Einde inhoudsopgave
Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie
Artikel 5 Vereisten
Geldend
Geldend van 01-10-2024 tot 12-06-2028. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 15-08-2024
- Bronpublicatie:
26-09-2024, Stcrt. 2024, 31554 (uitgifte: 30-09-2024, regelingnummer: WJZ/87125539)
- Inwerkingtreding
01-10-2024, terugwerkend tot: 15-08-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-09-2024, Stcrt. 2024, 31554 (uitgifte: 30-09-2024, regelingnummer: WJZ/87125539)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Natuurbeschermingsrecht / Gebiedsbescherming
Agrarisch recht (V)
Staatssteun (V)
Bestuursrecht algemeen / Subsidie
1.
Er is sprake van een onomkeerbare sluiting van een veehouderijlocatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, indien:
- a.
niet langer landbouwhuisdieren worden gehouden op de locatie;
- b.
de dierlijke meststoffen zijn verwijderd van de locatie;
- c.
de veehouder overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet een kennisgeving heeft gedaan van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren, uitgedrukt in varkenseenheden, pluimvee-eenheden respectievelijk kilogrammen fosfaat, dat gemiddeld in het voor de berekening van de stikstofvracht gebruikte referentiejaar op de locatie is gehouden:
- –
varkens: 80%;
- –
kippen en kalkoenen: 80%;
- –
melkvee: 95%;
- d.
al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer, dan wel, na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving:
- 1°
de veehouder bij het bevoegd gezag een omgevingsrechtelijke melding heeft gedaan dat hij op de locatie niet langer landbouwhuisdieren houdt en, indien de veehouder op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tevens dient te beschikken over een omgevingsvergunning beperkte milieutoets, het bevoegd gezag die vergunning heeft ingetrokken; of
- 2°
het bevoegd gezag de omgevingsvergunning milieu voor de locatie heeft ingetrokken of zodanig heeft aangepast dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden;
- e.
in het geval de veehouder beschikt over een natuurvergunning voor de locatie: deze vergunning is ingetrokken tenzij onderdeel f van toepassing is;
- f.
in het geval de veehouder voornemens is om op de locatie na de sluiting andere activiteiten te gaan verrichten, het bevoegd gezag op verzoek van de veehouder een besluit heeft genomen:
- 1°
op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend,
- 2°
waarbij voor zover het besluit een wijziging van een natuurvergunning betreft de vergunninghouder wordt verplicht om de toestemming voor de stikstofemissie van de andere activiteiten te laten intrekken ten behoeve van een of meer Natura 2000-gebieden, wanneer hij niet langer gebruik maakt van die toestemming;.
- g.
het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente binnen de grenzen waarvan de veehouderijlocatie zich bevindt, een verzoek van de veehouder in behandeling heeft genomen om het bestemmingsplan dan wel, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, het omgevingsplan, zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd;
- h.
de veehouder zich met gebruikmaking van de in bijlage 2 opgenomen modelovereenkomst met de Staat der Nederlanden heeft verbonden om:
- 1°
niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;
- 2°
zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden; en
- 3°
niet op een andere locatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie dezelfde diersoorten met productierecht te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;
en
- i.
de voor de veehouderij met productierecht op de locatie gebruikte productiecapaciteit is afgebroken en verwijderd.
2.
De minister kan ontheffing verlenen van het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onderdeel i, voor zover de veehouder productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor een veehouderij, mits het bevoegd gezag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer dan wel, na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, op grond van die wet, met dat gebruik instemt.