Rb. Noord-Holland, 06-08-2019, nr. 15-159121-18
ECLI:NL:RBNHO:2019:6795
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
06-08-2019
- Zaaknummer
15-159121-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2019:6795, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 06‑08‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 06‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging met de dood van zijn zus. Verdachte ontoerekeningsvatbaar. Tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-159121-18
Uitspraakdatum: 6 augustus 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juli 2019 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 augustus 2018 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door
die [slachtoffer] in de (hout)greep te houden en/of een of meermalen die [slachtoffer] op/in het gezicht en/of elders op het lichaam te slaan/stompen en/of de badjas van het lichaam van die [slachtoffer] te trekken;
2
hij op of omstreeks 10 augustus 2018 te Haarlem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Als je aangifte doet dan vermoord ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde feitelijke handelingen dat hij het slachtoffer in een houdgreep heeft gehouden en haar badjas van het lichaam heeft afgetrokken, aangezien er voor deze onderdelen van de tenlastelegging onvoldoende wettig bewijs is.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bepleit. Hij daartoe – samengevat weergegeven – het volgende naar voren gebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar ruzie had met zijn zus, [slachtoffer] , maar hij ontkent geweld te hebben gepleegd en [slachtoffer] te hebben bedreigd. [slachtoffer] heeft geen aangifte gedaan en haar verklaring bij de politie is valselijk afgelegd, wat blijkt uit haar wisselende verklaringen. Zo heeft [slachtoffer] eerst verklaard dat de voordeur op het nachtslot zat en later dat dit niet het geval was. Ook heeft zij eerst verklaard dat een en ander in de badkamer zou zijn gebeurd en later dat het in de hal heeft plaatsgevonden. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte haar niet heeft bedreigd, maar haar heeft gevraagd geen aangifte te doen. Daarnaast bevat het dossier geen medische verklaring over de oorzaak van het letsel en wanneer dat is ontstaan. Ook is onbekend gebleven van wie de in de hal van de woning aangetroffen plukken haar zijn. Nu de getuigen bovendien niet hebben gezien wat zich in de woning heeft afgespeeld, ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft begaan.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De ten overstaan van de politie door [slachtoffer] afgelegde verklaringen worden in voldoende mate ondersteund door de getuigenverklaringen van de postbezorger [getuige 1] en de buurman [getuige 2] die erop neerkomen dat [slachtoffer] in paniek en slechts gekleed in een badjas uit haar woning rende en hulp heeft gezocht bij de buren. Ook heeft verbalisant [verbalisant] , die kort daarna ter plaatse is gekomen, gezwollen blauwe beurse plekken bij de wenkbrauw en de wang van [slachtoffer] en kleine schaaf/krab plekjes in haar gezicht en bloed rondom haar lippen waargenomen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van (onder meer) verbalisant [verbalisant] blijkt daarnaast dat de postbezorger al bloed op het gezicht van [slachtoffer] had gezien toen zij de woning kwam uitrennen. Verdachte heeft ter terechtzitting zelf ook verklaard dat hij letsel in het gezicht van zijn zus heeft gezien voordat zij de woning verliet. Het is bovendien niet aannemelijk (geworden) dat [slachtoffer] op een eerder moment door iemand anders is mishandeld en dat het letsel daardoor is ontstaan of, zoals de verdediging heeft aangevoerd, dat zij zichzelf dit letsel heeft toegebracht. Daarbij is in aanmerking genomen dat verbalisant [verbalisant] in zijn proces-verbaal er melding van heeft gemaakt dat toen hij met [slachtoffer] op het politiebureau aankwam, de kort daarvoor door het ambulancepersoneel bij haar geconstateerde opgezette en blauwe plekken er veel blauwer en meer opgezet uitzagen.
Voorts hebben genoemde buurman en de postbezorger respectievelijk verklaard dat verdachte bij de buren op de ramen bonkte en dreigend overkwam en dat verdachte schreeuwde. Uit de getuigenverklaring van de buurman volgt bovendien dat [slachtoffer] spontaan en direct de bedreiging die verdachte op dat moment in een buitenlandse taal uitte, vertaalde. Mede gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij boos was en de context waarin de bedreiging is geuit, is de rechtbank dan ook van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zijn zus [slachtoffer] heeft bedreigd met de in de tenlastelegging onder feit 2 genoemde woorden, dan wel woorden van een soortgelijke dreigende aard of strekking.
Dat [slachtoffer] niet op alle onderdelen van haar verklaringen eenduidig heeft verklaard, doet niet af aan het feit dat haar verklaringen over hoe de mishandeling en de bedreiging zijn verlopen in grote lijnen en op essentiële onderdelen eenduidig zijn en steun vinden in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 10 augustus 2018 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in de houdgreep te houden en meermalen die [slachtoffer] op/in het gezicht te slaan/stompen;
2
hij op 10 augustus 2018 te Haarlem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen ‘Als je aangifte doet dan vermoord ik je’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte niet te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu onvoldoende is gebleken van een psychische stoornis bij verdachte.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage die omtrent verdachte is uitgebracht door T. den Boer, psychiater, en I. Schilperoord, GZ-psycholoog,
beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie,
locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Almere, gedateerd 24 april 2019 (het NIFP-rapport).
Uit het NFIP-rapport komt onder meer – kort en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren.
Betrokkene heeft niet meegewerkt aan het onderzoek. Wel kon zijn gedrag goed worden geobserveerd, zowel op de afdeling als door de onderzoekers zelf. Uit het gedrag van betrokkene komt een beeld van psychische ontregeling naar voren. Verlies van initiatief, affectieve vervlakking, decorumverlies, gebrekkige afstemming op de omgeving, naast oninvoelbaar en oninschatbaar gedrag vormen belangrijke aspecten van deze psychische ontregeling en dragen bij aan een hoge mate van disfunctioneren en afhankelijkheid van een structuur biedende context.
Tevens liet betrokkene tekenen zien van achterdocht en vertoonde hij bepaalde gedragingen
(vreemd, onverklaarbaar lachen, opeens zijn gezicht afwenden) die deden vermoeden dat hij
hallucineerde (dat hij iets hoorde en/of zag dat anderen niet waarnamen).
De psycholoog beschrijft dat uit het milieuonderzoek naar voren is gekomen dat het vermogen van betrokkene om zijn gedrag te plannen en te organiseren, en hierop te reflecteren, om zijn (ook seksuele) impulsen en frustraties te beheersen en om de pogingen tot bevrediging hiervan af te stemmen op de (juiste) tijd en omgeving, en ook zijn vermogen om gêne, schaamte en schuld te ervaren, duidelijk al jaren ernstig is aangetast. Er is reeds vele jaren sprake van een gedragspatroon dat wijst op ernstige psychopathologie.
Ook als betrokkene zou lijden aan een (onderliggende) ontwikkelingsstoornis en/of persoonlijkheidsstoornis – hetgeen nu niet kon worden onderzocht – dan is er nog steeds evident meer aan de hand. Dit blijkt zowel uit dat wat bekend is over hoe betrokkene de afgelopen jaren heeft geleefd, als uit het beeld van hem op de afdeling.
De psycholoog concludeert dat bij betrokkene sprake is van een chronisch, reeds jaren bestaand, ernstig psychiatrisch beeld. De combinatie van de reeds jaren bestaande, zogenaamde, psychiatrische negatieve en positieve symptomen (zoals: passiviteit, initiatief- en decorumverlies en affectvervlakking enerzijds en vermoedelijk achterdocht, auditieve hallucinaties anderzijds) creëren een beeld dat in diagnostische zin het beste past bij dat van een schizofrenie-spectrum stoornis. Daarnaast is sprake van aan middelen gebonden problematiek, in elk geval cannabis.
Uit het onderzoek van de psychiater komt onder meer – kort en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren.
Op basis van de levensloop van betrokkene, die in eerste instantie een wending richting antisociaal gedrag heeft gemaakt, maar vervolgens met name verward, overlast gevend en problematisch gedrag liet zien, is de onderzoeker tot de conclusie gekomen dat sprake is van een chronisch psychotische ontregeling die zich in 2014 openbaarde, maar vermoedelijk eerder reeds een belangrijke wissel legde op het functioneren van betrokkene. Deze conclusie wordt versterkt door het beeld van betrokkene in het PBC. Daar wordt een ernstig beperkte man gezien.
Betrokkene lijkt in belangrijke mate overgeleverd te zijn aan impulsen zonder adequate remmingen. Zijn huidige rustige functioneren in het PBC wordt in belangrijke mate verklaard door de externe structuur. De actuele problematiek laat zich niet verklaren door middelengebruik. In het PBC zijn hier geen aanwijzingen voor, terwijl het ontregelde gedrag in het verleden ook niet steeds gekoppeld kon worden aan het middelengebruik. Gezien het risico van gebruik van onder meer cannabis voor verdere psychotische ontregeling en uitgebreide voorgeschiedenis van betrokkene, wat dit gebruik betreft, wordt een stoornis in het gebruik van cannabis, licht, wel geclassificeerd. De psychotische stoornis laat zich nu het beste classificeren als schizofrenieforme stoornis.
Beide onderzoekers zijn het erover eens dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde kampte met de beschreven chronisch psychotische aandoening.
De ernst van de psychische ontregeling van betrokkene in samenhang met de (aard van de) hem ten laste gelegde feiten, waarin allesoverheersend verlies van remming en van zicht op de context op de voorgrond staan, brengen onderzoekers tot het gedragskundige advies betrokkene deze feiten niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. Dit betekent dat de bewezen verklaarde feiten naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. Motivering van de maatregel
6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) met bevel tot verpleging van overheidswege.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank geen tbs-maatregel kan opleggen nu verdachte zegt dat hij niet gestoord is en voorts uit het NIFP-rapport onvoldoende blijkt van een psychische stoornis en er geen sprake is van herhalingsgevaar.
De raadsman heeft zich, onder verwijzing naar een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:6044), subsidiair op het standpunt gesteld dat de rechtbank geen tbs-maatregel mag opleggen, omdat dit niet proportioneel is, gelet op het geringe letsel van het slachtoffer, de geringe ernst van de mondelinge bedreiging en het gegeven dat de tbs-maatregel dient te worden beschouwd als ultimum remedium. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Uiterst subsidiair zou aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd kunnen worden gelijk aan de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en het NIFP-rapport is gebleken.
Ernst van de feiten
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging met de dood van zijn zus, het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn en ongemak ervaren en is vooral heel angstig geweest. Zij heeft aan de politie verklaard dat zij bang was dat verdachte de mishandeling pleegde om haar vervolgens te verkrachten. De mishandeling heeft plaatsgevonden in de (gezamenlijke) woning van (verdachte en) het slachtoffer, een plek waar zij zich juist veilig zou moeten kunnen voelen. Nadat het slachtoffer, slechts in een badjas gekleed, de woning is ontvlucht en hulp heeft gezocht bij haar buren, heeft verdachte haar aldaar bedreigd met de dood, kennelijk met het doel te voorkomen dat zij aangifte zou doen.
Justitiële documentatie
Voor wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de hiervoor onder 5 vastgestelde ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. De rechtbank houdt eveneens rekening met het op verdachte betrekking hebbende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 10 oktober 2018, waaruit onder meer blijkt dat verdachte in 2013 tweemaal is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten, éénmaal in verband met een poging tot zware mishandeling en éénmaal in verband met een mishandeling.
NIFP-rapport
Volgens de onderzoekers kampt verdachte met een chronisch psychotische aandoening die een steeds verdergaande wissel legt op zijn vermogen om zonder externe structurering zijn handelen aan te passen aan de hem omringende context. Zonder behandeling – waaronder medicamenteuze behandeling en adequate begeleiding – blijft er sprake van deze ernstig ontregelde psychische toestand, die bijdraagt aan decorumverlies en verlies van (seksuele) remmingen. In dit verband zijn door de medewerkers van een dak- en thuislozeninstelling opgetekende agressief seksuele fantasieën van betrokkene zorgwekkend. Betrokkene mist probleembesef en staat niet open voor hulpverlening. Dit blijkt zowel uit het milieuonderzoek als tijdens het onderzoek in het PBC. De ernst van de psychische ontregeling leidt ertoe dat ernstig (seksueel) agressieve feiten in de toekomst niet uitgesloten kunnen worden. Met name het actuele instabiele functioneren op zowel het terrein van denken, voelen als handelen en de ontoegankelijkheid van betrokkene voor vrijwillige hulpverlening, dragen bij aan het risico op toekomstig gewelddadig gedrag, terwijl beschermende factoren ontbreken. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van een hoog risico op ernstig gewelddadig gedrag op korte termijn.
Het risico op herhaling zal afnemen als betrokkene adequaat behandeld wordt. Behandeling behelst (zoals gezegd) medicamenteuze therapie (anti-psychotische medicatie), bieden van een stabiele, overzichtelijke en structurerende context, aanleren van vaardigheden om te leren omgaan met zijn beperkingen als gevolg van zijn chronisch psychotische aandoening, aandacht voor de eventuele middelenproblematiek en het zoeken naar een passende woonomgeving als voldoende stabiliteit is bereikt.
Een dergelijk traject kost langere tijd en zal mogelijk het starten met medicamenteuze dwangbehandeling inhouden, aangezien betrokkene geen probleembesef heeft. Dit impliceert eveneens een verplichtend kader. Betrokkene ziet immers geen noodzaak voor behandeling, waardoor hij zich niet wil en kan houden aan voorwaarden.
Het is van belang de behandeling vorm te geven op een kleine, rustige afdeling, waar zo snel mogelijk psychische stabiliteit bereikt kan worden, om vervolgens een resocialiserend traject in te zetten. Een dergelijk behandeltraject kan onvoldoende vormgegeven worden binnen het kader van art. 37 Sr (strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis): zowel het tijdspad, de context, alsook de beperkte mogelijkheid voor geleidelijke resocialisatie komen onvoldoende tegemoet aan de ernst van de problematiek van betrokkene. Dit leidt ertoe dat de onderzoekers adviseren betrokkene de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen, teneinde behandeling en daarmee afname van risico op herhaling mogelijk te maken.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt vast, gezien het NIFP-rapport, dat ter voorkoming van recidive een langdurig klinisch behandeltraject ingezet zal moeten worden en dat dit, vanwege de chronisch psychotische aandoening van verdachte, het gebrek aan ziektebesef en het ontbreken van de wil om hulp te accepteren, alleen kan geschieden in het kader van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Een behandeling in een minder zwaar kader, zoals de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, is blijkens het NIFP-rapport, niet toereikend.
De rechtbank benadrukt dat de stelling van de raadsman dat de oplegging van en tbs-maatregel met verpleging van overheidswege een ‘ultimum remedium’ is, niet uit de wet volgt. Voor de vraag of een tbs-maatregel moet worden opgelegd, dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor het antwoord op de vraag of een bevel kan worden gegeven dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd, dient bovendien te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen van artikel 37b Sr. In het onderhavige geval is aan deze criteria voldaan. Verdachte leed ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten immers aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, die door de psycholoog is omschreven als schizofrenieforme stoornis en door de psychiater als schizofrenie-spectrum stoornis en een daarmee samenhangende chronisch psychotische aandoening. Het strafbare feit bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wordt expliciet genoemd in artikel 37a Sr als een feit waarvoor de tbs-maatregel kan worden opgelegd.
Bij de vraag of een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd, gaat het erom of dit de meest passende maatregel is in de specifieke situatie. Overwogen moet worden of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die verpleging eist. De wet eist niet dat eerst een minder ingrijpende sanctie (straf of maatregel) moet worden opgelegd dan wel een vrijwillig of minder ingrijpend behandeltraject moet worden gevolgd alvorens de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege kan worden opgelegd. Voor verdachte geldt dat – blijkens het NIFP-rapport en zoals hiervoor reeds is overwogen – het elimineren van de risico’s op herhaling of het plegen van andersoortige ernstige geweldsfeiten niet anders kan plaatsvinden dan binnen het kader van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege, zodat deze maatregel in het geval van verdachte passend en geboden is.
Nu de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten: bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 37a, 37b, 57, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte voor de bewezen verklaarde feiten niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. R.A. Otter en mr. C.A.J. van Yperen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2019.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 23 juli 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Op 23 juli 2019 waren mijn zus en ik allebei thuis. Mijn zus was aan het huilen. Ze zei dat ik haar geslagen had. Ze had een beetje blauwe/rode vlek aan één kant van haar gezicht. Ze had ook een schram op haar lip. Ze zei: ‘Dat heb jij gedaan’. Ze had een badjas aan. De bel ging. Mijn zus is in haar badjas naar buiten gerend. Ze gilde: ‘help help!’. Zij is bij de buren naar binnen gegaan. Ik zag de postbode staan. Ik ben terug naar binnen gelopen om kleren aan te doen. Ik zei tegen haar: ‘je bent helemaal gek geworden’, want ik zag dat die buurman met de telefoon zat. Ik heb tegen haar gezegd: ‘Ga geen aangifte doen’. Ik zei ‘aangifte’ in het Nederlands, de rest zei ik in het Koerdisch. U houdt mij voor dat de buurman bang voor mij was. Ik klopte op het raam. Ik was boos.
Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] en fotobijlage, opgemaakt en gesloten op 10 augustus 2018. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten dan wel een van hen:
Op 10 augustus 2018, omstreeks 15:16 uur, kregen wij opdracht te gaan naar de [adres] (naar de rechtbank begrijpt: [adres] te Haarlem. Op dit adres zou een meisje zitten die door haar broer was geslagen en bijna was verkracht. De broer zou woonachtig zijn op de [adres] te Haarlem.
Ter plaatse aangekomen werden wij, verbalisanten, aangesproken door een postbode die op de balustrade van de galerij ter hoogte van [nummer] stond. Wij hoorden hem zeggen dat hij een pakketje wilde bezorgen bij nummer [nummer] . Na het aanbellen werd de deur geopend en kwam er een meisje in haar badjas uitgerend. De postbode zag dat zij bloed in haar gezicht had. Hierna is zij naar binnen gegaan bij de buren op nummer [nummer] .
Ik, verbalisant [verbalisant] , ben de woning aan de [adres] te Haarlem binnen gegaan. Hier zag ik een buitenlands uitziende huilende jonge vrouw in een badjas zitten. Deze vrouw bleek later te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende [adres] te Haarlem.
Ik zag dat [slachtoffer] letsel had in haar gezicht. Ik zag dat aan de rechterzijkant van haar wenkbrauw een dikke blauwe beurse plek zat. Ik zag dat op haar kaak/wang een blauwe beurse plek zat. Tevens zag ik dat zij diverse kleine schaaf/krab plekjes in haar gezicht had. Ik zag dat zij bloed rondom haar lippen had. Ik hoorde haar zeggen dat zij aan de binnenzijde van haar mond een wond had zitten. Ik hoorde haar zeggen dat zij erg veel last had van haar rechterkaak, ter hoogte van haar oor. Ik hoorde haar zeggen dat zij van de pijn moeizaam kon praten en door de pijn moeizaam haar tanden op elkaar kon krijgen.
Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , opgemaakt en gesloten op 23 augustus 2018. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten dan wel een van hen:
Op woensdag 23 augustus 2018 hebben wij gesproken met [slachtoffer] .
Hieronder zullen wij puntsgewijs benoemen wat wij hoorden van [slachtoffer] :
‘Op 10 augustus 2018 was ik samen met [verdachte] alleen thuis.
In de hal voelde ik ineens een hand op mijn mond en een tweede hand om mijn nek. Ik hoorde [verdachte] zeggen: 'stil, stil, stil.' (…) Ik voelde dat [verdachte] mij naar achteren trok. Tijdens het meetrekken voelde ik dat hij mij meerdere malen met zijn vuist op en rond mijn gelaat heeft geslagen. Ik voelde mij hierdoor duizelig. (…) [verdachte] luisterde niet en bleef mij slaan. (…). Tussendoor heb ik meerdere keren om hulp geroepen. (…) Hierna hoorde ik de deurbel. Ik schrok, maar [verdachte] schrok ook, want hij liet mij los. Ik zag hem direct naar zijn kamer gaan. Ik ben hierop naar de voordeur gerend. (…) Ik deed de voordeur open en zag de postbezorger voor mij staan. (…). Ik rende langs de postbezorger en heb iets geroepen als: 'Help, redt mij.' (…) Ik ben hierop naar de buren gegaan. Ik ben bij de buren naar binnen gegaan. Ik ben hier gevallen en had overal bloed in mijn gezicht. (…) Toen ik bij de buren was, zag ik ineens [verdachte] voor het raam staan. Ik hoorde [verdachte] in het Koerdisch zeggen dat ik niets mocht zeggen en dat hij mij anders ging vermoorden.’
Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 8 oktober 2018. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de door getuige [getuige 1] voornoemd ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring.
Ik ben pakketjesbezorger. Ik was op 10 augustus 2018 bij de [adres] te Haarlem. Ik ging daar een pakketje bezorgen. Ik belde aan op nummer [nummer] . Het was misschien 20 tot 30 seconden toen de deur open ging. Er stormde een meisje naar buiten. Ze schreeuwde iets van: ‘Help me’. Ze was in paniek. Ik heb haar naar de buren gestuurd. Ze was bang. Ze belde bij de buren aan en ging vervolgens bij de buren naar binnen. Toen kwam er iemand uit de woning van [nummer] naar buiten. De man mompelde iets en ging weer naar binnen. Toen ben ik ook naar de buren gegaan en zij hebben de deur open gedaan en ik ben naar binnen gegaan. Het meisje zat op een stoel te schreeuwen en te huilen. Ik weet nog dat ze bloed aan haar lippen had. U vraagt waaruit ik opmaakte dat zij bang was? Het geschreeuw natuurlijk. Het is duidelijk als iemand bang is.
U vraagt hoe de man die uit de woning van [nummer] kwam er uit zag. Hij had alleen een lage broek aan. Zijn bovenlichaam was bloot. U vraagt of er nadien nog door de man van woning [nummer] bij de buurman is aangeklopt. Ja, volgens mij klopte hij aan. Ik was toen binnen bij de buren. Hij schreeuwde iets naar haar. Het was niet vriendelijk volgens mij.
U, officier van justitie, houdt mij voor dat (ik heb verklaard dat) het meisje ineens naar buiten stormde. U vraagt of mij iets aan haar haar is opgevallen.
Ze had bloed aan haar lippen. Ze was bang en ze schreeuwde.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] . Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 10 augustus 2018 door [getuige 2] voornoemd ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Wij wonen op de [adres] te Haarlem. Dit betreft een flatwoning. Ik hoorde bij de buren van nummer [nummer] hard geschreeuw, gegil en gekrijs van een vrouwenstem. Voor 99% wist ik zeker dat het mijn buurmeisje was. Ik hoorde op een gegeven moment dat zij buiten was. Ook hier deed ze gillen en schreeuwen. Ik kon haar niet verstaan. Wel klonk het alsof ze in paniek/overstuur was. Ik ben toen naar de voordeur gelopen en zag dat ze voor mijn deur stond. Ik opende de deur en ze stapte gelijk bij mij naar binnen. Ze zakte direct in elkaar en liet zich op de grond vallen. Nogmaals geheel overstuur. Ook stond er een postbezorger bij. Ik heb hem binnengelaten en de deur gesloten. Vervolgens stond mijn buurmeisje op en viel direct weer neer in de woonkamer. Ze riep: ‘Bel 112, bel de politie!’. Vervolgens kwam die
buurjongen voor ons keukenraam staan en begon op onze ramen te bonken. Hij riep: ‘Hey ouwe, open doen!’ Ik deed niet open. Daar was de situatie voor mij te dreigend voor. Vervolgens zei hij een zin in een buitenlandse taal. Eén woord kende ik wel en dat was: ‘aangifte’. Het buurmeisje reageerde direct dat hij zei: ‘Als je aangifte doet vermoord ik je!’ Dit was naar haar gericht. Nog meer op de deur gebonk. Ik vond hem zo dreigend overkomen
dat ik hier zelf angstig van werd.