounts die gebruikt werd was [e-mailadres 1] (hierna: 5534). Om te voldoen aan de voorwaarden van de Canadese rechter, moest dus een Nederlandse rechter toestemming geven voor het gebruik van de Ennetcomdata in het onderhavige opsporingsonderzoek. Het openbaar ministerie heeft voor de vorm waarin het onderzoek zou plaatsvinden, gekozen voor een vordering aan de rechter-commissaris tot het verrichten van onderzoekshandelingen aan de Ennetcomdata; onderzoekshandelingen die de rechter-commissaris heeft gedelegeerd aan verbalisanten (art. 181 jo art. 177 Sv). Voor de inhoudelijke toetsing van de vordering heeft de rechter-commissaris aansluiting gezocht bij art. 126ng Sv, de bepaling die de vordering van digitale gegevens van Nederlandse telecommunicatie-aanbieders mogelijk maakt.
Het openbaar ministerie heeft in het onderzoek Brandberg verschillende vorderingen gedaan aan de rechter-commissaris waarin is verzocht om onderzoek te doen naar de kopieën van de servers zoals deze door de Canadese autoriteiten zijn verstrekt. Door middel van vier beslissingen heeft de rechter-commissaris de officier van justitie en de Nederlandse opsporingsambtenaren van het onderzoeksteam Brandberg gemachtigd tot toegang tot, onderzoek aan en gebruik van voornoemde gegevens. Op basis van de machtiging van de rechter-commissaris van 17 januari 2017 is toestemming gegeven om onderzoek te doen naar de 5534.
Naar het oordeel van het hof is hiermee gehandeld binnen de kaders van artikel 1 Sv. De Nederlandse wet kent geen bepaling die is geschreven voor de toetsing die de Canadese rechter als voorwaarde stelde aan het gebruik van Ennetcomdata in andere strafzaken. Duidelijk is dat de Canadese rechter nadrukkelijk de mogelijkheid heeft opengelaten dat ook in andere strafrechtelijke onderzoeken naar ernstige misdrijven gebruik zou worden gemaakt van de Ennetcomdata, aangezien de toetsing van verzoeken daartoe uitdrukkelijk is neergelegd bij de Nederlandse rechter. Daarmee heeft de Canadese rechter als het ware een extra waarborg vast willen leggen. Zonder deze extra eis was - op basis van de Nederlandse wet - de toestemming van de officier van justitie voldoende geweest. Door de beslissing over te laten aan de rechter-commissaris, de hoogste toetsingsfunctionaris binnen de Wet Bob, is naar het oordeel van het hof gehandeld binnen de door de Canadese rechter gestelde kaders en bovendien binnen de kaders van de Nederlandse wet.
Uit het stelsel van de wet volgt dat bij een inbreuk op de vrijheden of rechten van burgers de autoriteit die toestemming moet verlenen, hoger moet zijn als de ernst van de inbreuk toeneemt (bij een beperkte inbreuk is de bevoegdheid verleend aan alle verbalisanten en naar mate de ernst van de inbreuk toeneemt, is de bevoegdheid verleend aan respectievelijk een hulpofficier van justitie, een officier van justitie of een rechter-commissaris). Toestemming voor ernstige inbreuken op vrijheden of rechten kan alleen worden verleend voor de opsporing van zware misdrijven (het proportionaliteitsbeginsel). Ook wordt alleen toestemming verleend als het doel niet op andere wijze dan door een inbreuk op rechten of vrijheden kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel).
Voor de inhoudelijke toetsing van de beschikbaarstelling van de Ennetcomdata heeft de rechter-commissaris gekozen voor art. 126ng Sv. De toets in dit artikel ligt bij de rechter-commissaris, de hoogste toetsingsfunctionaris binnen de Wet Bob. De rechter-commissaris heeft zijn toestemming verleend op basis van een plan van aanpak waarin de zoektermen zijn opgenomen waarmee de Ennetcomdata zijn doorzocht. De strafbare feiten die onderzocht werden in het opsporingsonderzoek Brandberg vallen binnen de voorwaarden
die door de Canadese rechter en art. 126ng Sv zijn gesteld. Uit het omvangrijke dossier volgt dat er weinig ander bewijs is dat op andere wijze kon leiden tot de identificatie van de daders. Er is geen strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Over het beroep van de verdediging op de Prokuratuur-jurisprudentie overweegt het hof als volgt.
Het recht op eerbiediging van het privéleven (en communicatie) is onder meer vastgelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in artikel 8 EVRM en artikel 10 van de Grondwet. Het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt expliciet verwoord in artikel 8 van het Handvest.
Het hof stelt voorop dat de Nederlandse politie en justitie met het kopiëren van de gegevens op de BES-server van Ennetcom in Canada toegang hebben gekregen tot een grote hoeveelheid gegevens van de gebruikers. Dit betrof niet alleen metadata, maar ook de versleutelde inhoud van verzonden berichten en notities van de gebruikers. Nadat toegang was verkregen tot de private key-server, werd ook de ontsleutelde inhoud van deze berichten en notities toegankelijk. De Nederlandse politie heeft daarmee toegang gekregen tot de volledige communicatie tussen een groot aantal gebruikers, hoewel de verzenders en ontvangers slechts werden weergegeven met een bijnaam of met een e-mailadres, bestaande uit willekeurige cijfers en letters. Daarmee was dus nog niet meteen duidelijk welke persoon de verzender of ontvanger was, tenzij de politie uit (andere) onderzoeken wist wie van welke bijnaam of welk e-mailadres gebruikt heeft gemaakt. Het behoeft geen betoog dat met het kennis (kunnen) nemen van de metadata en de inhoud van de 3,7 miljoen aangetroffen berichten de gebruikers in hun recht op privacy zijn geschaad.
Uit het Prokuratuur-arrest volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in het arrest bedoelde communicatiegegevens slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreiging van de openbare veiligheid. Niet ter discussie staat dat in deze zaak van een dergelijke procedure sprake is, omdat het ten laste gelegde levensdelict een ‘serious crime’ betreft. Verder volgt uit het arrest dat het aan de nationale wetgever is om voorwaarden vast te stellen waaronder aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een openbaar ministerie dat de onderzoeksprocedure van een strafrechtelijk onderzoek leidt en in voorkomende gevallen ook optreedt als openbaar aanklager tijdens de strafprocedure. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging.
Het hof is van oordeel dat de in het onderhavige onderzoek opgevraagde gegevens - achteraf gezien - niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft overwogen dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie uitsluitend een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie dan wel bewijs. Het hof zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a Sv.
Het hof is van oordeel dat sprake is van schending van het Unierecht. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Bij de bepaling of, en zo ja welk, gevolg hieraan verbonden dient te worden, houdt het hof rekening met de factoren van lid 2 van artikel 359a Sv, namelijk het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Waar het [verdachte] betreft, constateert het hof dat de berichten van en naar hem hoofdzakelijk, zo niet geheel, te maken hebben met de zware strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en niet te maken hebben met zijn privéleven dat bescherming verdient. Daarnaast is in de onderzoeken tegen verdachte al het uit de Ennetcomdata afkomstige onderzoeksmateriaal verkregen met voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat [verdachte] door het vastgestelde vormverzuim niet in een rechtens te respecteren belang is geschaad, zodat het hof zal volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim, zonder dat daaraan een rechtsgevolg wordt verbonden.
Ten aanzien van de gekozen werkwijze en het toetsingskader ter zake het onderzoek naar de berichten is het hof daarnaast van oordeel dat deze wel passen binnen het stelsel van de Nederlandse wet, en dat deze maximale waarborgen bieden om een onnodige inbreuk op de privacy van andere Ennetcom-gebruikers te voorkomen.
Uit het voorgaande blijkt ook dat naar het oordeel van het hof geen sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM, van de artikelen 10 en 13 van de Grondwet en van artikel 1 Sv. Voor zover het verweer van de raadsman ziet op schending van deze artikelen wordt dat dan ook verworpen.
Equality of arms
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdediging over onvoldoende informatie beschikt met betrekking tot de Ennetcomgegevens. Ook heeft de verdediging geen mogelijkheden gehad om de totstandkoming van de Ennetcomdata adequaat te kunnen toetsen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof vat het verweer van de raadsman op als een beroep op ‘equality of arms’.
Het hof overweegt allereerst dat – ook gelet op andere te respecteren belangen – uit het beginsel van ‘equality of arms’ niet voortvloeit dat de verdachte aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen, dan wel als aanleiding voor de opsporing heeft gediend. Anders gezegd, het recht van de verdachte om in de gelegenheid te worden gesteld om methoden en resultaten van onderzoek te betwisten, valt niet samen met een ongeclausuleerd recht om deze te controleren. Een opsporingsinstantie heeft een andere positie dan de verdediging. Het criterium is niet dat de verdediging dezelfde mogelijkheden moet hebben als de opsporingsinstantie, maar dat de verdediging de mogelijkheid heeft om de resultaten van het onderzoek te onderzoeken, te betwisten en tot op zekere hoogte te controleren. Het gaat om de effectieve controlemogelijkheden. De verdediging is immers ook niet gebonden aan dezelfde regels als de politie als het aankomt op opsporen.
De stelling dat de verdediging over dezelfde mogelijkheden als de politie zou moeten beschikken is derhalve onjuist. De stelling miskent dat de functie van de politie, haar taakomschrijving en de regelgeving waaraan zij is gebonden bij haar taakuitoefening, waaronder die over gebruik en opslag van gegevens, nauwkeurig zijn omschreven. Dat brengt met zich dat ook de politie indien zij over een enorm bestand aan gegevens beschikt, zoals de data van de Ennetcomserver, die gegevens slechts mag onderzoeken en gebruiken voor zover dat noodzakelijk is bij haar taakuitoefening, met inachtneming van regelgeving en afweging van belangen van derden.
De verdediging heeft een andere functie. Zij dient de belangen van één persoon, de verdachte. Als de verdediging, zoals zij stelt, ongebreideld en ongecontroleerd toegang zou moeten hebben tot alle informatie waarover ook de politie kan beschikken, zou dat een onaanvaardbare inbreuk opleveren op het recht op privacy van alle andere personen dan verdachte, van wie het gegevens betreft.
De verdediging heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de mogelijkheid gehad om bij het NFI via het speciaal daarvoor ontwikkelde zoekprogramma Hansken de Ennetcomdata te onderzoeken. Deze geboden mogelijkheid betreft de complete dataset waarover het openbaar ministerie/de politie beschikt, dus niet alleen de data die zien op het onderhavige onderzoek (Brandberg).
In de zaak van verdachte geldt daarnaast het volgende. In de zaak tegen een (aantal) medeverdachte(n) heeft het openbaar ministerie verdachte en verdediging in de gelegenheid gesteld een groot deel van de subdatasets op PDF-formaat in te zien en vrij te doorzoeken met de bijgeleverde zoekfunctie. Hoewel een dergelijk verzoek niet is gedaan in de zaak van verdachte, heeft het openbaar ministerie op eigen initiatief ook verdachte en zijn raadsman in die gelegenheid gesteld. Het hof heeft het verstrekken van gegevens op PDF-formaat toegestaan. Dat heeft het hof niet gedaan omdat het van oordeel is dat de verdediging voordien onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om onderzoek te verrichten, maar omdat er geen reden is om de verdediging niet ter wille te zijn als er aanvullende voor de verdediging makkelijker alternatieven voor onderzoek naar de datasets beschikbaar komen.
Daarmee heeft de verdediging een extra middel verkregen om in ieder geval een deel van de Ennetcomdata (namelijk de subdatasets, zij het zonder de notities) zonder beperkingen in tijdstippen te doorzoeken. Dat de notities in deze fase niet op PDF-formaat raadpleegbaar waren, leidt niet tot de conclusie dat de equality of arms geschonden is. Het hof heeft al vastgesteld dat met de eerder geboden onderzoeksmogelijkheden de verdediging voldoende mogelijkheden heeft gehad de datasets te onderzoeken.
De verdediging heeft naar het oordeel van het hof dan ook voldoende mogelijkheden gehad om de data te onderzoeken, te controleren en te betwisten.
Het hof verwerpt dit verweer van de verdediging.
Betrouwbaarheid Hansken
In het verlengde van het beroep op equality of arms heeft de raadsman aangevoerd dat het zoekprogramma Hansken op zichzelf onbetrouwbaar is.
Het hof stelt voorop dat - anders dan de verdediging suggereert - door de verdediging aangehaalde deskundigen niet stellen dat het zoekprogramma Hansken onbetrouwbare gegevens produceert. Niet is gebleken dat Hansken op enige wijze invloed heeft op de inhoud van de onderzochte gegevens. Het is een zoeksysteem waarmee je binnen de gegevens kunt zoeken. Het hof wil wel aannemen dat het mogelijk is om nog modernere zoekprogramma’s te ontwikkelen en realiseert zich dat de keuze voor welk zoekprogramma dan ook gevolgen heeft voor de resultaten die ermee worden gegenereerd. Dat met een ander zoekprogramma mogelijk ook andere resultaten naar boven zouden zijn gekomen heeft geen invloed op de integriteit van via Hansken verkregen data. Met de onderbouwing van het standpunt door de verdediging is niet aannemelijk geworden - bijvoorbeeld met concrete voorbeelden maar ook niet anderszins - dat Hansken de betrouwbaarheid van de resultaten aantast. Dat sprake zou zijn van aantasting van de betrouwbaarheid van de resultaten, is evenmin op andere wijze gebleken.
Het hof verwerpt het verweer.
Betrouwbaarheid en authenticiteit
De raadsman heeft bepleit dat er geen concreet steunbewijs is waaruit blijkt dat de berichten daadwerkelijk door [verdachte] zijn verstuurd. Daarnaast zijn er volgens hem aanwijzingen op basis waarvan aan de betrouwbaarheid van het systeem van Ennetcom dient te worden getwijfeld. Het systeem is gevoelig voor spoofing en hacking. Een ander kan zich hebben voorgedaan als [verdachte] .
Het hof overweegt als volgt.
Met de raadsman en de advocaten-generaal stelt het hof vast dat de theoretische mogelijkheid bestaat - net als bij elk ICT-systeem dat is aangesloten op het internet - om Ennetcom te hacken of de data op andere wijze door technische omstandigheden of menselijk ingrijpen te beïnvloeden. Een dergelijke algemene vaststelling alleen is echter onvoldoende om aan te nemen dat de Ennetcomdata onbetrouwbaar zijn, te meer nu uit de stukken blijkt dat er aan een groot aantal voorwaarden voldaan moet worden om deze data te kunnen manipuleren.
Ennetcom B.V. heeft de communicatie met PGP-telefoons ontwikkeld om anonieme en versleutelde communicatie tussen de gebruikers mogelijk te maken. Ongeveer 19.000 gebruikers maakten gedurende een lange periode naar volle tevredenheid gebruik van de service van Ennetcom. Uit het dossier - onder andere uit de verhoren van [betrokkene 2] , de overgelegde incidentenlijst en het onderzoek van de politie naar de betrouwbaarheid van Ennetcom - blijkt naar het oordeel van het hof dat Ennetcom ook daadwerkelijk deed wat het beloofde en dat er in al die jaren betrekkelijk weinig klachten/incidenten zijn geweest. Als deze er wel waren dan werden deze snel en adequaat opgelost. Bovendien is gebleken dat het retentiebeleid van Ennetcom - namelijk dat berichten die niet handmatig door gebruikers werden verplaatst automatisch verwijderd werden - goed werkte.
Het hof overweegt dat uit de zich in het dossier bevindende berichten blijkt dat de berichtenuitwisseling van de niet verwijderde berichten tussen verschillende gebruikers van de PGP-telefoons adequaat verloopt. Uit de bewaarde data valt te concluderen dat de gebruikers telkens weten met wie ze berichten uitwisselen en dat (een deel van) de aangetroffen berichten op elkaar aansluit(en).
Het hof acht het op voorhand onaannemelijk dat, zoals de verdediging suggereert, derden Ennetcomdata hebben gemanipuleerd om verdachte in verband te brengen met strafbare feiten waarmee hij niets te maken heeft. Allereerst kende het Ennetcom duizenden gebruikers en werden berichten versleuteld. Het systeem werd gedurende de tijd dat het gebruikt werd als onkraakbaar door politie en justitie beschouwd. Voor manipulatie was kennis van de systemen en de sleutels nodig, alsmede kennis en software om berichtenverkeer en data te manipuleren en kennis omtrent de delicten waarmee men verdachte in verband wilde brengen. Die berichten zouden dan ook (in ieder geval grotendeels) bewaard moeten blijven. Tenslotte zou degene die manipuleerde er vanuit moeten zijn gegaan dat politie en justitie toegang tot de data zouden krijgen en die zouden kunnen ontsleutelen. Niettemin hebben rechtbank en hof de verdediging in de gelegenheid gesteld om getuigen te horen omtrent de betrouwbaarheid van de verkregen Ennetcomdata. Uit die verhoren blijkt dat er weliswaar op onderdelen problemen waren bij Ennetcom, zoals, als gezegd, overigens bij elk IT systeem van enige omvang, maar er zijn geen aanwijzingen gevonden die maken dat aan de authenticiteit van de Ennetcomdata getwijfeld hoeft te worden.
[verdachte] is geconfronteerd met de PGP-gesprekken die het openbaar ministerie belastend heeft uitgelegd en hij heeft dus de mogelijkheid gehad om op deze informatie te reageren en/of de inhoud daarvan te betwisten. Het hof stelt vast dat de verdediging niet aan de hand van concrete berichten heeft gemotiveerd dat en zo ja waarom er sprake zou zijn van onjuistheden of onvolledigheden. Met andere woorden: er is niet gemotiveerd waarom de betrouwbaarheid van deze informatie in twijfel getrokken zou moeten worden. [verdachte] heeft in dit kader enkel aangevoerd dat hij de berichten niet heeft verstuurd en dat hij geen PGP-telefoon had. De raadsman heeft in zijn algemeenheid gewezen op de omstandigheid dat de toegang tot Ennetcom niet waterdicht was, waardoor niet vastgesteld zou kunnen worden wie welk bericht daadwerkelijk heeft gestuurd. Hij heeft hierbij gewezen op het verhoor van [betrokkene 2] bij de raadsheer-commissaris.
Naar het oordeel van het hof is de gegrondheid van de verweren van de verdediging over de betrouwbaarheid van de Ennetcom-data niet aannemelijk geworden. Voorts is niet aannemelijk geworden dat medewerkers van Ennetcom toegang hadden tot de keyservers en de kennis hadden om (metadata van) de Ennetcom-berichten en notities aan te passen. De enkele theoretische mogelijkheid dat één of meer personen over deze toegang en/of kennis beschikten, betekent niet dat aannemelijk is dat een dergelijke aanpassing daadwerkelijk is gebeurd. Ook is niet aannemelijk geworden dat anderen dan medewerkers van Ennetcom toegang hadden tot de keyservers en de kennis hadden om data aan te passen. Er zijn aanwijzingen dat men bij [bedrijf] beschikte over het wachtwoord van slechts één van de twee aanwezige keyservers namelijk het algemene PGP gedeelte, maar het door het openbaar ministerie verkregen materiaal betreft juist berichten die zijn versleuteld met keys die waren opgeslagen op de keyserver van het S/MIME gedeelte. Er zijn geen aanwijzingen dat medewerkers van [bedrijf] de kennis of enig motief hadden om berichten, laat staan Nederlandstalige berichten, aan te passen. Het hof deelt de conclusie dat uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er wel eens fouten zijn gemaakt binnen Ennetcom, maar dat wel eens sprake was van fouten is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat het gehele Ennetcom-systeem onbetrouwbaar is en de data uit het systeem geen bewijswaarde hebben. Als er al sprake zou zijn van manipulatie van het systeem of van berichten, dan is het hof van oordeel dat uit de onderbouwing van de verdediging - en ook anderszins niet - op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat dit ook gebeurd is met de berichten/accounts die worden toegeschreven aan [verdachte] . Sterker nog: gelet op het geheel aan bewijsmiddelen, ook uit andere bron, en de mate van gedetailleerdheid acht het hof dat volstrekt onwaarschijnlijk.
Uit het voorgaande volgt dat het hof als uitgangspunt neemt dat de Ennetcom-berichten en de notities die zijn aangetroffen in het account van een gebruiker, afkomstig zijn van deze gebruiker of aan hem zijn verzonden en dat deze berichten of notities niet zijn aangetast of vervalst.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de inhoud van de PGP-berichten op een groot aantal onderdelen overeenkomt met de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals hierna zal worden weergegeven. De inhoud van die berichten vindt aldus bevestiging in andere bewijsmiddelen. Uit de stukken blijkt op welke wijze de politie de identiteit van de personen achter de Ennetcom-accounts - waaronder [verdachte] - heeft vastgesteld.
Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat de Ennetcom-data betrouwbaar zijn en voor het bewijs in deze zaak kunnen worden gebruikt.
Verzoek om [getuige-deskundige] als getuige-deskundige te horen
Het verzoek om [getuige-deskundige] als getuige-deskundige te horen, dan wel door hem een deskundigenbericht te laten opstellen, moet beoordeeld worden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. De verdediging wenst [getuige-deskundige] - kort gezegd - te horen over de onbetrouwbaarheid van de zoekmachine Hansken. Het hof heeft hiervoor al geoordeeld dat niet is gebleken dat deze zoekmachine niet betrouwbaar is. Datzelfde geldt voor de inhoud van de Ennetcomberichten die door middel van deze zoekmachine zijn verkregen. Uit de door de raadsman overgelegde stukken waarin deskundigen zich uitspreken over Hansken valt - anders dan de verdediging suggereert - ook niet af te leiden dat de deskundigen Hansken of de daarmee verkregen resultaten niet betrouwbaar (in de zin van authentiek) achten. Daaruit is slechts af te leiden dat de deskundigen vinden dat er betere zoekprogramma’s denkbaar en inzetbaar zijn. Evenmin is duidelijk geworden dat [getuige-deskundige] als deskundige iets kan zeggen over de authenticiteit van de data. Daarom acht het hof het gelet op het ontbreken van een verdere onderbouwing van de stelling van de raadsman, niet noodzakelijk om [getuige-deskundige] als getuige-deskundige te horen en ook niet om hem een deskundigenbericht te laten opstellen. Het hof wijst dit verzoek af.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit, te weten medeplegen van moord.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats is het volgens de raadsman niet duidelijk dat de 4w12 heeft gehandeld op basis van de informatie die door de gebruiker van het Ennetcom-account 5534 (volgens het openbaar ministerie [verdachte] ) is verstrekt. De 5534 had contact met het Ennetcom-account 7558, maar het is niet duidelijk hoe de informatie vervolgens van de 7558 bij de 4w12 terecht is gekomen, aldus de raadsman.
Verder heeft de raadsman betoogd dat [verdachte] niet de gebruiker was van het Ennetcom-account 5534. In dit verband heeft de verdediging enkele alternatieve scenario’s geschetst, die erop neerkomen dat iemand anders of anderen de gebruiker(s) van dit account is/zijn geweest en dat het ook iemand anders was die de informatie over [slachtoffer] heeft verstrekt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat bepaalde waarnemingen die door de gebruiker van voornoemd Ennetcom-account zijn gedaan, niet door [verdachte] gedaan kunnen zijn. Zo wordt het op 7 november 2015 om 01.05.40 uur verstuurde bericht waarin staat dat [slachtoffer] zo de trein gaat pakken, verstuurd op het moment dat [verdachte] ergens in het centrum van Amsterdam is. [verdachte] kan dus helemaal niet hebben gezien dat [slachtoffer] op dat moment in de trein zou stappen. Verder blijkt uit de camerabeelden van het centraal station in Amsterdam dat er op 7 november 2015 verschillende onbekende personen waren die de bewegingen van [slachtoffer] in de gaten hielden. Het is aannemelijker dat deze personen (of één van hen) via het hiervoor genoemde Ennetcom-account informatie hebben doorgegeven over de bewegingen van [slachtoffer] dan dat [verdachte] dit gedaan zou hebben. De raadsman heeft verder - onder meer - geopperd dat het mogelijk is dat de PGP-telefoons als werktelefoons werden gezien en dat deze door meerdere personen werden gebruikt. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat ‘ [bijnaam Ch.] ’ een woord is dat in het Papiaments heel veel wordt gebruikt en dat veel personen zo worden genoemd. Deze aanduiding is daarom te weinig exclusief om [verdachte] te kunnen koppelen aan het Ennetcom-account 5534. Nu een alternatief scenario - gelet op dit alles - niet als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven, dient [verdachte] vrijgesproken te worden van het tenlastegelegde feit.
Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] zich als medepleger aan het tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt. In dit verband heeft hij aangevoerd dat [verdachte] niet betrokken is geweest bij het beschieten van [slachtoffer] . Hij heeft daarmee geen fysieke bijdrage geleverd aan de feitelijke uitvoering van het delict. Ook volgt uit de bewijsmiddelen niet dat [verdachte] intensief contact heeft gehad met de feitelijke uitvoerders (de schutters) van de moord op [slachtoffer] . Gelet hierop moet hij worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
De feiten
Op 7 november 2015 is [slachtoffer] in Krommenie doodgeschoten. Dit gebeurde omstreeks 01.49 uur in de nacht. [slachtoffer] droeg op dat moment een kogelwerend vest. In zijn jas was een gat zichtbaar.
Die nacht zijn op straat schoten gehoord. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een zestal schoten hoorde. Daarna zag hij een zwarte Golf met hoge snelheid wegrijden.
Op de plaats delict zijn hulzen veilig gesteld.
Omstreeks 01.59 uur diezelfde nacht werd bij de politie melding gedaan van een autobrand op de [straat 1] in Amsterdam. De auto was van oorsprong zwart van kleur en betrof een Volkswagen Golf. In de uitgebrande auto werden een machinegeweer en een vuistvuurwapen aangetroffen. Uit het door het NFI verrichte onderzoek leidt het hof af dat de hulzen die op de plaats delict zijn gevonden, zijn verschoten met dit machinegeweer (een Ceska Zbrojovka). Bovendien leidt het hof uit het onderzoek van het NFI af dat het gat in de jas van [slachtoffer] is veroorzaakt door het verschieten van munitie van het kaliber 7.62x39mm (geschikt voor het automatische geweer van het merk Ceska Zbrojovka).
Op de plaats delict is op het lichaam van [slachtoffer] een telefoon gevonden met het telefoonnummer eindigend op 3843. In die telefoon stond tweemaal als contactpersoon vermeld de naam “ [naam 1] ”, met daarbij de telefoonnummers eindigend op 4524 en 6210.
De getuige [getuige 3] , destijds de vriendin van [slachtoffer] , heeft verklaard dat [slachtoffer] op vrijdag 6 november 2015 om half acht in de avond is vertrokken. Hij had met een vriend afgesproken en zij hoorde de naam “ [naam 1] ” vallen. [slachtoffer] ging te voet naar het station in Krommenie en hij zou naar Amsterdam gaan. Vlak voordat hij vertrok, werd [slachtoffer] gebeld. Op het display van zijn telefoon, zag [getuige 3] de naam “ [naam 1] ” staan. [slachtoffer] zei toen tegen degene die hem belde dat hij over een paar minuutjes de deur uit zou gaan.
[verdachte] heeft verklaard dat hij dagelijks contact had met [slachtoffer] . Dat contact bestond uit sms’en en bellen. De telefoonnummers die eindigen op 4524 en 6210 zijn van hem en het klopt dat hij met deze nummers in de telefoon van [slachtoffer] stond opgeslagen onder de naam [naam 1] . [verdachte] heeft verder verklaard dat hij zichzelf herkent op de foto met [slachtoffer] op station Amsterdam Centraal op 7 november 2015 om 00.01.16 uur.
Is [verdachte] de gebruiker van het Ennetcom-account 5534?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de volgende Ennetcom-accounts relevant zijn voor deze zaak (onderzoek Brandberg):
- -
[e-mailadres 2] (hierna: 9b16);
- -
[e-mailadres 3] (hierna: 4w12);
- -
[e-mailadres 1] (hierna: 5534);
- -
[e-mailadres 4] (hierna: 08z9);
- -
[e-mailadres 5] (hierna: 2573).
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van het Ennetcom-account 9b16, [medeverdachte 2] van de 4w12, [betrokkene 1] van de 08z9 en [betrokkene 3] van de 2573. Dat staat in deze zaak ook niet ter discussie.
De vraag die het hof in deze zaak zal moeten beantwoorden, is of [verdachte] geïdentificeerd kan worden als de gebruiker van het account 5534. In dit verband acht het hof de volgende feiten en omstandigheden, die volgen uit de bewijsmiddelen, van belang.
Op 6 november 2015 was [slachtoffer] in de loop van de avond aanwezig op het adres [adres 1] in Amsterdam. Daar bevond zich toen ook ene [naam 2] . Rond deze woning was die dag tussen 20.30 en 23.30 uur het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: 0205) actief. Dit nummer werd gebruikt van 30 oktober 2015 tot en met de ochtend van
7 november 2015, de ochtend na de moord op [slachtoffer] . Het Ennetcom-account 5534 is gekoppeld aan het telefoonnummer 0205.
De voornaam van [verdachte] is [naam 3] . Hij wordt ook wel ‘ [bijnaam Ch.] ’ en ‘ [bijnaam Sw.] ’ genoemd. Door andere Ennetcom-accounts wordt de 5534 opgeslagen onder de naam [naam 4] en [naam 5] [bijnaam Ch.] .
Op 30 oktober 2015 heeft [verdachte] om 16.31 uur vanaf zijn privételefoon (nummer 4524) gebeld naar [slachtoffer] . De gebruiker van het Ennetcom-account 5534 heeft om 16.31.19 uur het volgende bericht gestuurd aan de 281a: “Die hoer ga ook mee”. Om 16.32.49 uur heeft de 5534 aan de 281a gestuurd: “Nee verjaardag in west”.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] en zijn vriendin [getuige 3] op 30 oktober 2015 naar een kinderverjaardag zijn geweest in Geuzenveld (gelegen in het stadsdeel nieuw-west, in Amsterdam).
Op diezelfde dag heeft [verdachte] om 17.36 uur opnieuw gebeld naar [slachtoffer] . Om 17.36.56 uur heeft de 5534 aan de 281a gestuurd: “Hij stap uit bij sloterdijk zo. Had je daar iemand”. Om 17.39.58 uur heeft de 5534 naar de 281a gestuurd: “Hij is met zn chick. Ze heeft haren vast denk ik”. En om 17.41.22 uur heeft de 5534 nog naar de 281a gestuurd: “Ze gaan de bus pakken denk ik beneden”.
Om 20.10.51 uur op 30 oktober 2015 heeft [slachtoffer] het volgende sms-bericht gestuurd naar de privételefoon van [verdachte] (nummer 4524): “Ben met vrouwtje kan der niet alleen laten gaan”.
Vervolgens wordt om 20.21.43 uur met de camera van de 5534 een foto gemaakt van het scherm van een ander telefoontoestel. Op dat scherm is de volgende tekst te zien: “Ben met vrouwtje kan der niet alleen laten gaan”. De gebruiker van de 5534 heeft dus een foto gemaakt van het bericht dat [verdachte] ongeveer 10 minuten eerder van [slachtoffer] ontving.
Op 31 oktober 2015 om 15.28 uur heeft [verdachte] weer gebeld naar [slachtoffer] , opnieuw vanaf zijn privételefoon. Om 15.28.18 uur heeft de 5534 aan de 281a het volgende bericht gestuurd: “Awo… Hoe is het???Hij moet zes uur in Amsterdam zijn. Dan zou die naar huis gaan weer bij die chick. Ik zij kom wat drinken. In de stad vandaag, heb gevoel dat hij me ontloop. Zorg dat er mensen staan nu van alle kanten”.
Om 16.53 uur op diezelfde dag heeft [verdachte] opnieuw gebeld naar [slachtoffer] (vanaf nummer 4524). Om 16.57.54 uur heeft de 5534 naar de 281a gestuurd: “De kans is er wel dat hij met de trein terug gaat”. Vervolgens heeft de 5534 om 17.09.50 uur nog naar de 281a gestuurd: “Ja man, is er iemand bij CS??Ik bel hem zo weer”.
Ook om 19.44 uur heeft [verdachte] [slachtoffer] gebeld (weer vanaf nummer 4524). Vervolgens heeft de 5534 om 19.47.19 uur naar de 281a gestuurd: “Awooooooo. Hij zit te zuipen in een restaurant”.
Op 6 november 2015 om 19.51.22 uur heeft [slachtoffer] het volgende sms-bericht gestuurd naar de privételefoon van [verdachte] (nummer 4524): “Vertraging en shit ben in de trein zie je zo? toch”. Nog geen minuut later, om 19.52.16 uur, heeft de gebruiker van de 5534 aan de gebruiker van de 7558 gestuurd: “Zijn trein heeft vertraging, hij is wel onderweg”.
Hiervoor heeft het hof al overwogen dat [verdachte] op 7 november 2015 om 00.01 uur samen met [slachtoffer] is gezien op station Amsterdam Centraal. Om 00.04 uur heeft de gebruiker van de 5534 het volgende bericht gestuurd naar de 7558: “Hij gaat zo de trein pakken”.
De verdediging heeft - zoals gezegd - een alternatief scenario geschetst, inhoudende dat iemand anders (of anderen) via het Ennetcom-account 5534 informatie heeft doorgespeeld over [slachtoffer] . Het hof acht dit scenario op geen enkele wijze aannemelijk geworden en overweegt daartoe het volgende. Het hof stelt voorop dat er in beginsel van uit kan worden gegaan dat de gebruiker van een bepaalde PGP-telefoon de vaste gebruiker is van dat toestel, tenzij er aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Dat geldt dus ook voor de gebruiker van het Ennetcom-account 5534. De hiervoor genoemde door de 5534 verzonden berichten bevatten geen aanwijzingen dat er verschillende personen van dit Ennetcom-account gebruik hebben gemaakt. Datzelfde geldt voor de berichten van de 5534 die het hof hierna nog zal weergeven. Uit de berichten die via de PGP-telefoons zijn uitgewisseld, leidt het hof af dat het voor de gebruikers van die toestellen telkens duidelijk is met wie zij communiceren. Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven berichten die door de 5534 zijn verstuurd, kan worden geconcludeerd dat [verdachte] de vaste gebruiker van dit Ennetcom-account is geweest. Door de 5534 wordt immers op verschillende momenten informatie doorgegeven over [slachtoffer] die [verdachte] (zeer) kort daarvoor via zijn privételefoon van [slachtoffer] zelf heeft ontvangen. Deze informatie lijkt alleen van [verdachte] afkomstig te kunnen zijn, nu uit de telefoongegevens kan worden afgeleid dat er op sommige momenten alleen telefonisch contact is geweest tussen [verdachte] en [slachtoffer] voordat bepaalde informatie door de 5534 werd doorgegeven. Een andere aanwijzing dat [verdachte] de gebruiker was van de 5534 is de bijnaam ‘ [bijnaam Ch.] ’. Vast staat dat dit een bijnaam van hem was en door verschillende andere Ennetcom-accounts is de 5534 onder deze naam opgeslagen.
Verder overweegt het hof dat [verdachte] op geen enkele wijze concreet heeft gemaakt welke Ennetcomberichten niet door hem verstuurd zouden zijn. Op vragen van het hof welke andere personen de informatie over [slachtoffer] doorgegeven zouden kunnen hebben via het Ennetcom-account 5534 heeft hij geen antwoord kunnen geven. De verdediging heeft nog gesteld dat de 5534 op sommige momenten informatie heeft doorgegeven over [slachtoffer] die niet van [verdachte] afkomstig kan zijn, omdat vast staat dat [verdachte] op die momenten niet in [slachtoffer] nabijheid was. Hierover overweegt het hof dat de verdediging miskent dat [verdachte] deze informatie ook op een andere manier kan hebben verkregen, bijvoorbeeld door telefonisch contact met [slachtoffer] . Het hof merkt in dit verband op dat uit de bewijsmiddelen daadwerkelijk blijkt dat [verdachte] en [slachtoffer] veelvuldig telefonisch contact met elkaar hebben gehad. Dat de informatie over de reisbewegingen van [slachtoffer] alleen verkregen kan worden door personen die in zijn fysieke nabijheid zijn geweest, mist dus feitelijke grondslag.
Gelet op al het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - kan naar het oordeel van het hof geconcludeerd worden dat [verdachte] de gebruiker was van het Ennetcom-account 5534. Het hof gaat er dus van uit dat de berichten die door de gebruiker van de 5534 zijn verstuurd van [verdachte] afkomstig zijn.
De inhoud van de Ennetcomberichten
Hierna zal het hof de inhoud van de relevante Ennetcomberichten weergeven voor wat betreft het tenlastegelegde feit in deze zaak.
Op 31 oktober 2015 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en de gebruiker van het Ennetcom-account 2573:
Zender | Bericht |
[verdachte] | Vorige keer hadden we hem gevolgd naar zn huis???? Of ongeveer? |
[verdachte] | Ja, want volgens hem zelf wordt hij gevolgd zemec door skoda |
281a | zal ik die man weer op Sloterdijk zetten en hun kromenie. kijk als ze hem nu zien sloterdijk is hij zeker dood in kromenie |
[verdachte] | Ja perfect. Vind ook vervelend voor die gasten dat ze voor niks staan. Ik voel ze. Maar we moeten blijven proberen, tot het voldaan is |
281a | ja ik heb die man al gestuurt sloterdijk en de auto met hitters is niet ver van kromenie als ze hem zien zeggen ze hitters en gaan ze rijden naar daar bosjes in direct |
Op 31 oktober 2015 heeft ook de volgende berichtenwisseling plaatsgevonden tussen [verdachte] en de 281a:
Zender | Bericht |
281a | Dit sturen de hitters… Broer we waren daar, op een gegeven moment reed hondenbrigade en touran langs bro. Daarna nog een keer en toen zeiden we tegen elkaar weg weg. Ze hebben ons denk ik gezien, maar wollah broer zo is het gegaan. Ik wil die man smooth nakken broer. Sorry bro |
[verdachte] | Damn man hij is nu thuis we kunnen niks meer |
[verdachte] | Ik zag die mannen. Ik dacht klaar. Maja die man heeft die trein gepakt en is thuis |
Op 3 november 2015 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en de gebruikers van de Ennetcom-accounts f336 en 66z2:
Zender en ontvanger | Bericht |
f336 aan [verdachte] | luister ik ga je mail aan [bijnaam Jo.] geven ok. Want ik ben veel niet bereikbaar ik reis veel snap je. Hij regeld het met je die torie van die [slachtoffer] . Ok. |
f336 aan [verdachte] | [e-mailadres 6] [bijnaam Jo.] ze mail |
[verdachte] aan f336 | En ik moet spionen hebben vanaf Amsterdam centraal |
[verdachte] aan 66z2 | Ben je klaar vo alles?? Die bitch is thuis. Door de weeks is ie meestal oso. Zemec gamen, maar donderdag is t aan |
66z2 aan [verdachte] | Je weet ik ben altijd klaar zeg. In noord toch |
[verdachte] aan 66z2 | Nee krommenie. Vorige stonden de leeuwen in Noord ma wist niet precies de nummer meer maar wel ongeveer, en zaterdag was er een mis communicatie. anders wast al klaar |
[verdachte] aan f336 | Ja hij slaapt daar elke dag daar. Ik ga weekend hem zien. Met drinken… En dan pakt hij de trein en daar moet t gebeuren |
[verdachte] aan 66z2 | Ik zet hem zelf op de trein. En daar moeten ze klaar staan zoals de andere keer. Zaterdag |
[verdachte] aan 66z2 | bij de station is er een bosje daar moeten de leeuwen in slapen. Dat weten ze wel. Als ie op de trein is is maar 1 route die hij moet nemen. |
[verdachte] aan 66z2 | Ok prima. Wildit achter de rug hebben . Maar ik hou goed op de hoogte zodat we geen fouten maken. En de dag moet er een spion in mijn buurt zijn. Zeg zoals vorige keer in de caf?. |
66z2 aan [verdachte] | Hoe bedoel je spion. Begrijp je niet. Maar kan het ook vandaag zijn dat ie gaat tappen |
[verdachte] aan 66z2 | lk bedoel iemand die ook bij de caf? zit. Er iemand in de caf? voordat ik kwam. Ze gingen hem eerst volgen. Voor dat ik kwam in de caf? kwam. Vandaag niet, hij komt meestal vanaf donderdag. Op straat |
66z2 aan [verdachte] | Maar je hebt je pgp bij je toch je kan hem. Gewoon gebruiken toch. ?? |
66z2 aan [verdachte] | Je moet me gewoon mailen. Wanneer je hem ziet klaar en zeggen waar je gaat zitten. En dan wanneer de. Trein in gaat. Klaar daar na gaan ie loesoe |
[verdachte] aan 66z2 | Hij mag dat niet zien . Als ik na de wc gaat gebruik ik het. Misschien pakt die ook de kapper deze week in Noord. Laat ie weten. |
Op 4 november 2015 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en de 66z2:
Zender | Bericht |
[verdachte] | Die andere zou morgen doekoe sturen, zodat ik goed kan bewegen voor weekend. Laat je t voor me brengen?? |
66z2 | Bro ik ga je 10 kop sturen. |
Op 6 november 2015 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en de f336:
Zender | Bericht |
f336 | Ik ga nu die hitters mailen ook. |
[verdachte] | Ok, hun zijn wel Ready. Dat weet ik wel |
f336 | Ja bro ik ga mailen nu. Ga je die teringlijer straks zien bro? |
[verdachte] | Ja vanavond, als ie maar niet afzegt |
[verdachte] | Ik zet hem op de trein, en die leeuwen wachten hem op bij station krommenie |
f336 | Ja bro is goed je weet niet hoe laat? |
Op 6 november 2015 vond ook de volgende berichtenwisseling plaats:
Zender en ontvanger(s) | Bericht |
[medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] | We staan klaar voor vanavond. Gaan die Krommenie geven |
[verdachte] aan f336 | Nee, weet nie precies, ieder geval voor twaalf |
f336 aan [verdachte] | Voor 12 uur ga je hem zien.? Of ga je hem af zetten bij station |
[verdachte] aan f336 | Zeg maar wat zuipen en zo rond 7 en voor twaalf pakt die altijd de trein…. Maar dat hoor wel van me. |
f336 aan [verdachte] | Ok broer is goed we staan klaar mail mij gewoon. |
[medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] | Dit is wat mn gabber zegt: Ja bro dat is bedoeling hij ziet hem rond 19.00 uur. En dan gaat die wat zuipen met hem en daarna op trein afzetten. dus ze moeten klaar staan 20.00 of 21.00 22.00 00.00 of later snap je weer geen exacte tijd wanneer die teruggaat snap je. Maar hij gaat mailen van tevoren maar moeten klaar staan aub?? |
Op 6 november 2015 heeft de gebruiker van het Ennetcom-account h620 het volgende bericht gestuurd naar [verdachte] : “Ja broer. Je gaat me zeker zien broeder. Heb doekoe voor je”.
Op 6 november 2015 vond verder de volgende berichtenwisseling plaats tussen [betrokkene 1] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] :
Zender en ontvanger | Bericht |
[betrokkene 3] aan [betrokkene 1] | Gaan we alvast het ene en ander klaarzetten |
[betrokkene 1] aan [medeverdachte 1] | Ja gaan w het een en ander klaarzetten? |
[betrokkene 3] aan [betrokkene 1] | Zoals wat dan bro |
[medeverdachte 1] aan [betrokkene 1] | Ja bro gaa me wakkie daar zetten op die plek dan komt [bijnaam Kl.] me halen |
[betrokkene 1] aan [betrokkene 3] | Die ganies en zo |
[betrokkene 1] aan [medeverdachte 1] | Oke en dan die ganies in die wagie |
[betrokkene 3] aan [betrokkene 1] | Ja die zijn in de box. Wil je ze alvast in de waggi zette |
[medeverdachte 1] aan [betrokkene 1] | Ja dan vertrekken we gelijk. Van witte als we die mail krijgen |
Op 6 november 2015 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen het Ennetcom-account 7588 en [verdachte] :
Zender | Bericht |
[verdachte] (om 18.19 uur) | De bitch ga nu uit de deur |
7588 | Ok nu gaayt die naar jou komen? |
[verdachte] | Hij gaat nu komen naar Amsterdam, naar mij |
Op 6 november 2015 om 18.20 uur heeft [slachtoffer] het volgende bericht gestuurd naar de privételefoon van [verdachte] : “Ben thuis zou net de deur uit gaan je tel stond uit”.
Diezelfde dag vond tussen ongeveer 18.30 en 20.00 uur de volgende berichtenwisseling plaats:
Zender en ontvanger(s) | Bericht |
7558 aan [verdachte] | Ok bro laat hem zuipen zodat ze bloed dun word door alcohol dan bloed die kankerrat sneller dood ze kanker moer |
[verdachte] aan 7558 | Jazeker!!! Ga wodka voor z’n moeder halen. Uurtje ongeveer is ie bij me |
7558 aan [verdachte] | Bro waar is die ouwe telefoon van je? Heb je die kapotgemaakt? |
7558 aan [verdachte] | Ok bro kijk als dit lukt moet je eerst verkeerde codes doen tot hij blokkeerd snap je. en dan doe je in pan met kokend water zonder de batterij dat al de chips binnen smelten. Laat 20 minuten in kokend water. |
7558 aan [verdachte] | en in stukken en weggooien in sloot ergens bro. Of gewoon breken en in sloot gooien als geen tijd is maar wel verkeerde codes doen tot die alles heb gewist. en als we nieuwe telefoon nemen niet over deze actie praten snap je. Als je wat hoord ofzo kan je gewoon zeggen natuurlijk wat je hoord. Maar niet dat we dit gedaan hebben snap je bro. |
[verdachte] aan 7558 | Zijn trein heeft vertraging, hij is wel onderweg. |
[medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] , [betrokkene 3] en [bijnaam La.] | Die man is buiten. Zorg dat jullie samen zijn |
Zoals hiervoor ook al is weergegeven, heeft [slachtoffer] op 6 november 2015 om 19.51.22 uur het volgende bericht gestuurd naar de privételefoon van [verdachte] : “Vertraging en shit ben in de trein zie je zo? toch”.
Vervolgens vond er op 6 november 2015 tussen 20.28 en 21.28 uur de volgende berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en de 7558:
Zender | Bericht |
7558 | We staan klaar bro |
7588 | Stuur me wat hij aan heb aub kleur schoenen broek jas aub?? |
[verdachte] | Helemaal in zwart en hij heeft zn vest aan. |
[verdachte] | Hij is met zn gab. Ik zeg hem zo kom we gaan naar [straat 2] hoeren neuken. En voor twaalf uur pak hij de trein |
Diezelfde dag om 21.33 uur heeft [verdachte] het volgende bericht gestuurd naar de 7558: “Laat ze alvast staan bij de station in de buurt van krom. Ik kan zo niet smsn… Je hoort zo van me??”
Tussen 22.41 en 23.12 uur vond op 6 november 2015 de volgende berichtenwisseling plaats:
Zender en ontvanger(s) | Bericht |
[verdachte] aan 7558 | Ben met hem. Laat me zo afzetten bij Amsterdam CS |
[medeverdachte 2] aan [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] | Hij gaat de trein in!!! Ga alvast daar staan |
[verdachte] aan 7558 | Staan klaar in Krom |
7558 aan [verdachte] | Ja bro is hij alleen? Is die al op station centraal? |
[verdachte] aan 7558 | Nee, ik laat je zo weten als ie in de trein zit. |
Tussen 23.11 en 23.12 uur vond die dag de volgende berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] :
Zender | Bericht |
[medeverdachte 2] | Yoo al daar? |
[betrokkene 1] | Ja in de bosjes |
[medeverdachte 2] | Top |
Op 6 november 2015 tussen 23.14 uur en 7 november 2015 00.04 uur vond de volgende berichtenwisseling plaats:
Zender en ontvanger(s) | Bericht |
[medeverdachte 2] aan [betrokkene 1] | Hij is er pas met 20min |
[medeverdachte 2] aan [betrokkene 1] | Trein komt pas 23.40 aan |
[medeverdachte 2] aan [betrokkene 1] | Hij is niet op krommenie gestopt. Ga maar in de waggie zitten tot ik je tekst |
[medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] | Eerst volgende trein komt pas 10 over 1 uit adam. Dat is onze kans |
[medeverdachte 2] aan [betrokkene 1] | Ik heb iemand op station staan |
[betrokkene 1] aan [betrokkene 3] | Rij die. Wagie naar die paqrkeerplaats waar we net stonden |
[verdachte] aan 7558 | Hij gaat zo de trein pakken |
Daarna vond op 7 november 2015 tussen 00.09 en 00.28 uur de volgende berichtenwisseling plaats:
Zender en ontvanger(s) | Bericht |
[medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] | Krijg net door dat ie nu pas trein gaat pakken |
[medeverdachte 2] aan [betrokkene 1] | Zorg dat jullie 00.55 daar staan weer |
[verdachte] aan 7558 | Hij zit in de trein, dus… |
[medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] | Hij zit nu echt in de trein!!!! |
[verdachte] aan 7558 | Hij is onderweg daar naar toe… Krom |
7558 aan [verdachte] | Wis alle berichten bro. Ze staan in bosjes te wachten hij gaat ze vangen die kankkerrat?? |
[medeverdachte 2] aan [betrokkene 1] | 00.50 is ie daar |
Om 00.23 uur stuurde [medeverdachte 2] het volgende bericht aan [betrokkene 1] : “Van: [bijnaam Lar.] . Aan: Eigen/own. Onderwerp: Verzonden: 6 Nov 2015 23:26 Hij is alleen broo aub zeg ze helemaal leeg magazijnen en door hoofd ballen nek armen benen tenen nagels zelfs als kan. Alles bloed en hij heb vest!”.
Tussen 00.29 en 00.55 uur vond op 7 november 2015 de volgende berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en de 7558:
Zender | Bericht |
[verdachte] | Hij is er zo…. Nu is de kans |
7558 | Ja bro ik laat je zo weten zitten uren in bosjes en heb iemand op het station ook bro die gaat hem zoiezo zien die ziet exact hoe die loopt. |
[verdachte] | Hij is nog in Amsterdam |
7558 | Maar zit hij in trein of is uitgestapt of niet ingestapt snap niet? |
Tussen 00.51 en 01.08 uur vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] en [betrokkene 3] :
Zender en ontvangers | Bericht |
[medeverdachte 2] aan [betrokkene 1] en [betrokkene 3] | Die hond moest overstappen op sloterdijk, hij wacht daar nu op de trein |
[medeverdachte 2] aan [betrokkene 1] en [betrokkene 3] | Die gast was bij sloterdijk uistgestapt om op zn vriendin te wachten. Hij komt met half uur |
Om 00.52.35 uur heeft [slachtoffer] naar [verdachte] gebeld (naar [verdachte] privételefoon). Het telefoongesprek duurde 56 seconden.
Om 01.13 uur stuurde [betrokkene 1] het volgende bericht aan [medeverdachte 2] : “Met Ze chika?”
[medeverdachte 2] antwoordde daarop: “Denkt wel, maar pop zn kk moer. Deze kans krijg ik niet meer”.
Om 01.20 uur stuurde [medeverdachte 2] aan [betrokkene 1] : “ [bijnaam La.] en [bijnaam Fu.] geen genade aub!!!”.
Tussen 00.32 en 00.40 uur vond de volgende berichtenwisseling plaats:
Zender en ontvanger(s) | Bericht |
[verdachte] aan 7558 | Hij zit in de trein …. |
[betrokkene 1] aan [betrokkene 3] | Ja dat is die snel trein die echte trein komt over 5min |
[verdachte] aan 7558 | Ja… ik ga hem zo bellen weer |
7558 aan [verdachte] | Niet te opvallend doen bro teveel bellen of bel je hem altijd veel? |
[medeverdachte 2] aan [betrokkene 3] en [betrokkene 1] | 5min |
[verdachte] aan 7558 | Waar ben je? Hij is er bijna |
7558 aan [verdachte] | Ja bro paar minuten vertraging trein we zien alles. We staan klaar! |
Om 01.44 uur stuurde [slachtoffer] het volgende sms-bericht naar de privételefoon van [verdachte] : “Ben bijna thuis”.
Om 01.46 uur stuurde de 7558 het volgende bericht naar [verdachte] (naar zijn Ennetcom-account): “Hij is uitgestapt!!! Je hoord zo”.
Op 7 november 2015 tussen 01.58 en 02.06 uur - na het overlijden van [slachtoffer] - vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] :
Zender | Bericht |
[betrokkene 1] | Gefixt |
[medeverdachte 2] | Is ie dood? |
[betrokkene 1] | Broer ik heb me 9 op hemm geleegd [bijnaam Fu.] rende achter me aan met kalash |
[betrokkene 1] | We rende wel een hele stuk achter em aan bro laaste shot was ie gevallen |
[medeverdachte 2] | Door zn hoofd gegeven?? |
[betrokkene 1] | Die man is overhoop |
[medeverdachte 2] | Is ie dood? |
[betrokkene 1] | Niet hoofd kunnen raken broer whoellaa hij rende weg en schreeuwend |
[betrokkene 1] | Hij lag op de grond in een tuin van mensen |
[medeverdachte 2] | Maar wat denk je zelf?? |
[betrokkene 1] | Ik denk dat ie fucking doood is broer kalash heeft em geraakt |
[medeverdachte 2] | Waar heb je m geraakt? |
[betrokkene 1] | Boven lichaam hele glock op em geleegd |
[medeverdachte 2] | Hij draagt vest bro |
[betrokkene 1] | Broer hij is zoiezo geraakt in ze boven lichaam met kalash |
[medeverdachte 2] | Oke bro zijn jullie veilig |
[betrokkene 1] | Ja die wagie is gefruteerd eeh kijk at |
Om 03.38 uur stuurde [medeverdachte 2] het volgende bericht aan [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] : “Op internet staat ook dat er maar 1 schot is gelost. En ze hebben die waggie gevonden. Helemaal uitgebrand bij [straat 1] ”.
Tussen 03.43 en 03.55 uur vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] :
Zender | Bericht |
[betrokkene 1] | 1 shot broer ben je dom me hele glock was leeg |
[betrokkene 1] | Jij moet gwn wachten tot morgen ik praat niet veel staat er al of ie dood is |
[betrokkene 1] | Ja dat gaat moeilijk als iemand met een ak ook op hem shiet halloooooo ik wil niet dood gap |
[medeverdachte 2] | Wat denk je, heeft [bijnaam Fu.] m goed geraakt? |
[betrokkene 1] | Die man weet het zelf niet is ze eerste keer of zo weet ik veel ik had die kanker kalash moeten pakken |
Vervolgens vond er op 7 november 2015 tussen 06.09 en 06.14 uur de volgende berichtenwisseling plaats tussen [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] :
Zender | Bericht |
[medeverdachte 1] | Bro kijk nu.nl hij is doooddddd gappppp |
[medeverdachte 1] | Wolllahhhhh kan je foto accepteren |
[betrokkene 1] | Ja |
[betrokkene 1] | Wis alle kanker berichten van je pgp af zo snel mogelijk als je dit leest! |
[medeverdachte 1] | Heb gestuurd is laden hij is net eropp gegooiddd half5 |
Op 7 november 2015 om 04.23 uur werd er een artikel op nu.nl gepubliceerd over een dodelijk slachtoffer bij een vermoedelijke schietpartij in Krommenie.
Om 06.15 uur heeft [betrokkene 1] nog het volgende bericht gestuurd aan [medeverdachte 1] : “Jaaaa man ik heb gelezen kanker gruwelijk bro! We hebben naam gemaakt bij die fucking orga het gaat goed komen [bijnaam Fu.] we gaan kapot maken ee wis die gesprken alles alles oke”.
Kan [verdachte] als medepleger worden aangemerkt?
Uit de inhoud van de hiervoor weergegeven Ennetcomberichten kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat [medeverdachte 1] en de inmiddels overleden [betrokkene 1] de schutters waren van de moordaanslag op [slachtoffer] . Dat het gaat om moord, staat niet ter discussie. [medeverdachte 2] had een aansturende rol, in die zin dat hij [betrokkene 1] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] op de hoogte hield van de reisbewegingen van [slachtoffer] . [medeverdachte 2] bepaalde ook wanneer de schutters in actie moesten komen.
De raadsman heeft aangevoerd dat het niet duidelijk is dat de 4w12 ( [medeverdachte 2] ) heeft gehandeld op basis van de informatie die door de gebruiker van het Ennetcom-account 5534 ( [verdachte] ) is doorgespeeld. Het hof is van oordeel dat het niet relevant is of [verdachte] zijn informatie rechtstreeks aan [medeverdachte 2] dan wel aan de schutters heeft doorgegeven. Vast staat dat [verdachte] informatie over de reisbewegingen van [slachtoffer] heeft doorgegeven, die korte tijd later bij [medeverdachte 2] en bij de schutters terecht is gekomen. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, kan een deel van deze informatie alleen van [verdachte] afkomstig zijn. De omstandigheid dat er (mogelijk) een persoon met een ander Ennetcomaccount tussen heeft gezeten, doet aan de inhoud van de door [verdachte] verstuurde berichten niet af.
De vraag die het hof vervolgens moet beantwoorden, is of de rol van [verdachte] bij de moord op [slachtoffer] van voldoende gewicht was om hem als medepleger aan te kunnen merken. Volgens de verdediging is hij geen medepleger en is hij hooguit medeplichtig geweest.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook als het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daarvan sprake is, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof stelt voorop dat vaststaat dat [verdachte] ten tijde van de liquidatie niet aanwezig was op de plaats delict, maar dat hij zich in een café ergens in Amsterdam bevond. In die zin is er geen sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering. Anders dan de raadsman is het hof echter van oordeel dat de rol van [verdachte] kan worden gekwalificeerd als die van medepleger. Het hof acht hierbij het volgende van belang, wat wordt afgeleid uit de eerder besproken bewijsmiddelen.
[verdachte] en [slachtoffer] waren – aldus [verdachte] – goede vrienden. Ze hadden dagelijks contact en lieten elkaar bijvoorbeeld weten waar ze waren, hoe laat ze ergens waren en wanneer ze weer thuis waren. Ze spraken vaak samen, al dan niet met een groep vrienden, af. Dit blijkt ook uit de berichten die tussen [slachtoffer] en [verdachte] verstuurd zijn. [verdachte] had goed zicht op de dagelijkse bezigheden van [slachtoffer] .
Zoals reeds overwogen, is het hof van oordeel dat vastgesteld kan worden dat [verdachte] verantwoordelijk is voor de PGP-berichten die afkomstig zijn van het account 5534. Uit de berichten van 31 oktober 2015 en 3 november 2015 maakt het hof op dat [verdachte] betrokken was bij eerdere pogingen om [slachtoffer] te liquideren. In deze berichten geeft hij niet alleen informatie aan derden over de locaties en plannen van [slachtoffer] , maar heeft hij ook een sturende rol en geeft hij aan dat ze het moeten blijven proberen totdat het gelukt is. Het hof leidt hier een verbetenheid om de liquidatie te laten slagen uit af. Zo is er een gesprek tussen 281a en [verdachte] waarin [verdachte] schrijft: “Want al die keren ging mis. Je weet tog. Steeds morgen. morgen, morgen, morgen. (..) Verlies hem niet uit het oog!!!!!!!”. In een ander gesprek schrijft [verdachte] aan diezelfde 281a: “Nu iedereen klaar. (..) Vandaag is de dag anders ik weet ook niet.”. En “Ik zeg je eerlijk van deze baal ik wel. Het was op de bord geserveerd.” [verdachte] geeft meerdere keren door waar spionnen moeten gaan staan, waar de schutters moeten staan en dat ze klaar moeten staan.
Duidelijk is dat er ook in de nacht van 6 op 7 november 2015 een plan was om [slachtoffer] te liquideren. Naar het oordeel van het hof staat ook vast dat het opzet van [verdachte] op die liquidatie gericht was. Het is [verdachte] die telkens een vinger aan de pols houdt en [slachtoffer] actief bevraagt naar zijn locatie en vertrektijden. Ook is het [verdachte] die telkens aandringt op het afspreken met [slachtoffer] . Al op de maandag vóór 6 november 2015 is bij de F336 bekend dat [verdachte] die week een afspraak met [slachtoffer] gaat maken om te gaan zuipen. Ze spreken af dat de F336 van tevoren alles hoort. De andere personen die betrokken zijn bij de liquidatieplannen worden door [verdachte] tijdig op de hoogte gesteld van de plannen om die avond met [slachtoffer] af te spreken. [verdachte] zal [slachtoffer] wodka geven, want alcohol verdunt het bloed waardoor hij eerder doodbloedt. [verdachte] rijdt samen met [slachtoffer] met een snorder naar het station, dit terwijl [verdachte] zelf helemaal niet plan van is om te reizen, maar teruggaat naar de stad om wat te drinken. [verdachte] zorgt ervoor dat hij [slachtoffer] “op de trein” zet. Als [slachtoffer] de trein niet meteen neemt vraagt [verdachte] aan [slachtoffer] hoe laat hij dan de trein pakt. Alles wordt meteen doorgegeven aan de andere betrokkenen. Uit de berichten blijkt ook dat [slachtoffer] de PGP-telefoon van [verdachte] niet mag zien. [verdachte] gebruikt deze als hij - [verdachte] - naar de wc gaat.
[verdachte] was dus degene die informatie over - onder meer - de reisbewegingen van [slachtoffer] doorgaf, zodat de schutters wisten wanneer zij in actie moesten komen. Ook gaf [verdachte] door dat [slachtoffer] een vest (het hof begrijpt: een kogelwerend vest) en zwarte kleding droeg. [verdachte] stuurde actief andere betrokkenen aan. De berichtenstroom vanaf 31 oktober 2015 tot het moment van de liquidatie op 7 november 2015 tussen [verdachte] en zijn diverse contacten waren intensief en van begin af aan volledig gericht op de dood van [slachtoffer] . Het laatste contact van [slachtoffer] was met [verdachte] , in welk bericht [slachtoffer] laat weten bijna thuis te zijn. Enkele minuten daarna wordt hij - nadat [verdachte] ook deze informatie heeft doorgegeven - doodgeschoten.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat verdachten het gezamenlijke plan hadden om [slachtoffer] van het leven te beroven. Zij hebben van 6 op 7 november en in de periode vanaf 31 oktober 2015 intensief contact met elkaar gehad. Er was sprake van een onderlinge taakverdeling waarbij een ieder een eigen - soms deels overlappende - rol had. Gelet op de vorenstaande feiten en omstandigheden en de vastgestelde bijdrage van [verdachte] , in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is om te spreken van medeplegen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair: hij op of omstreeks 7 november 2015 te Krommenie, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door tezamen met zijn mededader(s), althans alleen,
(meerdere malen) met twee, in elk geval één (automatisch(e)) vuurwapen(s),
te weten een geweer (merk Ceska Zbrojovka, kaliber 7,62x39mm) en/of een pistool (merk Glock, kaliber 9mm Parabellum),
een of meerdere kogel(s) op die [slachtoffer] af te vuren,
waardoor die [slachtoffer] in zijn borstkas en/of zijn borst, althans in zijn lichaam, werd geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 jaar (met aftrek van voorarrest).
De rechtbank heeft [verdachte] voor het primair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar (met aftrek van voorarrest).
De advocaten-generaal hebben geëist dat [verdachte] voor het primair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de oplegging van een gevangenisstraf van 22 jaar buitenproportioneel is. Datzelfde geldt voor de oplegging van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 15 jaar. De raadsman heeft gewezen op vergelijkbare zaken waarin veel lagere gevangenisstraffen zijn opgelegd. Volgens de raadsman moet het hof er in geval van bewezenverklaring rekening mee houden dat [verdachte] enkel via PGP-berichten de locatie van [slachtoffer] naar één andere persoon heeft doorgespeeld en dat hij niet in direct verband heeft gestaan met de coördinator van de moord en de schutters.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - de volgende omstandigheden.
[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] . [slachtoffer] werd op 7 november 2015 in de nacht doodgeschoten in een woonwijk in Krommenie. Er is tenminste 29 keer geschoten: 17 keer met een automatisch geweer en 12 keer met een pistool. Veel omwonenden hebben de schietpartij gehoord.
Uit de PGP-berichten kan worden afgeleid dat de aanslag op [slachtoffer] al vanaf 31 oktober 2015 werd voorbereid. In verband met een mogelijke aanslag op zijn leven, droeg [slachtoffer] een kogelwerend vest. Dat vest bleek uiteindelijk niet bestand te zijn tegen de schoten die op
7 november 2015 op hem werden afgevuurd. De inhoud van het intensieve PGP-verkeer tussen [verdachte] en de organisatoren en de schutters van de moordaanslag en de sms-berichten tussen [verdachte] en [slachtoffer] is zeer schokkend. Uit deze berichten volgt dat [verdachte] in de nacht van 6 op 7 november 2015 met [slachtoffer] in Amsterdam is gaan stappen. Terwijl [verdachte] en [slachtoffer] samen op pad waren, gaf [verdachte] stiekem informatie over de reisbewegingen van [slachtoffer] door aan een of meer andere betrokkenen bij de organisatie van de moordaanslag. Zo is [verdachte] samen met [slachtoffer] naar het centraal station in Amsterdam gegaan, gaf hij het door toen [slachtoffer] op de trein stapte en beschreef hij wat voor kleding [slachtoffer] droeg. Vervolgens hebben de schutters van [medeverdachte 2] de opdracht gekregen om [slachtoffer] op te wachten bij het station van Krommenie en geen genade te tonen.
[verdachte] deed zich voor als een vriend van [slachtoffer] . De twee hadden dagelijks contact met elkaar. Achter [slachtoffer] rug om, gaf [verdachte] echter informatie over hem door die uiteindelijk heeft geleid tot zijn liquidatie. [verdachte] heeft [slachtoffer] samen met anderen op gruwelijke wijze vermoord. Hij heeft geen enkel berouw getoond en hij lijkt gewetenloos. Naast het onnoemelijke leed en verdriet bij de nabestaanden, ontstaat er door dergelijk handelen grote onrust in de samenleving. Er is in een woonwijk in het wilde weg geschoten met een pistool en een automatisch vuurwapen.
Over zijn persoonlijke omstandigheden heeft [verdachte] niet veel verklaard. Er zijn geen persoonlijke omstandigheden van hem bekend waarmee het hof in zijn voordeel rekening kan houden bij de strafoplegging.
In het nadeel van [verdachte] houdt het hof rekening met zijn strafblad, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor (ernstige) strafbare feiten.
Het hof stelt vast dat de strafzaak tegen [verdachte] deel uitmaakt van een zeer groot onderzoek naar liquidaties met meerdere verdachten. De zaken tegen die verdachten hangen onmiskenbaar met elkaar samen en ook het gebruik van Ennetcom-data speelt in alle zaken. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn er in deze zaak (al dan niet ambtshalve) onderzoekshandelingen verricht. Daarbij zijn geen perioden van inactiviteit geconstateerd door het hof. Zo is het kabinet van de raadsheer-commissaris voortdurend in de weer geweest om contact te krijgen met getuigen waarvan de verblijfplaats niet bekend was en is het pas in juni 2021 gelukt om één van de voor de verdediging belangrijkste getuigen te horen over de gang van zaken bij Ennetcom. Het uitgangspunt dat de behandeling van een strafzaak tegen een verdachte die zich in preventieve hechtenis bevindt, in elke instantie binnen zestien maanden dient plaats te vinden is daarom niet zonder meer toepasbaar op deze zaak. Aan het eind van de procedure in hoger beroep is onverwacht een geringe vertraging van enkele weken ontstaan door verwikkelingen in een zaak van een medeverdachte. Gelet op al deze omstandigheden zal het hof volstaan met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de fase van eerste als in tweede aanleg.
Op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat een zwaardere straf moet worden opgelegd dan de rechtbank heeft gedaan. De straf die de rechtbank heeft opgelegd doet onvoldoende recht aan de ernst van het door [verdachte] en zijn mededaders gepleegde feit en de rol van [verdachte] . Het hof zal een nieuwe en zwaardere straf opleggen.
Inmiddels is de Wet straffen en beschermen van 1 juli 2021 in werking getreden. Deze wet strekt tot wijziging van de regeling inzake detentiefasering, waaronder in het bijzonder de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de Penitentiaire beginselenwet en in het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelden zullen niet meer automatisch in aanmerking komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Daarnaast zal de periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidstelling kan werken aan zijn resocialisatie worden gehandhaafd op een derde van de opgelegde straf, met een maximum van twee jaar. Nu het hof tot een nieuwe en andere strafoplegging dan de rechtbank komt, ziet het hof geen aanleiding de op te leggen straf, voor wat betreft het deel waarvoor geen voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegekend, te vergelijken met de straf die de rechtbank heeft opgelegd of de straf die het hof onder de oude regeling zou hebben opgelegd. Bij het bepalen van de straf heeft het hof zich rekenschap gegeven van de gevolgen voor [verdachte] van de invoering van de nieuwe regeling voor de tenuitvoerlegging.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf van 18 jaar (met aftrek van voorarrest) passend en geboden is. Het hof zal deze straf dan ook opleggen.
Beslag
Ter terechtzitting van het hof heeft [verdachte] verklaard afstand te doen van alle in beslag genomen goederen. Het hof hoeft daarom geen beslissing meer te nemen op het beslag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de verzoeken om [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [getuige 1] als getuige te horen.
Wijst af het verzoek om [getuige-deskundige] als getuige-deskundige te horen dan wel om hem een deskundigenbericht te laten opstellen.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen en mr. S.H. Diepeveen, griffiers,
en op 23 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 23 december 2021.
Tegenwoordig:
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
mr. F. Posthumus, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter sluit het onderzoek en spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Uitspraak 12‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Tussenarrest in onderzoek Bosnië.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003591-19
Uitspraak d.d.: 12 maart 2020
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Badhoevedorp,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van
26 juni 2019 met parketnummer 05-780092-17 in de strafzaak tegen
[detentie] ,
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1977,
thans verblijvende in [detentie] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2019 en 18 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. A.S. van der Biezen, naar voren is gebracht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van wat door de advocaten-generaal naar voren is gebracht.
Getuigenverzoeken
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij appelschriftuur van 6 december 2019 verzocht om de volgende personen als getuigen te horen:
[getuige 1] ;
[getuige 2] ;
[getuige 3] ;
[getuige 4] ;
[getuige 5] ;
[getuige 6] (medeverdachte);
[getuige 7] (medeverdachte).
De raadsman heeft bovengenoemde getuigenverzoeken ter terechtzitting van 17 december 2019 gehandhaafd en nader toegelicht.
Ter onderbouwing van het verzoek om [getuige 1] als getuige te horen, heeft de raadsman aangevoerd dat zich aanwijzingen in het dossier bevinden dat [getuige 1] informatie heeft doorgegeven over [slachtoffer] aan de uitvoerders van diens liquidatie. De raadsman heeft hierbij verwezen naar de […] -melding van 14 november 2016 op pagina 632 van het dossier [naam dossier] . De verdediging wil [getuige 1] als getuige horen om hem te confronteren met de informatie uit deze […] -melding.
De raadsman wil de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] horen over de gang van zaken en de beveiliging met betrekking tot de [bedrijfsdata] . Ter onderbouwing van het verzoek om [getuige 4] als getuige te horen, heeft de raadsman aangevoerd dat hij de beheerder van de serveromgeving van [bedrijf] in Canada was en daarmee bij uitstek degene die onbeperkt toegang had tot de [bedrijfsdata] . Volgens de raadsman heeft [getuige 4] eveneens wetenschap van de werkzaamheden aan die data, het beheer van die data alsmede de gang van zaken bij het in beslag nemen daarvan. Ten aanzien van de getuige [getuige 5] heeft de raadsman naar voren gebracht dat hij onder de naam “ [naam] ” nauw betrokken is geweest bij het technisch onderhoud van de [bedrijfsdata] en dat hij bij uitstek de persoon is om nadere informatie te geven over de beveiliging van die data, wie er toegang tot die data had en over - onder meer - het retentiebeleid en de manipuleerbaarheid van die data.
De verdediging wenst de medeverdachten [getuige 6] en [getuige 7] te bevragen over de belastende [bedrijfsberichten] die aan verdachte worden toegeschreven.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken tot het horen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] moeten worden afgewezen. Ten aanzien van de getuige [getuige 1] heeft het openbaar ministerie aangevoerd dat uit niets blijkt dat hij betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer] en dat er daarom geen noodzaak is om hem te horen. Met betrekking tot de verzoeken om [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen te horen, hebben de advocaten-generaal opgemerkt dat er wel een belang is voor de verdediging om hen te horen, maar dat niet valt te verwachten dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord omdat hun verblijfplaats niet bekend is. Ten aanzien van [getuige 4] is door het openbaar ministerie naar voren gebracht dat de verdediging geen belang heeft bij het horen van deze getuige.
Het openbaar ministerie heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de verzoeken tot het horen van [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] als getuigen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt allereerst vast dat - anders dan de raadsman heeft betoogd - alle hiervoor genoemde getuigenverzoeken beoordeeld moeten worden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Het hof is van oordeel dat het noodzakelijk is om de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] te horen. Deze getuigenverzoeken zullen daarom worden toegewezen.
Met betrekking tot de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] overweegt het hof dat in eerste aanleg al is geprobeerd om deze getuigen te horen, maar dat dit toen niet is gelukt omdat zij onvindbaar bleken te zijn. Omdat de verblijfplaats van deze getuigen, ondanks recent nieuw onderzoek, nog steeds niet bekend is, heeft het hof thans niet zonder meer de verwachting dat [getuige 2] en [getuige 3] tijdens de procedure in hoger beroep binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. Omdat deze getuigen in eerste aanleg zijn toegewezen, het openbaar ministerie op zich het belang van het horen van deze getuigen onderkent en omdat er in hoger beroep ook nog andere getuigen gehoord moeten worden waarmee de nodige tijd gemoeid zal zijn, zal het hof ook in deze zaak opdracht geven tot het laten horen van [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen. Om onevenredige vertraging van de afdoening van de strafzaak te voorkomen, stelt het hof hierbij de voorwaarde dat de verhoren van deze getuigen bij de raadsheer-commissaris alleen doorgang zullen vinden als deze binnen een aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden. Het hof verwacht dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van de genoemde getuigen te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Over de getuige [getuige 5] merkt het hof op dat hij weliswaar ook in eerste aanleg als getuige is gehoord door de rechter-commissaris, maar dat hij zich destijds heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Het hof zal het verzoek om deze getuige te horen toewijzen en daartoe de zaak verwijzen naar de raadsheer-commissaris. Het hof geeft de raadsheer-commissaris in overweging voorafgaand aan de oproeping van deze getuige te onderzoeken, of contact op te nemen met de advocaat van deze getuige, om te vernemen of de getuige al dan niet opnieuw een beroep zal doen op zijn verschoningsrecht.
Daarnaast is het hof ambtshalve van oordeel dat [getuige 8] ook in deze zaak als getuige moet worden gehoord bij de raadsheer-commissaris, nu deze getuige wordt gehoord in de zaken tegen de medeverdachten.
Voor wat betreft het verzoek om [getuige 4] als getuige te horen, overweegt het hof het volgende. Volgens de verdediging was [getuige 4] de beheerder van de serveromgeving van [bedrijf] in Canada en daarmee bij uitstek degene die onbeperkt toegang had tot de [bedrijfsdata] . In deze hoedanigheid zou [getuige 4] ook wetenschap hebben van de werkzaamheden aan die data, het beheer van die data alsmede de gang van zaken bij het in beslag nemen daarvan. Het hof stelt op grond van de inhoud van het strafdossier vast dat [getuige 4] uitsluitend de serveromgeving van [bedrijf] heeft verhuurd. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, blijkt uit niets dat hij als verhuurder van deze serverruimte daadwerkelijk toegang heeft gehad tot de [bedrijfsdata] . Daarom is de noodzaak om [getuige 4] als getuige te horen niet gebleken en zal dit getuigenverzoek worden afgewezen.
Overige verzoeken
1. Het verrichten van technisch onderzoek aan de [bedrijfsdata]
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij appelschriftuur verzocht om technisch onderzoek te mogen doen met betrekking tot de [bedrijfsdata] om de betrouwbaarheid en de authenticiteit van die data te kunnen betwisten. De verdediging wil in het geheel aan [bedrijfsdata] kunnen zoeken naar - onder meer - aanknopingspunten ter onderbouwing van het alternatieve scenario dat (ook) iemand anders dan verdachte informatie over [slachtoffer] heeft doorgegeven.
De raadsman heeft dit verzoek ter terechtzitting van 17 december 2019 gehandhaafd en nader toegelicht. Volgens de raadsman hebben de opsporingsteams in de onderzoeken [naam onderzoek 1] en [naam onderzoek 2] onbeperkte toegang gehad tot het geheel aan [bedrijfsdata] en is het moeilijk voorstelbaar dat relevante informatie uit deze data niet is gedeeld met collega’s die zich bezighielden met de onderzoeken Bosnië en [naam dossier] . Daarom moet de verdediging, gelet op het beginsel van “equality of arms”, ook in de gelegenheid worden gesteld om in het geheel aan [bedrijfsdata] te mogen zoeken, net zoals de politie en justitie hebben kunnen doen. Ter zitting van het hof heeft de raadsman verder kenbaar gemaakt dat hij zelfstandig en zonder beperkingen met alle mogelijke zoektermen wil kunnen zoeken in de [bedrijfsdata] . Hij heeft voorgesteld dat de resultaten die uit de zoekopdrachten voortvloeien, eerst worden voorgelegd aan de raadsheer-commissaris en dat het openbaar ministerie vervolgens gemotiveerd mag aangeven welke resultaten niet aan de verdediging mogen worden verstrekt. De raadsheer-commissaris mag in de visie van de raadsman uiteindelijk beslissen welke resultaten wel en welke niet aan hem worden voorgelegd.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft expliciet betwist dat de onderzoeksteams in Bosnië en [naam dossier] onbeperkte toegang hebben gehad tot de volledige [bedrijfsdata] . In 2016 is een rechtshulpverzoek gedaan aan Canada om toegang te krijgen tot gegevens en dit verzoek is gehonoreerd voor vier onderzoeken, waaronder de onderzoeken [naam onderzoek 1] en [naam onderzoek 2] . In beginsel hadden de onderzoeksteams in die onderzoeken onbeperkte toegang tot de volledige [bedrijfsdata] , maar zij hebben die mogelijkheid nooit benut. Buiten de hiervoor genoemde vier onderzoeken is de toegang tot de [bedrijfsgegevens] beperkt en gebonden aan voorwaarden. Dat was ook het geval in de onderzoeken Bosnië en [naam dossier] , waarbij de rechter-commissaris heeft gefungeerd als “poortwachter” bij het indienen van verzoeken. Zoektermen zijn telkens eerst ter goedkeuring voorgelegd aan de rechter-commissaris. Alleen na een door de rechter-commissaris afgegeven machtiging mocht in de [bedrijfsdata] worden gezocht met deze goedgekeurde zoektermen. Concrete informatie uit bepaalde onderzoeken is nooit zomaar gedeeld met andere onderzoeksteams. Hooguit werd men attent gemaakt op het bestaan van bepaalde informatie, waarna bij de rechter-commissaris een verzoek kon worden gedaan om daar toegang tot te krijgen. Het openbaar ministerie concludeert dat de verdediging dezelfde mogelijkheden heeft gekregen als de politie en dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor malversatie.
Het openbaar ministerie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de raadsman wel in de [bedrijfsdata] mag zoeken, maar dat hij dan van tevoren zoektermen moet opgeven waarover het openbaar ministerie zich eerst moet kunnen uitlaten. Vervolgens moet een rechter - bijvoorbeeld een raadsheer-commissaris - beslissen of een zoekterm wordt goedgekeurd of niet. Het openbaar ministerie wil ook in staat worden gesteld om de zoekresultaten eerst te bekijken voordat deze aan de verdediging worden verstrekt. De tussenkomst van het openbaar ministerie is - onder meer - noodzakelijk om geheimhoudersgesprekken niet bij de verdediging terecht te laten komen. De raadsman mag desgewenst, in aanwezigheid van het openbaar ministerie, bij het NFI onderzoek doen in de dataset. Het openbaar ministerie heeft verder de wens kenbaar gemaakt dat er een raadsheer-commissaris aanwezig is als dit onderzoek wordt gedaan.
Oordeel van het hof
Het hof stelt allereerst vast dat het verzoek van de verdediging om technisch onderzoek te mogen doen aan de [bedrijfsdata] moet worden beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium.
Aan dit verzoek heeft de verdediging de stelling ten grondslag gelegd dat de politie in de onderzoeken [naam onderzoek 1] en [naam onderzoek 2] volledige en onbeperkte toegang heeft gehad tot alle [bedrijfsdata] en dat de opsporingsteams die zich bezighielden met deze onderzoeken vermoedelijk relevante informatie hebben gedeeld met de opsporingsteams in de onderzoeken Bosnië en [naam dossier] . Het openbaar ministerie heeft expliciet betwist dat dit het geval is geweest. In het licht van deze uitgebreid gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting - waarvan de inhoud hiervoor samengevat is weergegeven onder het standpunt van het openbaar ministerie - is het hof van oordeel dat voornoemde stelling van de verdediging onvoldoende aannemelijk is geworden. Met andere woorden: op geen enkele wijze is gebleken dat de onderzoeksteams in de onderzoeken Bosnië en [naam dossier] - direct dan wel indirect - onbeperkte en volledige toegang hebben gehad tot de [bedrijfsdata] . Anders dan de verdediging stelt, is dus geen sprake van een schending van het beginsel van “equality of arms”.
Het hof stelt verder vast dat niet is gebleken dat de opsporingsteams informatie aan aanvragen van machtigingen bij de rechter-commissaris ten grondslag hebben gelegd die niet op rechtmatige wijze is verkregen via reguliere opsporingsmethodes. De herkomst van de gebruikte informatie is telkens te herleiden en er is alleen gezocht in de [bedrijfsdata] met goedgekeurde zoektermen na een door de rechter-commissaris afgegeven machtiging. De opsporingsteams in de onderzoeken Bosnië en [naam dossier] hebben zich dus gehouden aan de voorwaarden zoals deze zijn bepaald door de Canadese rechter.
Verder heeft het hof geconstateerd dat de verdediging in eerste aanleg al in de gelegenheid is gesteld om bij het NFI te zoeken in de [bedrijfsdata] . De verdediging heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In hoger beroep heeft de raadsman desgevraagd geen concrete zoektermen - die verband houden met de tenlastegelegde feiten - opgegeven waarmee hij in de databank van [bedrijf] wil zoeken. Ook heeft hij niet gemotiveerd aangegeven waarom het onderzoek in de [bedrijfsdata] dat de verdediging in eerste aanleg al heeft gedaan onvoldoende is geweest. Met andere woorden: de verdediging heeft niet concreet onderbouwd op welke wijze zij nog wil zoeken in de [bedrijfsdata] . Mede gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat de door de verdediging voorgestelde zoekoperatie in de [bedrijfsdata] om aanknopingspunten ter onderbouwing van het door de verdediging geschetste alternatieve scenario te vinden een “fishing expedition” betreft.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof niet gebleken van de noodzaak om het verzoek van de raadsman om (nader) technisch onderzoek te mogen doen aan de [bedrijfsdata] toe te wijzen. Het hof wijst dit verzoek daarom af.
Ter zitting van het hof van 17 december 2019 heeft de raadsman een procedure voorgesteld hoe het nadere onderzoek in de [bedrijfsdata] zou kunnen plaatsvinden. Deze door de verdediging voorgestelde procedure - zoals deze hiervoor kort is beschreven onder het standpunt van de verdediging - maakt voornoemd oordeel van het hof niet anders, nu de raadsman onvoldoende heeft gemotiveerd op welke wijze en met het oog waarop hij in de [bedrijfsdata] wil zoeken.
2. Horen van de getuige-deskundige Graus dan wel het doen opstellen van een deskundigenbericht door hem en onderzoek naar de betrouwbaarheid van het zoeksysteem [naam systeem]
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij appelschriftuur verzocht om de heer Graus, die aan de Universiteit van Amsterdam is gepromoveerd op het gebied van zoekmachinetechnologie en digitaal forensisch onderzoek, te horen als getuige-deskundige dan wel om een deskundigenbericht door hem te laten opstellen. De raadsman wenst aan Graus te vragen waarom en op welke punten hij het programma [naam systeem] (on)betrouwbaar acht en hoe zich dit verhoudt tot de in deze zaak gepresenteerde belastende [bedrijfsdata] / […] -berichten teneinde de betrouwbaarheid van die data en berichten te kunnen toetsen. De raadsman heeft dit verzoek ter terechtzitting van 17 december 2019 gehandhaafd en nader toegelicht.
Daarnaast heeft de raadsman ter terechtzitting van het hof verzocht om onder leiding van een door prof. dr. Natali Helberger samen te stellen team van deskundigen onderzoek te laten verrichten naar de betrouwbaarheid van het zoeksysteem [naam systeem] . Volgens de raadsman moet dit team - onder meer - onderzoek doen naar de zoekmethodiek in de [bedrijfsdata] .
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat deze verzoeken moeten worden afgewezen. Door het openbaar ministerie is de deskundigheid van Graus betwist. Daarnaast is volgens het openbaar ministerie - onder meer - niet duidelijk geworden dat hij voldoende kennis en ervaring heeft om over de zoekmachine [naam systeem] te kunnen oordelen. Ten aanzien van het verzoek om onder leiding van prof. dr. Helberger een team van deskundigen samen te stellen heeft het openbaar ministerie zich op het standpunt gesteld dat het niet noodzakelijk is om dit verzoek toe te wijzen. Ter onderbouwing hiervan is aangevoerd dat in eerste aanleg al een tamelijk uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden met betrekking tot de [bedrijfsdata] en de zoekmachine [naam systeem] en dat geenszins is gebleken dat bepaalde data zou zijn gemanipuleerd.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat deze verzoeken beoordeeld dienen te worden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium.
De raadsman heeft de verzoeken gedaan met het doel om de betrouwbaarheid van de zoekmachine [naam systeem] en van de met behulp van deze zoekmachine gevonden belastende [bedrijfsberichten] te betwisten. Het hof stelt voorop dat van geen enkel ICT-systeem dat verbinding heeft met het internet valt uit te sluiten dat het systeem kan worden gehackt of dat data op andere wijze door technische omstandigheden zouden kunnen zijn aangetast of door menselijk ingrijpen vervalst zouden kunnen zijn. De verdediging heeft echter geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de zoekmachine [naam systeem] niet betrouwbaar is. De raadsman heeft bovendien op geen enkele wijze onderbouwd dat de informatie die uit [naam systeem] naar voren is gekomen niet volledig zou zijn dan wel dat sprake zou zijn van een gebrekkige zoekmethodiek. De enkele stelling dat bij een andere zoekmethodiek mogelijk andere resultaten verkregen zouden kunnen worden is daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat ook in eerste aanleg al onderzoek is gedaan met betrekking tot de zoekmachine [naam systeem] en de daaruit verkregen [bedrijfsdata] . Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het niet noodzakelijk is om de hiervoor genoemde verzoeken van de raadsman toe te wijzen. Het hof wijst deze verzoeken daarom af.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek om [getuige 4] als getuige te horen.
Wijst af het verzoek om technisch onderzoek te mogen verrichten aan de [bedrijfsdata] .
Wijst af de verzoeken om Graus als getuige-deskundige te horen dan wel om hem een deskundigenbericht te laten opstellen en om onderzoek te mogen doen naar de betrouwbaarheid van het zoeksysteem [naam systeem] .
Verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof teneinde als getuigen te horen:
de heer [getuige 1] , geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ;
- -
de heer [getuige 2] (de directeur van [bedrijf] ), geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] , ingeschreven op het adres [adres] (postadres);
- -
de heer [getuige 3] , geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] (Marokko), ingeschreven op het adres [adres] ;
- -
de heer [getuige 5] , geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ;
- -
de heer [getuige 6] , geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] , thans verblijvende in [detentie] ;
- -
de heer [getuige 7] , geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Marokko), thans verblijvende in [detentie] ;
de heer [getuige 8] , geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Marokko), thans verblijvende in [detentie] .
Bepaalt dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van [getuige 2] en [getuige 3] te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Schorst het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd tot 11 mei 2020 te 11.00 uur, welke schorsing in verband met de klemmende reden dat de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, langer is dan één maand doch niet langer dan drie maanden.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen dat tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mrs. A.C. Jochems en R. Jansen, griffiers,
en op 12 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 maart 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
A. Dinzey, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.