Einde inhoudsopgave
Wet inburgering 2021
Artikel 54 Intrekking van de Wet inburgering
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Redactionele toelichting
De wijziging betreffende lid 4, aanhef en onderdeel a werkt terug t/m 01-01-2022 en de wijziging betreffende lid 4, aanhef en onderdeel c, voor wat betreft de terugbetalingsverplichting van de lening, werkt terug t/m 01-01-2018.
- Bronpublicatie:
19-10-2022, Stb. 2022, 487 (uitgifte: 07-12-2022, kamerstukken: 36078)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-12-2022, Stb. 2022, 488 (uitgifte: 07-12-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Inburgering (V)
Sociale zekerheid boeten en maatregelen (V)
Staatsrecht / Nationaliteitsrecht
1.
De Wet inburgering wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de personen op wie deze wet van toepassing was op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.
2.
De artikelen 18b, tweede lid, onderdeel b, 64, eerste lid, onderdeel p, en 67, eerste lid, onderdeel h, van de Participatiewet, artikel 7.3.1, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 16, eerste lid, onderdeel h, en 18, eerste lid, onderdeel i, van de Vreemdelingenwet 2000, de artikelen 45, eerste lid, onderdeel o, en 48, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de artikelen 45, eerste lid, onderdeel n, en 48, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen[lees: werkloze] werknemers, artikel 1, begripsbepaling ‘onderwijsdeelnemer’, onderdeel c, onder 2°, van de Wet register onderwijsdeelnemers, artikel 54, derde lid, onderdeel m, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 2 van bijlage 3 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op de personen, bedoeld in het eerste lid.
3.
Een vrijstelling op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 5, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inburgering, wordt beschouwd als een vrijstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van deze wet.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, in afwijking van de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 6, derde lid, 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en 16, vijfde lid, van de Wet inburgering gestelde regels, ter begunstiging regels worden gesteld:
- a.
omtrent de voorwaarden waaronder en de termijn waarbinnen een ontheffing kan worden afgegeven;
- b.
- c.
waarmee de verplichting om de lening terug te betalen wanneer sprake is van overschrijding van de termijnen, genoemd in de artikelen 7a en 7b, van de Wet inburgering, wordt beperkt of tenietgedaan, en omtrent het vaststellen van de draagkracht ten behoeve van de terugbetaling van de lening.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het aanbieden van begeleiding aan de inburgeringsplichtige op wie de Wet inburgering van toepassing is ter bespoediging van de afronding van de inburgeringsplicht, bedoeld in die wet.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot een goede uitvoering van het eerste lid.
7.
Artikel 32, tweede lid, onderdeel d, en de daarop berustende bepalingen, zijn van overeenkomstige toepassing op het keurmerk, bedoeld in artikel 12a van de Wet inburgering.