Hof Amsterdam, 08-11-2011, nr. 200.090.762-01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU3994
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-11-2011
- Zaaknummer
200.090.762-01
- LJN
BU3994
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU3994, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑11‑2011; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ7754, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 08‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Ernstig zieke minderjarige, gronden ondertoezichtstelling niet aanwezig.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 8 november 2011 in de zaak met zaaknummer 200.090.762/01 van:
STICHTING BUREAU JEUGDZORG
AGGLOMERATIE AMSTERDAM,
gevestigd te Diemen,
APPELLANTE,
advocaat: mr. E. Lam te Amsterdam,
t e g e n
1. […],
2. […],
beiden wonende te […],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. S.M.Q. Janson te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk BJAA en de ouders (afzonderlijk: de vader en de moeder) genoemd.
1.2.
BJAA is op 18 juli 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 mei 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 11-795 / 485963.
1.3.
De ouders hebben op 15 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De ouders hebben op 14 en 16 september 2011 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 19 september 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
? mevrouw W.D.J. Boegem, de heer H.G. van Arkel en mevrouw J. van Amerongen, namens BJAA, bijgestaan door mr. E. Lam;
? de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
? mevrouw F.L.M. Huizinga, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
De moeder en de minderjarige […] (hierna: [de minderjarige]) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Bij de stukken in het dossier bevindt zich een brief van [de minderjarige] waarin hij verzoekt telefonisch gehoord te worden.
2. De feiten
2.1.
[de minderjarige] is geboren [in] 1997. De ouders zijn gezamenlijk belast met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige], die in verband met zijn medische behandeling in de privékliniek van [X], internist, in Duitsland, […], verblijft. Ten tijde van de zitting in hoger beroep verbleef de moeder bij [de minderjarige]. De vader heeft verklaard dat de moeder en hij elkaar afwisselen.
2.2.
Bij beschikking van 2 juni 2010 is [de minderjarige] met ingang van 19 mei 2010 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van BJAA tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar afgewezen.
3.2.
BJAA verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en - al dan niet nadat het hof een deskundige heeft benoemd - het inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, althans de ondertoezichtstelling nogmaals voor de duur van een jaar uit te spreken en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
De ouders verzoeken het verzoek van BJAA af te wijzen en - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Aan de orde is de vraag of de kinderrechter terecht en op juiste gronden het verzoek van BJAA tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] heeft afgewezen.
4.2.
Ingevolge artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen indien de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.3.
BJAA maakt zich - kort samengevat - zorgen over de gezondheid van [de minderjarige], de wijze waarop de ouders met zijn klachten omgaan, het schoolverzuim van [de minderjarige] en het geïsoleerde bestaan dat hij leidt. De ouders houden vast aan de diagnose van de Duitse artsen dat sprake is van de ziekte van Lyme en zij staan niet open voor de behandeling zoals deze door de Nederlandse artsen is voorgesteld. Gelet op de bevindingen van de Nederlandse artsen, bestaat de kans dat [de minderjarige] behandeld wordt voor een ziekte die hij niet heeft en dat hem psychiatrische hulp wordt onthouden voor een aandoening die bij herhaling is vastgesteld, namelijk een conversiestoornis. BJAA vraagt zich in het kader van het medische zelfbeslissingsrecht van [de minderjarige] af in hoeverre hij in staat is om - passend bij zijn leeftijd - los van zijn ouders zich een mening te vormen. Gezien het feit dat [de minderjarige]’s situatie de afgelopen jaren niet is verbeterd, acht BJAA een inbreuk op het medisch zelfbeslissingsrecht door overheidsingrijpen gerechtvaardigd. Dat het niet eenvoudig zal zijn om tot een betere samenwerking met de ouders te komen, mag volgens BJAA niet in de weg staan aan verlenging van de ondertoezichtstelling.
4.4.
De ouders betogen dat de inmenging van BJAA tot verergering van de situatie zal leiden. Er is bij [de minderjarige] maar één diagnose gesteld, dat is neuroborreliose (Lyme) + co-infecties. Een diagnose van conversie of een andere psychische aandoening is niet gesteld. De Nederlandse artsen hebben slechts een vermoeden van conversie uitgesproken. Dat [de minderjarige] goed in staat is zelfstandig een keuze te maken, wordt bevestigd door de verklaring van dr. [A], kinderpsychiater en mw. [B], klinisch psycholoog. De ouders maken zich zorgen over de wijze waarop BJAA met de gezondheidsklachten van [de minderjarige] omgaat. Ondanks dat meerdere reguliere artsen, die gespecialiseerd zijn in Lyme en co-infecties, de diagnose Lyme hebben gesteld, weigert BJAA dit te erkennen. De ouders staan niet afwijzend tegenover psychiatrische hulp, doch menen dat de ziekte van Lyme niet “tussen de oren” van [de minderjarige] zit. [de minderjarige] is uitvoerig door dr. [A], kinderpsychiater, onderzocht en die heeft vastgesteld dat hij niet aan een conversiestoornis lijdt, noch aan een andere psychische aandoening. Omdat [de minderjarige] thans adequaat wordt behandeld voor de ziekte waaraan hij lijdt, is de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 lid 1 BW afgewend, aldus de ouders.
4.5.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard niet in te kunnen schatten wat het belang van [de minderjarige] op dit moment vergt. Vast staat dat [de minderjarige] ernstig ziek is, zodat thans niet gewerkt kan worden aan een leeftijdsadequate ontwikkeling. Er vindt op dit moment behandeling van [de minderjarige] plaats. De Raad twijfelt aan de toegevoegde waarde van een ondertoezichtstelling en vraagt zich af of deze maatregel niet eerder storend zal werken.
4.6.
Het hof constateert dat, hoewel het volgens de vader thans iets beter gaat met [de minderjarige], niet ter discussie staat dat hij zodanig opgroeit, dat zijn gezondheid en zijn geestelijke belangen ernstig worden bedreigd in de zin van artikel 1:254 lid 1 BW. [de minderjarige] is thans (deels) blind en bijna volledig bedlegerig als gevolg van een dwarslaesie. [de minderjarige] gaat niet naar school en heeft beperkt contact met leeftijdsgenoten. Ter beantwoording ligt nog voor de vraag of de ouders voldoende bereid en in staat zijn om - binnen hun mogelijkheden - middelen in te zetten teneinde deze bedreiging af te wenden.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat [X] en dr. [C], arts bij het […] te […], reeds in 2008 de ziekte van Lyme bij [de minderjarige] diagnosticeerden. In de periode die volgde is [de minderjarige] met positief resultaat in Duitsland met orale antibiotica behandeld. Aangezien zijn toestand weer verslechterde nadat daarmee was gestopt en de geraadpleegde artsen in Nederland niet bereid waren behandeling met antibiotica infusen op zich te nemen, is [de minderjarige] vervolgens opnieuw in Duitsland behandeld, dit keer met antibiotica infusen. Als bijwerking ontstonden epileptische aanvallen, zodat een ziekenhuis gevonden moest worden waar een combinatiebehandeling van antibiotica en anti epileptica in gang gezet kon worden. Een dergelijke behandeling bleek echter in Nederland, waar de ouders deze behandeling wilden laten plaatsvinden, niet mogelijk, omdat de Nederlandse artsen de diagnose ziekte van Lyme (Lymeborreliose) niet onderschrijven, doch eerst revalidatie en daarna opname van [de minderjarige] voor onderzoek naar en behandeling van een conversiestoornis noodzakelijk achten.
[de minderjarige] verblijft sinds maart 2011 op initiatief van de ouders in de privékliniek van [X] in Duitsland, alwaar hij intensief wordt behandeld voor de ziekte Lymeborreliose. De ouders hebben zowel in eerste aanleg als in hoger beroep diverse verklaringen van [X] in het geding gebracht. In zijn meest recente brief van 15 september 2011 (productie 46) wijst [X] er uitdrukkelijk op dat de Nederlandse artsen dr. [D], kinderarts-infectioloog bij het […] te […] en dr. [E], neuroloog bij het […] te […], door hun werkwijze de noodzakelijke tijdige voortzetting van de behandeling met antibiotica van de Lymeborreliose vertraagd hebben en dat een daardoor veroorzaakte verergering van de ziekte niet kan worden uitgesloten. Hij stelt dat de ernst van de neurologische ziekte met verdere progressie sinds 2010 de mogelijkheid tot revalidatie, zoals voorgeschreven door de Nederlandse artsen, op dit moment uitsluit. De ouders hebben tevens de bevindingen van de kinderpsychiater dr. [A], verbonden aan het […] Medisch Centrum, van 10 oktober 2010 in het geding gebracht. Dr. [A] komt tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn voor een kinderpsychiatrische stoornis, met name geen conversiestoornis.
BJAA beroept zich op de bevindingen van Nederlandse artsen, onder wie dr. [D] en dr. [E], en hun behandeladvies dat revalidatie en kinderpsychiatrische behandeling behelst. Hoewel de bevindingen van de Nederlandse artsen verder gaan dan een vermoeden, is niet gebleken dat zij daadwerkelijk een diagnose conversiestoornis hebben weten te stellen en evenmin dat zij hebben kunnen uitsluiten dat de klachten van [de minderjarige] een somatische oorzaak hebben. Mede in dit licht bezien, kent het hof in overwegende mate gewicht toe aan de door de ouders ingebrachte bevindingen van dr. [A], die als kinderpsychiater in staat is om te beoordelen of de klachten van [de minderjarige] een psychische oorzaak hebben. Dat BJAA niet betrokken is bij het onderzoek door dr. [A], is voor het hof geen reden om de bevindingen van deze deskundige buiten beschouwing te laten en een deskundige te benoemen.
Gelet op het vorenstaande heeft BJAA naar het oordeel van het hof, tegenover de gemotiveerde betwisting door de ouders, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door de ouders ten behoeve van [de minderjarige] ingezette medische zorg en hulpverlening in Duitsland niet adequaat is. Gezien de door de ouders overgelegde verklaringen van dr. [A] van 19 augustus 2011 (productie 42) en van [B] van 30 augustus 2011 (productie 44), acht het hof evenmin aannemelijk dat [de minderjarige] niet in staat is om zich los van zijn ouders een mening te vormen. Naar het oordeel van het hof is dan ook geen grond aanwezig om door middel van een ondertoezichtstelling een inbreuk op het zelfbeslissingsrecht van de ouders en [de minderjarige] ten aanzien van de medische behandeling mogelijk te maken.
Tot slot ziet het hof in de verklaringen van de vader ter zitting in hoger beroep voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de ouders - voor zover de toestand van [de minderjarige] het toelaat - alles in het werk stellen om de door BJAA geuite zorgen over het schoolverzuim en het gebrek aan sociale contacten weg te nemen.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet aanwezig acht, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Gelet op dit oordeel ziet het hof geen aanleiding [de minderjarige] telefonisch te horen, zoals door hem is verzocht.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, C.G. Kleene-Eijk en J.G. Gräler in tegenwoordigheid van mr. R.M. van Diepen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2011.