Gepubliceerd in AB 2005, 407. Datzelfde geldt voor een bezwaarschrift, zie de uitspraak van de Hoge Raad van 1 april 2005, AB 2005, 246.
HR, 16-12-2011, nr. 11/00937
ECLI:NL:HR:2011:BU8262
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-12-2011
- Zaaknummer
11/00937
- LJN
BU8262
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑12‑2011
ECLI:NL:HR:2011:BU8262, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑12‑2011; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2011/66.6 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2012/55 met annotatie van J.P. Kruimel
Belastingadvies 2012/3.1
BNB 2012/88 met annotatie van B.J. van Ettekoven
NTFR 2011/2927 met annotatie van Mr. P.G.M. Jansen
Beroepschrift 16‑12‑2011
Edelgrootachtbaar College,
Bij brief van 27 februari 2011 heeft ondergetekende namens [X] beroep in cassatie ingesteld. Bij brief van 1 maart 2011 hebt u mij een termijn van 6 weken gesteld voor het aanvullen van de beroepsgronden. Gelet op die termijn,
is de onderhavige aanvulling tijdig. Dit beroep richt zich tegen de uitspraak (in verzet) van de rechtbank Haarlem van 17 januari 2011.
De rechtbank Haarlem heeft cliënt bij uitspraak van 26 augustus 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Dat heeft zij ambtshalve gedaan. Dat oordeel wordt door de rechtbank Haarlem (in verzet) ten onrechte in stand gelaten.
Allereerst is de rechtbank in verzet ten onrechte niet ingegaan op het feit dat de rechtbank in haar uitspraak van 26 augustus 2010 ambtshalve heeft aangenomen dat het beroepschrift niet op tijd ter post is bezorgd. Het beroepschrift is namelijk binnen de termijn van artikel 6:9 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht ontvangen en het is gedateerd op 17 mei 2010. Het beroepschrift wordt overgelegd als bijlage 1. Daarmee staat — op voorhand — vast dat het beroepschrift tijdig is ingediend. De rechtbank mag dan niet ambtshalve onderzoeken — zonder te weten of de inspecteur zich op dat standpunt stelt — of het beroepschrift wel op tijd ter post is bezorgd. Daar bestaan ook geen aanwijzingen voor aangezien de brief voor het einde van de termijn is gedateerd en binnen een week na het einde van de termijn is ontvangen.
Daarbij verwijst mijn cliënt naar de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2005.1. De mogelijkheid bestaat dat de inspecteur de tijdige indiening erkent of niet betwist. De inspecteur is voordat de uitspraak tot niet-ontvankelijk verklaren van 26 augustus 2010 werd gedaan, niet in het geding betrokken.
Mocht daar anders over geoordeeld worden, dan breng ik namens cliënt naar voren dat er wel degelijk tijdig beroep is ingesteld. Het in beroep bestreden besluit is genomen op 7 april 2010; de beroepstermijn liep af op — gelet op het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen — 19 mei 2010.
Als bijlage 2 wordt aan deze brief gehecht een verklaring van de betrokken medewerkster die het poststuk op 17 mei 2010 heeft gefrankeerd en op 17 mei 2010 ter post heeft bezorgd. Zij verklaart dat het stuk dat zij heeft gefrankeerd en gepost het op die dag namens cliënt opgestelde beroepschrift betrof. Als productie 3 wordt aan deze brief gehecht een urenuitdraai van de administratie van [B], die het beroepschrift heeft opgesteld. Uit die uitdraai blijkt dat het beroepschrift op 17 mei 2010 is opgemaakt. Dat moet tot de conclusie leiden dat het beroepschrift tijdig verzonden is, Dat heeft de rechtbank (in verzet) miskend.
Om deze redenen dient de uitspraak van de rechtbank Haarlem te worden vernietigd, waarbij mijn cliënt aanspraak maakt op een vergoeding van zijn gemaakte proceskosten.
Uw verdere berichten zie ik met belangstelling tegemoet.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 16‑12‑2011
Uitspraak 16‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 6:9, lid 2, Awb. Overschrijding beroepstermijn. Met frankeermachine gefrankeerde post. Ontbreken poststempel.
Partij(en)
Nr. 11/00937
16 december 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 17 januari 2011, nr. AWB 10/2577, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 augustus 2010, nr. AWB 10/2577, wegens overschrijding van de beroepstermijn het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Met dagtekening 7 april 2010 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. De beroepstermijn is aangevangen op 8 april 2010 en zes weken nadien, dus op (woensdag) 19 mei 2010, geëindigd.
3.1.2.
Het beroepschrift van belanghebbende is gedagtekend 17 mei 2010, gefrankeerd met een frankeermachine en niet-aangetekend per post verzonden. Het beroepschrift is op 21 mei 2010 bij de Rechtbank ingekomen.
3.1.3.
De enveloppe waarin het beroepschrift door de Rechtbank is ontvangen bevat een opdruk van de frankeermachine met datum 17 mei 2010, maar geen poststempel.
3.2.
Het beroepschrift is gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene ontvangen na afloop van de beroepstermijn, maar minder dan een week na het einde van die termijn.
3.3.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terpostbezorging van het beroepschrift voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft plaatsgevonden.
3.4.
Naar aanleiding van de daartegen gerichte klachten moet het volgende worden vooropgesteld.
3.5.1.
De Rechtbank is er terecht van uitgegaan dat in geval van verzending van een bezwaar- of beroepschrift per post de bewijslast ten aanzien van tijdige terpostbezorging op de afzender rust.
3.5.2.
Indien geen (leesbaar) poststempel op de enveloppe is geplaatst, moet worden aangenomen dat het bezwaar- of beroepschrift tijdig ter post is bezorgd indien het op de eerste of tweede werkdag na het einde van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij het tegendeel komt vast te staan (vgl. HR 14 oktober 2011, nr. 11/01261, LJN BT7470, V-N 2011/52.5).
3.6.
Het hiervoor in 3.5.2 overwogene is eveneens van toepassing in een geval als het onderhavige, waarin de enveloppe alleen een door een frankeermachine geplaatste datum bevat, die is gelegen voor het einde van de beroepstermijn.
3.7.
Het voorafgaande leidt ertoe dat de klachten slagen. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet kan niet in stand blijven. Terugwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
wijst het geding terug naar de Rechtbank te Haarlem ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112,
en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2011.