Einde inhoudsopgave
Frequentiebesluit 2013
Artikel 21
Geldend
Geldend vanaf 15-03-2013
- Bronpublicatie:
08-02-2013, Stb. 2013, 49 (uitgifte: 15-02-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
15-03-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-02-2013, Stb. 2013, 49 (uitgifte: 15-02-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
1.
Tot een procedure ter verkrijging van toestemming en een procedure tot overdracht als bedoeld in artikel 3.19a, eerste en tweede lid, van de wet worden slechts toegelaten aanvragers die voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen eisen. Deze eisen kunnen per vergunning verschillen.
2.
De in het eerste lid bedoelde eisen kunnen slechts betrekking hebben op de:
- a.
rechtsvorm van de aanvrager;
- b.
financiële positie van de aanvrager;
- c.
kennis en ervaring van de aanvrager;
- d.
technische middelen waarover de aanvrager kan beschikken;
- e.
hoedanigheid van de aanvrager als commerciële omroep;
- f.
door de aanvrager te leveren bijdrage aan de overgang van analoge naar digitale techniek.
3.
Artikel 9, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde eisen.
4.
Voor zover de aard, de omvang of het maatschappelijk belang van de vergunning daartoe naar het oordeel van Onze Minister aanleiding geeft, kunnen naast de eisen genoemd in het tweede en derde lid bij ministeriële regeling tevens regels worden gesteld in het belang van een evenwichtige verdeling dan wel een doelmatig gebruik van frequentieruimte.
5.
Toestemming wordt in ieder geval geweigerd indien:
- a.
de aanvrager de latende vergunninghouder is,
- b.
de aanvrager op de latende vergunninghouder of de latende vergunninghouder op de aanvrager zodanige zeggenschap of feitelijke invloed heeft dat deze in belangrijke mate het beleid van de aanvrager of de latende vergunninghouder kan bepalen of aanmerkelijke invloed heeft op de inhoud van dat beleid, of
- c.
een natuurlijke persoon of groep van natuurlijke personen direct of indirect een zodanige zeggenschap of feitelijke invloed heeft in zowel de aanvrager als de latende vergunninghouder dat deze in belangrijke mate het beleid van beiden kan bepalen of aanmerkelijke invloed heeft op de inhoud van het beleid van beiden.