Hof Arnhem-Leeuwarden, 10-04-2015, nr. 000303-15
ECLI:NL:GHARL:2015:2760
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
10-04-2015
- Zaaknummer
000303-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:2760, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 10‑04‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 36 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2015/151 met annotatie van mr. J.L. Baar
Uitspraak 10‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Het hof is van oordeel dat de bevoegdheid van artikel 36 Sv (om een verklaring dat de zaak is geëindigd uit te lokken) niet is bedoeld voor de onderhavige situatie. Het hof neemt daarbij in aanmerking hetgeen de wetgever voor ogen heeft gehad (zie Kamerstukken II, 1919-1920, 18.1 p.1) en voorts dat er in dit geval sprake is van een veroordelend vonnis van de politierechter, welk vonnis door een verklaring dat de zaak is beëindigd niet komt te vervallen. Het hof verklaart verzoeker daarom niet-ontvankelijk in het verzoek.
Raadkamernummer: 303-15
Parketnummer hoger beroep: 21-000802-14
Parketnummer eerste aanleg: 96-124739-12
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
LOCATIE LEEUWARDEN
Beschikking d.d. 10 april 2015 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, meervoudige raadkamer, op een verzoekschrift ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), van:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen. Wel is verschenen de advocaat van verzoeker, mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam.
Het verzoek
Het verzoekschrift d.d. 28 januari 2015, op die datum ingekomen bij het hof, strekt ertoe dat het hof een verklaring geeft dat de strafzaak tegen verzoeker met parketnummer 21-000802-14 is geëindigd.
De behandeling in raadkamer
Het hof heeft in openbare raadkamer van 27 maart 2015 gehoord de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker.
De beoordeling van het verzoek
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is - voor zover hier van belang - het navolgende
gebleken.
- Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland d.d. 12 februari 2014, parketnummer 96-124739-12, is verzoeker veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 1) en overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2) tot een geldboete van € 950,-, een gevangenisstraf voor de duur van twee weken alsmede een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van acht maanden.
- Verzoeker is blijkens de akte rechtsmiddel van 12 februari 2014 van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
- Het hoger beroep staat bij het hof ingeschreven onder parketnummer 21-000802-14 en is laatstelijk behandeld ter terechtzitting van 26 augustus 2014; het hof heeft op die zitting het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd en de advocaat-generaal opgedragen uit te (laten) zoeken op welke datum de ongeldigheid van het rijbewijs van verzoeker is komen te vervallen en hieromtrent schriftelijk te rapporteren.
- Op 14 november 2014 is een oproeping naar verzoeker verzonden om als verdachte te verschijnen ter terechtzitting van het hof op 8 januari 2015. De advocaat-generaal heeft deze oproeping bij schrijven van 5 januari 2015 ingetrokken.
Artikel 36 Sv geeft de verdachte de bevoegdheid een verklaring dat de zaak is geëindigd uit te lokken. Gelet op hetgeen de wetgever hierbij voor ogen heeft gehad, is het hof van oordeel dat dit niet is bedoeld voor de onderhavige situatie. Immers, blijkens de wetsgeschiedenis moet hierbij worden gedacht aan de positie van de verdachte in wiens zaak onbevoegdheid van de rechter, nietigheid van de dagvaarding of niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is aangenomen en die in afwachting is van een voortzetting die wellicht nooit volgt (zie Kamerstukken II, 1919-1920, 18.1 p.1).[1] Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Het hof neemt daarbij voorts in aanmerking dat er in dit geval sprake is van een veroordelend vonnis van de politierechter, welk vonnis door een verklaring dat de zaak is beëindigd niet komt te vervallen.
Gelet op het voorgaande zal het hof verzoeker in het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Beslissing
Het hof:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Aldus gegeven door mr. Beswerda, als voorzitter, mrs. Sekeris en Van Schuijlenburg en in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.