ABRvS, 19-02-2014, nr. 201211961/1/A2
ECLI:NL:RVS:2014:507
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-02-2014
- Zaaknummer
201211961/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:507, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑02‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van [appellante] om vergoeding van schade afgewezen.
201211961/1/A2.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2012 in zaak nr. 12/1934 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van [appellante] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2013, waar [appellante], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.A. de Groote, advocaat te Amsterdam, en mr. H.D. Hosper, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft bij onderscheiden formulieren, gedateerd 10 mei 2006, een monumentenvergunning en een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor verbouwing en uitbreiding van de kelder onder het pand [locatie] te Amsterdam (hierna: het pand). Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum-Amsterdam, de rechtsvoorganger van het dagelijks bestuur, heeft bij besluit van 27 december 2006 de aanvraag om een monumentenvergunning afgewezen en bij besluit van 13 april 2007 de bouwvergunning geweigerd (hierna gezamenlijk ook: de besluiten). Bij brieven van 23 november 2009 heeft het dagelijks bestuur aan [appellante] meegedeeld dat, wegens overschrijding van de beslistermijnen, op 11 december 2006 de monumentvergunning en op 6 februari 2007 de bouwvergunning van rechtswege zijn verleend en dat de besluiten onbevoegdelijk zijn genomen.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat tussen de gestelde schade en de besluiten geen causaal verband bestaat, heeft miskend dat zij ten gevolge van de besluiten vertragingsschade heeft geleden. Zij voert aan dat zij op die besluiten mocht afgaan. Daarbij wijst zij erop dat het college haar, na afloop van de beslistermijn, nog om nadere informatie heeft gevraagd voor de beoordeling van haar aanvragen. Volgens [appellante] is de afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding in strijd met het legaliteitsbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
2.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat een oorzakelijk verband tussen de besluiten en de door [appellante] gestelde vertragingsschade ontbreekt. De door [appellante] gestelde vertragingsschade is niet het gevolg van de besluiten, maar van de omstandigheid dat zij niet op de hoogte was van de verlening van rechtswege van de aangevraagde monumenten- en bouwvergunningen.
[appellante] heeft haar stelling dat door de afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding het legaliteitsbeginsel is geschonden niet nader toegelicht. Dat het dagelijks bestuur [appellante] heeft meegedeeld dat de besluiten ten onrechte zijn genomen, betekent voorts niet dat het dagelijks bestuur schade die niet door die besluiten is veroorzaakt, moet vergoeden. [appellante] heeft nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar dat verder niet toegelicht, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Krokké
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
507.