Rb. 's-Gravenhage, 23-01-2012, nr. 403586 - HA RK 11-570
ECLI:NL:RBSGR:2012:BV1543
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
23-01-2012
- Zaaknummer
403586 - HA RK 11-570
- LJN
BV1543
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2012:BV1543, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 23‑01‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2012:BY2048, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Beslissing op het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in verband met het schietincident in en rond winkelcentrum Riddershof in Alphen aan den Rijn op 9 april 2011. Verzoekers bevonden zich ten tijde van het schietincident in het winkelcentrum. Verzoeker 1 heeft daarbij een schotwond opgelopen. Verzoeker 2 is beschoten, maar heeft tijdig dekking kunnen vinden. Verzoekers voeren ter onderbouwing van hun verzoek aan dat zij voornemens zijn tegen belanghebbenden procedures te starten op grond van een jegens hen gepleegde onrechtmatige daad, waarbij zij vergoeding gaan vorderen van de door hen geleden en nog te lijden schade. Verzoekers voeren in hun verzoekschrift een aantal gronden aan op grond waarvan zij menen dat een voorlopig getuigenverhoor dient te worden gelast. De rechtbank beoordeelt die gronden afzonderlijk en komt tot de conclusie dat het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor dient te worden afgewezen. Verzoekers beschikken inmiddels over voldoende rapporten waarin de door hen in het verzoekschrift gestelde vragen - voor zover een antwoord te geven is, c.q. gegeven mag worden - beantwoord worden. Zij moeten in staat worden geacht hun proceskansen aan de hand van de inhoud van die rapporten voldoende te kunnen inschatten. Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt derhalve op grond van misbruik van procesrecht c.q. strijd met een goede procesorde afgewezen.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 403586 / HA RK 11-570
Beschikking van 23 januari 2012
in de zaak van
1. [verzoeker 1],
(verder te noemen '[verzoeker 1]'),
wone[woonplaats],
2. [verzoeker 2],
(verder te noemen '[verzoeker 2]'),
wonende te [woonplaats]
verzoekers,
advocaat mr. L.M. Lalji te Haarlem,
tegen de belanghebbenden
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN
(MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE),
(verder te noemen 'de Staat'),
zetelende te Den Haag,
advocaat mr. W. Heemskerk te Den Haag,
2a. [vader ],
2b. [moeder],
ouders van Tristan [.....],
(verder te noemen 'de ouders'),
beiden wonende te Alphen aan den Rijn,
advocaat mr. P. Meijer te Rotterdam,
3. [directeur GGZ Rijnstreek],
(verder te noemen '[directeur GGZ]'),
directeur van GGZ Rijnstreek te Alphen aan den Rijn,
advocaat mr. F. Westenberg te Hoorn,
4. DE (MEDE)VERDACHTE,
bij gebrek aan gegevens aangeschreven op het adres van mr. J.A.W. Knoester,
(verder te noemen 'de medeverdachte'),
advocaat mr. S. Marjanovic te Den Haag,
5. [voorzitter DSV],
(verder te noemen '[voorzitter DSV]'),
voorzitter van Dagschuttersvereniging Nieuwkoop,
gevestigd te Nieuwkoop,
advocaat mr. W.F. Roelink te Hoofddorp,
6. [korpschef],
(verder te noemen '[korpschef]'),
Korpschef van Politie Hollands-Midden,
gevestigd te Leiderdorp,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het op 23 september 2011 ingediende verzoekschrift,
- -
de brief van mr. Marjanovic van 11 oktober 2011,
- -
het op 11 november 2011 ingekomen verweerschrift van [directeur GGZ],
- -
de brief van mr. Roelink van 17 november 2011,
- -
het op 1 december 2011 ingekomen verweerschrift van [korpschef],
- -
het op 5 december 2011 ingekomen verweerschrift van de Staat,
- -
het op 6 december 2011 ingekomen verweerschrift van de ouders.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2011. Verschenen zijn:
- -
[verzoeker 1], vergezeld van mr. Lalji,
- -
mr. Heemskerk namens de Staat,
- -
mr. Meijer namens de ouders,
- -
mevr. [A], vergezeld van mr. P. Heijnen, advocaat te Hoorn, namens [directeur GGZ],
- -
mr. Marjanovic namens de medeverdachte,
- -
dhr. [B], vergezeld van mr. Bolt, namens [korpschef].
2. De feiten
2.1.
Op 9 april 2011 heeft in en rond winkelcentrum Riddershof te Alphen aan den Rijn een schietincident plaatsgevonden. Daarbij zijn zeven dodelijke slachtoffers gevallen, onder wie de schutter, Tristan [.....] (verder te noemen 'Tristan'). Verzoekers bevonden zich ten tijde van het schietincident in genoemd winkelcentrum. [verzoeker 1] heeft daarbij een schotwond opgelopen. [verzoeker 2] is beschoten, maar heeft tijdig dekking kunnen vinden. Naar aanleiding van het schietincident hebben onderzoeken plaatsgevonden door:
- a)
de politieregio's Hollands Midden en Haaglanden en de Nationale Recherche, Team Grootschalig Onderzoek (een strafrechtelijk onderzoek),
- b)
de Rijksrecherche,
- c)
de Onderzoeksraad voor Veiligheid,
- d)
de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid,
- e)
de Inspectie voor de Gezondheidszorg en
- f)
het Nederlands Forensisch Instituut.
2.2.
De van deze onderzoeken opgestelde rapporten zullen hierna worden aangeduid met respectievelijk:
- a)
TGO-rapport,
- b)
Rijksrechercherapport,
- c)
OVV-rapport,
- d)
IOOV-rapport,
- e)
IGZ-rapport en
- f)
NFI-rapport.
De onder a) en b) genoemde rapporten zijn uitgebracht vóór indiening van het verzoekschrift en de overige rapporten ná indiening van het verzoekschrift.
3. Het verzoek
3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. Verzoekers voeren ter onderbouwing van hun verzoek aan dat zij voornemens zijn tegen belanghebbenden procedures te starten op grond van een jegens hen gepleegde onrechtmatige daad, waarbij zij vergoeding gaan vorderen van de door hen geleden en nog te lijden schade.
3.2.
Verzoekers verwijten de Staat aan Tristan op onjuiste gronden, althans in strijd met de Wet wapens en munitie en de daaraan gerelateerde regelgeving, ten onrechte een wapenvergunning te hebben verstrekt en verlengd, waardoor Tristan de wapens waarmee het incident is gepleegd heeft kunnen aanschaffen.
3.3.
Verzoekers verwijten de ouders, [directeur GGZ], de medeverdachte en [voorzitter DSV] dat zij hebben bevorderd dat Tristan de hiervoor bedoelde onrechtmatige daad heeft kunnen plegen. Zij hebben geen van allen Tristan belemmerd om de voorgenomen onrechtmatige daad te verrichten.
3.4.
Verzoekers voeren in hun verzoekschrift een aantal gronden aan op grond waarvan zij menen dat een voorlopig getuigenverhoor dient te worden gelast. De rechtbank zal die gronden hierna afzonderlijk beoordelen.
4. De verweren
Mr. Roelink heeft bij brief van 17 november 2011 namens [voorzitter DSV] te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen inwilliging van het verzoek. De overige belanghebbenden hebben wel verweer gevoerd. Zij stellen allen dat het verzoek dient te worden afgewezen. De bezwaren van belanghebbenden zullen hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling van de door verzoekers aangevoerde gronden worden behandeld.
5. De beoordeling
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Uitgangspunt daarbij is dat de feiten die verzoeker wil bewijzen betwist moeten zijn en tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor door de rechtbank moeten worden afgewezen als de rechtbank van oordeel is dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde of dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts geldt bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor de in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt. Een voorlopig getuigenverhoor strekt er voorts toe de verzoeker in staat te stellen duidelijkheid te verkrijgen over bepaalde feiten waarvan hij in een eventuele procedure de bewijslast zal hebben en aldus om zijn proceskansen beter te kunnen inschatten.
5.2.
De door verzoekers aangevoerde gronden zijn hierna cursief weergegeven.
5.3.
[cursief] Het is onduidelijk waarop de veronderstelling van de hoofdofficier van justitie is gebaseerd dat het niet zeker is dat de wapenvergunning zou zijn geweigerd indien de autoriteiten de gedwongen opnamen van Tristan in 2006 en in 2008 niet over het hoofd zouden hebben gezien (verzoekschrift sub 6). [einde cursief]
De Staat heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de hiervoor bedoelde veronderstelling van de hoofdofficier van justitie is gebaseerd op het Rijksrechercheonderzoek dat op 11 juli 2011 is gepresenteerd. De Rijksrecherche concludeert dat als de registratie (de gedwongen opname van Tristan) wel was meegewogen dit minimaal had moeten leiden tot een vraag aan Tristan om met een verklaring van een arts/psychiater te komen. Niet valt te zeggen of Tristan een dergelijke verklaring gekregen zou hebben (zie het Rijksrechercherapport blz. 12 ). De Rijksrecherche kan, ondanks uitvoerig onderzoek, niet vaststellen wat de uitkomst van de beoordelingen van de vergunningaanvragen door Tristan zou zijn geweest indien zijn opnamen wel gesignaleerd zouden zijn. Hiermee hebben verzoekers op dit onderdeel voldoende duidelijkheid verkregen.
5.4.
[cursief] De verlofaanvraag en de verlenging in 2007 van de wapenvergunning van de vader van Tristan roepen tal van vragen op, aangezien onduidelijk blijft of de geestelijke toestand van Tristan bij deze aanvraag en verlenging door de vader onvermeld is gebleven (verzoekschrift sub 7). [einde cursief]
Ook met betrekking tot deze grond kan het antwoord worden gevonden in het Rijksrechercherapport. Op blz. 17 wordt immers vermeld dat ook met betrekking tot de verlofverlening van vader de voorgeschreven procedures, voor zover na te gaan, zijn gevolgd. De opname van Tristan in september 2006 is bij onderzoek in het dossier van de vader naar voren gekomen. Onbekend is of deze opname betrokken is geweest bij de beoordeling van de verlenging van het verlof van de vader in 2007. Gezien het criterium 'het niet langer kunnen toevertrouwen' (intrekkingsgrond bij een al verleend verlof) was dit wel een mogelijkheid geweest, hoewel deze grond in de praktijk niet vaak zo wordt uitgelegd. Of dit (tijdelijk) tot een andere beslissing had geleid is niet te zeggen.
5.5.
Ten aanzien van deze eerste twee gronden merkt de rechtbank op dat een voorlopig getuigenverhoor bedoeld is om betwiste feiten die kunnen leiden tot een beslissing van de zaak te bewijzen. Verzoekers willen blijkbaar ook onderzoeken wat er gebeurd zou zijn indien men bij de afgifte en de verlenging van de vergunningen wel bekend was geweest met de eerdere opname van Tristan. Dergelijke hypothetische vraagstukken lenen zich niet voor een voorlopig getuigenverhoor.
5.6.
[cursief] Onduidelijk is in hoeverre de ouders tijdig en bij de juiste loketten hebben geprotesteerd tegen de afgifte en verlengingen van de wapenvergunningen aan Tristan. Het is de vraag of en in hoeverre Tristan in staat was om hoge uitgaven, zoals aankoop van vijf wapens, lidmaatschap schietvereniging en de aanschaf van een kogelvrij vest, uit eigen middelen te doen. Verzoekers vermoeden dat de ouders hebben bijgedragen aan de aanschaf van deze spullen, terwijl zij de wetenschap hadden dat Tristan aan een geestelijke stoornis leed (verzoekschrift sub 8). [einde cursief]
Het IGZ-rapport en het OOV-rapport geven antwoord op deze vragen. Op blz. 7 van het IGZ-rapport is vermeld dat de ouders hun zorgen over Tristan regelmatig bij de hulpverleners van de GGZ hebben geuit. In oktober 2008 hebben de ouders hun zorgen over het aanvragen van een wapenverlof door hun zoon met de GGZ-hulpverleners besproken. Deze zagen, met beroep op hun beroepsgeheim, onvoldoende mogelijkheden om de politie te informeren. Toen de ouders zich voor het voldongen feit zagen geplaatst dat het wapenverlof, tegen hun verwachting in, toch was afgegeven aan Tristan, is dit door hen verder niet meer ter sprake gebracht in gesprekken met hulpverleners. Voorts hebben de ouders met een bestuurslid van de schietvereniging gesproken over de gedwongen opname van Tristan en hebben zij in 2008 verschillende malen met de behandelaars gesproken over de gesteldheid van Tristan en zijn voornemen om een wapen aan te schaffen (zie OOV-rapport blz. 45).
Ter zitting heeft mr. Meijer verklaard dat de ouders niet financieel hebben bijgedragen bij de aanschaf van de wapens.
5.7.
[cursief] Verzoekers wensen een oordeel te krijgen van de GGZ op de vraag of die instelling, indien haar in 2008 door de politie verzocht zou zijn om in het kader van een aanvraag voor een wapenvergunning een advies over Tristan uit te brengen, aan dat verzoek zou hebben voldaan en zo ja of zij positief of negatief zou hebben geadviseerd (verzoekschrift sub 10 tweede alinea). [einde cursief]
Deze vraag is hiervoor onder 5.6. reeds beantwoord. In het IGZ-rapport wordt op blz. 7 vermeld dat de GGZ-hulpverleners, gelet op hun beroepsgeheim, onvoldoende mogelijkheden zagen om de politie te informeren. Ook mr. Westenberg heeft in zijn verweer aangegeven dat de personen die betrokken zijn geweest bij de behandeling van Tristan gebonden zijn aan hun geheimhoudingsplicht en dat die plicht niet eindigt met het overlijden van betrokkene. De vraag of de GGZ positief dan wel negatief zou hebben geadviseerd houdt verband met de medische bevindingen en kan zonder doorbreking van het beroepsgeheim niet worden beantwoord. De GGZ heeft niet de vrijheid om eventuele vragen te beantwoorden over de gezondheidstoestand van Tristan of daarmee verband houdende vragen. Voorts overweegt de rechtbank nogmaals dat hypothetische vragen zich niet lenen voor een voorlopig getuigenverhoor.
5.8.
De overige in sub 10, tweede alinea, van het verzoekschrift vermelde vragen met betrekking tot de door de GGZ ontvangen en verstrekte medische informatie over Tristan vallen eveneens onder de geheimhoudingsverplichting.
5.9.
[cursief] Verzoekers willen van de medeverdachte vernemen of hij op de hoogte was van de plannen van Tristan, in het bijzonder van de plannen die op 9 april 2011 door Tristan zouden worden uitgevoerd (verzoekschrift sub 11). [einde cursief]
Mr. Marjanovic heeft namens de medeverdachte als verweer aangevoerd dat haar cliënt wordt verdacht van overtreding van artikel 136 van het Wetboek van Strafrecht (het nalaten om bij de politie en justitie een melding te doen omtrent het voornemen van een ander om een in dat artikel genoemd misdrijf te plegen, op een tijdstip waarop het plegen van dat misdrijf nog kan worden voorkomen). Zij voert aan dat haar cliënt derhalve niet wordt beschouwd als medeverdachte van de schietpartij. De rechtbank overweegt dat er sprake is van een strafrechtelijk onderzoek naar de medeverdachte. Niet valt uit te sluiten dat een verhoor van deze medeverdachte in het kader van een voorlopig getuigenverhoor het strafrechtelijk onderzoek zal belemmeren. Een (civiel) verhoor van de medeverdachte in dit stadium van het strafrechtelijk onderzoek acht de rechtbank daarom prematuur. De rechtbank oordeelt dat verzoekers misbruik maken van hun procesrecht door niet eerst het onderzoek in de strafzaak af te wachten. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat toewijzing van het verzoek ten aanzien van de medeverdachte haar weinig zinvol voorkomt aangezien mr. Marjanovic heeft verklaard dat haar cliënt, nu hij wordt aangemerkt als (mede)verdachte, in die hoedanigheid een beroep zal gaan doen op zijn verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.10.
[cursief] Verzoekers willen van [voorzitter DSV] weten of hij onderzoek heeft gedaan alvorens de wapenvergunningaanvraag van Tristan mede te ondertekenen, en zo ja, welk onderzoek hij heeft verricht. Met name willen zij weten of [voorzitter DSV] alle aanvragen van leden mede ondertekent zonder naar een medische verklaring te vragen en of hij met de ouders van Tristan heeft gesproken alvorens de aanvraag te ondertekenen (verzoekschrift sub 12). [einde cursief]
Antwoorden op deze vragen zijn te vinden in het OVV-rapport, met name op de bladzijden 44 en 45 onder punt 3.9. Uit de conclusies blijkt dat de Dagschuttersvereniging (verder te noemen 'DSV'), waarvan [voorzitter DSV] de voorzitter is, een intakegesprek heeft gevoerd met Tristan, geen schietvaardigheidsproef heeft afgenomen en de aanvraag voor het lidmaatschap van Tristan samen met een verklaring omtrent het gedrag heeft opgestuurd naar de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (verder te noemen 'KNSA'). DSV heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn geweest van het feit dat Tristan opgenomen is geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. Voorts is door DSV een zogenaamd WM3-formulier ondertekend voor een semiautomatisch geweer, terwijl dit wapen niet gebruikt kan worden voor de schietsportdisciplines die bij DSV worden beoefend. Voorts wordt in het OVV-rapport verwezen naar de door de KNSA opgestelde richtlijnen voor verkrijging van het lidmaatschap van een bij de KNSA aangesloten schietvereniging (blz. 21). De gang van zaken met betrekking tot de verkrijging van een lidmaatschap is hiermee voor verzoekers voldoende inzichtelijk gemaakt. Niet is gebleken dat het verhoor van [voorzitter DSV] als voorzitter van DSV hieraan nog iets kan toevoegen.
5.11.
[cursief] Aan [voorzitter DSV] zal worden voorgelegd of hijzelf niet vindt dat er sprake is van onverenigbaarheid van belangen, indien een aanvraag voor een wapenvergunning wordt mede ondertekend en aan dezelfde aanvrager een wapen wordt verkocht (verzoekschrift sub 12). [einde cursief]
Deze vraag leent zich niet voor een voorlopig getuigenverhoor. Het betreft immers geen feit dat in het kader van een bodemprocedure bewezen zal moeten worden, maar een vraag die bijvoorbeeld aan een deskundige voorgelegd zou kunnen worden.
5.12.
[cursief] Over welke aanwijzingen beschikte [korpschef], als Korpschef Politie Hollands-Midden, om met een medeverdachte te komen; waarom is er slechts één (mede)verdachte als zodanig gekwalificeerd en waarom zijn de andere belanghebbenden in dit verzoekschrift niet als medeverdachten gekwalificeerd? In hoeverre is er een behoorlijk verhoor van de ouders in het kader van het politioneel onderzoek geweest?Met welke middelen heeft Tristan de wapenaankopen betaald? Zijn in dit kader de bankafschriften van de ouders vergeleken met de bankafschriften van Tristan? Aan [korpschef] zal worden gevraagd om de beelden van de beveiligingscamera te laten zien waaruit de duur van de schietpartij kan worden afgeleid (verzoekschrift sub 13).[einde cursief]
Al deze vragen zijn met name gericht op het verkrijgen van meer duidelijkheid over de beslissingen en keuzes die door de politie en het Openbaar Ministerie zijn gemaakt in het kader van het strafrechtelijk onderzoek, met name op het verkrijgen van nader inzicht in de redenen die ten grondslag hebben gelegen aan de keuzes en de interpretatie van de bevindingen van het verrichte onderzoek. Met deze vragen lijken verzoekers aan te sturen op strafrechtelijke verantwoordelijkheid van één of meerdere belanghebbenden. Een voorlopig getuigenverhoor kan echter slechts worden verzocht met het oog op een civielrechtelijke procedure. Voorts is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van het verzoekschrift als een fishing expedition dient te worden aangemerkt, aangezien verzoekers niet aangeven welke concrete feiten met het horen van getuigen op dit onderdeel bewezen dienen te worden.
Met betrekking tot de suggestie dat de ouders financieel hebben bijgedragen aan de aanschaf van de wapens wordt verwezen naar overweging 5.6.
Verzoekers willen de beelden van de beveilingscamera bekijken omdat zij grote bedenkingen hebben bij de uitspraak van het Openbaar Ministerie dat de hele schietpartij slechts drie minuten heeft geduurd. In het TGO-rapport wordt onder 1.2. vermeld dat op camerabeelden is te zien dat Tristan het winkelcentrum om 12.08.40 uur betreedt en dat Tristan rond 12.11.11 uur bij een kassa van Albert Heijn suïcide heeft gepleegd. Hieruit blijkt voldoende hoe lang de schietpartij heeft geduurd en waarop de uitspraak van het Openbaar Ministerie is gebaseerd.
5.13.
[cursief] Aan de getuige [C], hoogleraar informatietechnologie, zal worden gevraagd in hoeverre een PDF-bestand dat verloren zou zijn geraakt, toch nog boven water kan worden gehaald (verzoekschrift sub 14). [einde cursief]
Dit onderdeel leent zich niet voor een voorlopig getuigenverhoor. Uit hetgeen verzoekers stellen blijkt dat Verhoef niet als getuige kan worden gehoord maar als deskundige wordt gevraagd opheldering te verschaffen over de wijze waarop in het algemeen een verloren PDF-bestand kan worden teruggehaald.
5.14.
[cursief] Verzoekers willen zelf worden gehoord over de materiële en immateriële schade die zij hebben geleden en zullen lijden als gevolg van de schietpartij. [einde cursief]
Een voorlopig getuigenverhoor dient er niet toe verzoekers in de gelegenheid te stellen hun schade, zowel materieel als immaterieel, kenbaar te maken. Zij geven niet aan welke geschilpunten met betrekking tot de door hen geleden en nog te lijden schade met het horen van getuigen bewezen dienen te worden.
5.15.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor dient te worden afgewezen. Verzoekers beschikken inmiddels over voldoende rapporten waarin de door hen in het verzoekschrift gestelde vragen - voor zover een antwoord te geven is, c.q. gegeven mag worden - beantwoord worden. Zij moeten in staat worden geacht hun proceskansen aan de hand van de inhoud van die rapporten voldoende te kunnen inschatten. Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt derhalve op grond van misbruik van procesrecht c.q. strijd met een goede procesorde afgewezen.
5.16.
De rechtbank zal bepalen dat partijen elk de eigen kosten van deze procedure zullen dragen, omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog niet alle hiervoor bedoelde rapporten openbaar waren gemaakt, zodat de door verzoekers in hun verzoekschrift genoemde vragen bij indiening van het verzoekschrift nog niet allemaal beantwoord konden worden.
6. De beslissing
De rechtbank:
- -
wijst het verzoek af,
- -
bepaalt dat partijen elk de eigen kosten van deze procedure zullen dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2012.