Rb. Zwolle-Lelystad, 19-06-2012, nr. 07.690196-10 (P)
ECLI:NL:RBZLY:2012:BW8752
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
19-06-2012
- Zaaknummer
07.690196-10 (P)
- LJN
BW8752
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2012:BW8752, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 19‑06‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 19‑06‑2012
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte -zijnde de moeder van het minderjarige slachtoffer - medeplichtig is geweest aan de ernstige mishandelingen door haar partner gepleegd. De mishandelingen hebben plaatsgevonden over een periode van 9 maanden.
Partij(en)
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.690196-10 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 18 november 2010, voortgezet en aangehouden op 22 maart 2011 en 15 december 2011 te Lelystad. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juni 2012 te Lelystad. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.W. Bouwman, advocaat te Amsterdam. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J.W.M. Janssen en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1A.
zij op één of meer tijdstip)pen) in of omstreeks de periode van 01 februari 2009 tot en met
- 08.
oktober 2009 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) aan haar minderjarige kind, althans aan een persoon genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]), (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een bijtwond in de linkerbovenarm en/of een gebroken rechterpols en/of een gebroken linkerpols), heeft toegebracht, door (telkens) opzettelijk (met kracht) in de linkerbovenarm van die [slachtoffer] te bijten en/of die [slachtoffer] tegen de polsen/armen te slaan en/of te schoppen en/of die [slachtoffer] van enige hoogte te duwen/gooien waardoor deze ten val is gekomen,
althans enig uitwendig geweld uit te oefenen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer];
althans, indien het vorenstaande onder 1A niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 februari 2009 tot en met 08 oktober 2009 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) aan het minderjarige kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, althans aan een persoon genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]), (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een bijtwond in de linkerbovenarm en/of een gebroken rechterpols en/of een gebroken linkerpols), heeft toegebracht, door (telkens) opzettelijk (met kracht) in de linkerbovenarm van die [slachtoffer] te bijten en/of doe [slachtoffer] tegen de polsen/armen slaan en/of schoppen en/of die [slachtoffer] van enige hoogte te duwen/gooien waardoor deze ten val is gekomen, althans enig uitwendig geweld uit te oefenen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer], bij het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 februari 2009 tot en met 08 oktober 2009 in de gemeente Lelystad (telkens) opzettelijk gelegenheid heeft gegeven immers heeft zij, verdachte (telkens), al dan niet aanwezig in dezelfde woning/ruimte waarin die [medeverdachte] en/of één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), naar zij (telkens) wist, althans had moeten weten, eerder die [slachtoffer] (meermalen) (zwaar) had mishandeld, die [medeverdachte] en/of één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) (telkens) zonder (noemenswaardige) tegenstand (door daden en/of woorden) dat/die feit(en) heeft laten plegen, althans (telkens) niet belet/nagelaten dat die [medeverdachte] en/of één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) die [slachtoffer] (zwaar) mishandelde(n);
1B
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 februari 2009 tot en met
- 08.
oktober 2009 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk mishandelend haar minderjarige kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]), meermalen, althans éénmaal, (met kracht)
- -
in de bovenarm heeft gebeten en/of
- -
Vicks in de ogen heeft gesmeerd en/of
- -
met de pin van een zogenoemde Afro-kam in de voeten heeft gestoken en/of
- -
aan de oren heeft getrokken en/of
- -
de keel heeft dichtgeknepen en/of
- -
tegen de polsen heeft geschopt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] van enige hoogte heeft geduwd/gegooid waardoor deze ten val is gekomen en/of
- -
tegen het hoofd en/of de rug en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of geknepen en/of geduwd,
althans enig uitwendig geweld op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
althans, indien het vorenstaande onder 1B niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 februari 2009 tot en met 08 oktober 2009 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans allleen, (telkens) opzettelijk mishandelend het minderjarige kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, althans aan een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]), meermalen, althans éénmaal, (met kracht)
- -
in de bovenarm heeft gebeten en/of
- -
Vicks in de ogen heeft gesmeerd en/of
- -
met de pin van een zogenoemde Afro-kam in de voeten heeft gestoken en/of
- -
aan de oren heeft getrokken en/of
- -
de keel heeft dichtgeknepen en/of
- -
tegen de polsen heeft geschopt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] van enige hoogte heeft geduwd/gegooid waardoor deze ten val is gekomen en/of
- -
tegen het hoofd en/of de rug en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen en/of geschopt en/of geknepen en/of geduwd,
althans enig uitwendig geweld op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 februari 2009 tot en met 08 oktober 2009 in de gemeente Lelystad (telkens) opzettelijk gelegenheid heeft gegeven, immers heeft zij, verdachte (telkens) al dan niet aanwezig in dezelfde woning/ruimte waarin die [medeverdachte] en/of één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), naar zij (telkens) wist, althans had moeten weten, eerder die [slachtoffer] (meermalen) had mishandeld, die [medeverdachte] en/of één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) (telkens) zonder (noemenswaardige) tegenstand (door daden en/of woorden) dat/die feit(en) laten plegen, althans (telkens) niet belet/nagelaten dat die [medeverdachte] of één of meer onbekend gebleven perso(o)nen die [slachtoffer] mishandelde(n).
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in haar verdediging geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1
Inleiding
Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank op basis van het voorliggende procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting het navolgende vast.
4.2
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten
Op 13 oktober 2009 wordt door de casemanager van Bureau Jeugdzorg Flevoland, zijnde [aangeefster], aangifte gedaan van mishandeling van [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]), geboren op [geboortedatum]. [slachtoffer] is de zoon van verdachte [naam] en wordt door haar en haar vriend [medeverdachte], medeverdachte, opgevoed in een woning in Lelystad.
Naar aanleiding van voornoemde aangifte wordt [slachtoffer] op 15 oktober 2009 gehoord in een kindvriendelijke studio. [slachtoffer] verklaart tijdens dit studioverhoor onder meer dat zijn papa [naam] hem elke dag overal slaat en dat zijn moeder erbij was als zijn papa hem pijn deed. Tevens zijn er op de dag van het studioverhoor foto’s gemaakt van het letsel dat bij [slachtoffer] aangetroffen werd.
Door verdachte is toestemming gegeven tot de verstrekking van de medische informatie betreffende haar zoon. Hieruit komt naar voren dat [slachtoffer] op 16 februari 2009 voor het eerst bij de huisarts is verschenen met letsel aan zijn duim. De dag erna wordt op de spoedeisende hulp een fractuur in de rechteronderarm van [slachtoffer] geconstateerd. Er volgen meerdere bezoeken aan de huisarts en twee AMK-meldingen totdat [slachtoffer] op 08 oktober 2009 wordt opgenomen in het Zuiderzeeziekenhuis in Lelystad alwaar het volgende letsel bij [slachtoffer] wordt geconstateerd: een gebroken linkerpols, een rood en opgezwollen linkeroogkas, meerdere blauwe plekken, een schaafwond en bloeduitstortingen.
Op diezelfde dag zijn er ook foto’s gemaakt van het letsel dat bij [slachtoffer] aangetroffen werd waarop onder meer een bijtwond te zien is.
Diverse getuigen, waaronder familieleden, een gezinsvoogd en leerkrachten, zijn gehoord.
Verdachte heeft het aan haar ten laste gelegde ontkend. Deze ontkennende verklaring heeft zij op de zitting van 05 juni 2012 herhaald.
4.3
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1A ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte dan wel medeverdachte [medeverdachte] de polsbreuken bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt en een bijtwond niet aan te merken valt als zwaar lichamelijk letsel. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1B primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1B subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld. Hij heeft daartoe verwezen naar het studioverhoor van [slachtoffer], de verklaringen van forensisch geneeskundige S. van den Berg (hierna: Van den Berg) en kinderarts W.B. Hofstra (hierna: Hofstra) en huisarts P.E.F.M. Dassen (hierna: Dassen), alsmede naar het aangetroffen letsel bij het slachtoffer. Dit letsel is zoals Van den Berg heeft vastgesteld ook deels veroorzaakt door het slachtoffer zelf, aldus de officier van justitie. Naast voornoemde verklaringen heeft de officier van justitie gewezen op de vele de auditu-verklaringen die zich in het dossier bevinden. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het slachtoffer een gedragsverandering heeft laten zien nàdat medeverdachte [medeverdachte] bij verdachte introk en [slachtoffer] geen letsel had ten tijde dat hij bij zijn oma verbleef.
Verdachte is als medeplichtige aan te merken vanwege het feit dat zij een plicht heeft om haar zoon [slachtoffer] te beschermen. Door passief te handelen heeft zij aan medeverdachte [medeverdachte] gelegenheid gegeven om [slachtoffer] te mishandelen. Over een lange periode heeft verdachte letsel bij [slachtoffer] geconstateerd en zag zij hoe er een gedragsverandering bij hem plaatsvond. De officier van justitie heeft voor een bewezenverklaring verwezen naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam gepubliceerd onder LJN nummer AQ8855.
4.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een algehele vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij blijkens een overgelegde pleitnota het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van de onder 1A ten laste gelegde polsbreuken en de bijtwond is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat deze door verdachte dan wel medeverdachte [medeverdachte] zijn veroorzaakt. Van den Berg en Hofstra achten het niet waarschijnlijk dat [slachtoffer] voornoemd letsel bij zichzelf heeft toegebracht. De artsen sluiten dit echter niet uit. Bovendien zijn de verklaringen van voornoemde forensisch geneeskundige en kinderarts tegenstrijdig met elkaar.
Ten aanzien van het onder 1B primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw opgemerkt dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte letsel heeft toegebracht. [slachtoffer] verklaart hier niet over.
Ten slotte heeft de raadsvrouw ten aanzien van de onder 1B subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aangevoerd dat hier geen sprake van kan zijn, nu niet duidelijk is dat verdachte op de hoogte was van de mishandelingen van [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte]. Deze conclusie wordt ondersteund door de bevindingen van prof. dr. Van Koppen (hierna: Van Koppen) die het meer aannemelijk acht dat [slachtoffer] zichzelf per ongeluk letsel toebrengt en de verklaring van Dassen. Laatstgenoemde verklaarde geen verkeerd gevoel te hebben bij verdachte en dat het voor hem niet vaststaat dat verdachte iets misdaan had. Bovendien werd verdachte op erg jonge leeftijd moeder en speelde haar naïviteit een grote rol. Evenmin is sprake van medeplichtigheid door het bieden van gelegenheid of het niet beletten van de mishandelingen. Verdachte heeft op meerdere vlakken getracht hulp te krijgen voor [slachtoffer]. Verdachte is zodoende niet te kort geschoten in haar zorgplicht jegens [slachtoffer]. Verdachte zag haar zoon bij zichzelf letsel toebrengen en heeft daarvoor hulp gezocht.
4.5
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Algemene overwegingen
Alvorens in te gaan op het ten laste gelegde overweegt de rechtbank het navolgende.
De rapportage van Van Koppen
Zoals de rechtbank reeds bij de behandeling ter terechtzitting op 15 december 2011 heeft vastgesteld, roept het rapport van Van Koppen bij de rechtbank vragen op. Om verheldering daaromtrent te krijgen is Van Koppen opgeroepen om als deskundige ter terechtzitting te verschijnen. Nu de deskundige hier - aanvankelijk wegens onduidelijkheid over zijn financiële vergoeding en naderhand bij telefonische navraag op de zittingsdag alsmede vanwege verhindering - geen gevolg aan heeft gegeven, is de onduidelijkheid met betrekking tot de inhoud van zijn rapportage niet opgehelderd. De rechtbank overweegt hierbij dat ter terechtzitting van 05 juni 2012 is gebleken dat ook bij de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte onduidelijkheden met betrekking tot de rapportage van de deskundige bestonden en dat de officier van justitie en de raadsvrouw evenmin als de rechtbank aan de deskundige vragen hebben kunnen stellen, zodat ook voor deze procesdeelnemers geldt dat zij geen opheldering hebben verkregen. De rechtbank heeft met instemming van partijen geoordeeld dat juist in onderhavige zaak voortvarendheid betracht dient te worden en heeft het belang van een spoedige voortzetting groter geacht dan het belang bij schorsing van de behandeling ter terechtzitting om alsnog te trachten de deskundige op zitting te horen. Temeer nu de behandeling van de zaak reeds in november 2010 is aangevangen en het een verdenking van feiten uit 2009 betreft. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank de rapportage van Van Koppen niet zal betrekken in haar oordeelsvorming.
Studioverhoor van [slachtoffer]
Op 15 oktober 2009 is [slachtoffer] in een kindvriendelijke studio gehoord. Ten tijde daarvan was hij slechts vier jaar oud. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat het verhoor van [slachtoffer] voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Gebleken is dat [slachtoffer] op 15 oktober 2009 conform de richtlijnen, zoals vervat in de Aanwijzing Opsporing en Vervolging inzake Kindermishandeling en - de daarin opgenomen verwijzing voor het horen van minderjarige slachtoffers naar - de Aanwijzing Auditief en Audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten in een studio, is gehoord in een kindvriendelijke studio. Van dit verhoor is ingevolge het bepaalde in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering een proces-verbaal opgemaakt in de vorm van een samenvatting.
In voornoemd verhoor verklaart [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank spontaan en gedetailleerd. Vrijwel direct nadat de verhoorder uitleg heeft gegeven aan [slachtoffer] over de kindvriendelijke studio en dat in deze ruimte ‘geheimpjes’ verteld kunnen worden, verklaart [slachtoffer] dat: “Mijn papa mij soms slaat“. Dit spontane verklaren van [slachtoffer] herhaalt zich als de verhoorder met [slachtoffer] spreekt over een prikje in het ziekenhuis en [slachtoffer] verklaart: “En toen zag ik een keer heel veel, heel grote tanden van mijn papa”.
[slachtoffer] verklaart uitvoerig en zorgvuldig gedurende het verhoor. Als hij het antwoord niet weet, geeft hij dat duidelijk en herhaaldelijk aan. [slachtoffer] verklaart meerdere malen dat hij het niet weet en blijft daar consequent in.
Nu [slachtoffer] ook consistent is in zijn verklaring dat papa hem pijn deed, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar. Dit geldt temeer daar zijn verklaring op verschillende punten steun vindt in andere verklaringen in het dossier.
Zo verklaart getuige [naam gezinsvoogd] (tijdelijke gezinsvoogd) onder meer dat op het moment dat zij [slachtoffer] overbracht naar het crisispleeggezin [slachtoffer] in de auto verklaarde dat papa [naam] - zijnde medeverdachte - hem sloeg.
In het studioverhoor verklaart [slachtoffer] ook over het bijten in de arm door papa.
Getuige [naam leerkracht] (leerkracht van [slachtoffer]) verklaarde dat [slachtoffer] tijdens een kringgesprek op 24 september 2009 vertelde dat zijn vader hem sloeg en beet.
Aan het einde van het studioverhoor verklaarde [slachtoffer] dat medeverdachte hem billenkoek gaf. Dit zou gebeuren met een slipper. [slachtoffer] verklaarde daarover: “Paf! Paf! Met een slipper”. Dit slaan met een slipper wordt ondersteund door de verklaring van pleegouder [naam pleegouder]. Hij verklaarde dat [slachtoffer] hem had verteld dat [naam] hem wel eens met een slipper op zijn blote kont had geslagen.
Voorts wordt de verklaring van [slachtoffer] zoals afgelegd in de studio ondersteund
door de voorhanden zijnde foto’s van onder andere de bijtwond en blauwe plekken die bij [slachtoffer] zijn aangetroffen.
Het oordeel over de betrouwbaarheid wordt niet anders, nu is gebleken dat [slachtoffer] ten aanzien van specifieke verwondingen niet consistent verklaart. Zo verklaart [slachtoffer] wisselend ten aanzien van onder meer het smeren van Vicks in zijn ogen waarbij hij soms zichzelf en soms verdachte aanwijst. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat [slachtoffer] op de vraag wat papa zegt als [slachtoffer] door papa geslagen wordt antwoordt: “dat je niet pijn moet, dat je, dat jij dat zelf gedaan heb, dat jij mij zelf pijn gedaan heb”. Gelet hierop valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat dit [slachtoffer] heeft beïnvloed, hetgeen tot gevolg kan hebben gehad dat hij wisselend heeft verklaard, in die zin dat hij soms zichzelf aanwijst en op andere momenten medeverdachte als de veroorzaker van het door hem opgelopen letsel.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1A ten laste gelegde
Feiten
De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat er bij [slachtoffer] in de periode van 16 februari 2009 tot en met 8 oktober 2009 letsel - variërend van blauwe plekken, schaafwonden, een bezeerde duim, polsbreuken, anale wratten, oogontstekingen, bijtwonden, een gescheurde bovenlip, een rode wang en bloeduitstortingen in de oorschelpen - is geconstateerd. [slachtoffer] woonde in die periode bij verdachte aan [adres] in Lelystad. Verdachte heeft sinds 2008 een relatie met medeverdachte [medeverdachte] en hij verbleef vanaf eind 2008 gemiddeld 3 à 4 keer per week bij haar. In 2009 verbleef medeverdachte voor het merendeel in Lelystad bij verdachte. Voorts staat vast dat [slachtoffer] in de periode vóór
- 16.
februari 2009 geen verwondingen had en dat hij evenmin verwondingen opliep op de momenten dat hij in de periode van 16 februari 2009 tot en met 8 oktober 2009 niet thuis, op [adres] in Lelystad, verbleef. Vaststaat dat [slachtoffer] in april 2009 een tijdje bij zijn oma, zijnde mevrouw [naam], moeder van verdachte, heeft verbleven, alsook in juni 2009 voor een periode van 5 weken.
Medische informatie polsbreuk 17 februari 2009
Op 17 februari 2009, een dag nadat [slachtoffer] voor het eerst met letsel was verschenen bij zijn huisarts, althans een huisarts in opleiding die de huisarts van [slachtoffer] - zijnde Dassen - daarover consulteerde, werd [slachtoffer] op de spoedeisende hulp van het Zuiderzeeziekenhuis aangemeld waarbij aan de rechterpols een breuk werd geconstateerd. De huisarts is hierover gebeld en hem werd meegedeeld dat er een vermoeden was van lichamelijk geweld. Ook werd verteld dat niet goed kon worden uitgelegd hoe [slachtoffer] aan het letsel was gekomen.
Op 18 februari 2009 werd een verslag ter beschikking gesteld aan de huisartsenpraktijk, afkomstig van het Zuiderzeeziekenhuis en opgesteld door P.Z. Feczko, orthopaedisch chirurg. In dit verslag stond onder meer: “X-pols re: (…) Diagnose: Antebrachii fractuur met dislocatie distale radius rechts.” Naar aanleiding van deze breuk heeft het ziekenhuis een AMK-melding gedaan.
Dassen heeft hierover tegenover verbalisanten op 19 november 2009 desgevraagd verklaard dat de distale radius de onderarm betreft van [slachtoffer]. Het woord dislocatie betreft de stand van de botten in de onderarm. Dit wijst volgens hem op geweld en een grote impact. Verbalisanten hebben Dassen hierop gevraagd of een kind van de leeftijd en conditie van [slachtoffer] grote kans had op het oplopen van dit omschreven trauma bij normaal spel of een val vanuit stand, (hard) lopen of geringe hoogte. Hierop verklaarde Dassen dat dit niet aannemelijk was en dat dit omschreven trauma in deze omstandigheden naar grote waarschijnlijkheid ontstaat door geweld van buitenaf of door een val van grotere hoogte waarbij hij als voorbeeld een schutting noemde.
Medische informatie polsbreuk 08 oktober 2009
De tweede botbreuk aan de linkerpols werd geconstateerd op 08 oktober 2009. Kinderarts Hofstra verklaarde hierover dat deze botbreuk eigenlijk onverklaarbaar was en dat het niet duidelijk was wat er gebeurd was. Van den Berg heeft een letselbeoordeling gemaakt aan de hand van de foto’s die van [slachtoffer] genomen zijn op 15 oktober 2009. Hij kan evenals Hofstra niet aangeven hoe de fractuur precies is ontstaan. Van den Berg heeft geconcludeerd “dat [slachtoffer] zich presenteert met nogal veel letsel. Meer dan gemiddeld bij kinderen van dezelfde leeftijd. Onder andere twee keer een polsfractuur in korte tijd. De keren dat [slachtoffer] in het ziekenhuis is geweest, zijn er ook steeds wel enkele bloeduitstortingen geconstateerd. Zeker een deel van de letsels kan [slachtoffer] niet zelf hebben veroorzaakt. Op de foto’s is nogal veel letsel tegelijkertijd aanwezig, ook van recente datum. Daarnaast zijn er ook restanten van ouder letsel aanwezig. In combinatie met de gegevens uit het ziekenhuis, met name ook de foto’s die op 08 oktober 2009 zijn gemaakt, presenteert zich een beeld wat minder passend is voor zelf toegebracht letsel of voor een simpele accidentele val.” Tegenover de rechter-commissaris heeft Van den Berg ten aanzien van de vraag welk deel van de letsels volgens hem niet door [slachtoffer] kan zijn veroorzaakt, verklaard: “in ieder geval het beetspoor en de pols”. Met betrekking tot de pols heeft hij verklaard dat als je valt je een dergelijk letsel niet zelf hebt veroorzaakt, maar hij kan daarvan niet zeggen dat dat door een ander is toegebracht, dat weet hij niet.
Op 09 oktober 2009 ontving Dassen een rapport van het Zuiderzeeziekenhuis met daarin onder meer vermeld: “X-onderarm distale radiusfractuur met acceptabele stand. Diagnose: verdenking mishandeling.” Op 19 november 2009 werd als aanvullende diagnostiek vermeld: “er wordt een fractuur van de distale radius waargenomen met enige dislocatie.” Uit de aanvullende rapportage komt voorts onder meer naar voren dat vanwege de aard van het letsel, waaronder de polsbreuk, sterk werd gedacht aan kindermishandeling.
Verklaringen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet consistent en tegenstrijdig met elkaar
Medeverdachte [medeverdachte] heeft over een polsbreuk, waarvan hij volgens eigen zeggen denkt dat dat ging om de eerste polsbreuk, tegenover de politie verklaard dat hij stond te douchen toen hij opeens een klap hoorde waarop hij verdachte de slaapkamer uit zag lopen. Verdachte vertelde hem toen dat [slachtoffer] uit zijn bed was gevallen. Desgevraagd heeft medeverdachte aangegeven dat [slachtoffer] een kinderbedje van zo’n 50 centimeter hoog heeft met daaronder een laminaatvloer en een speelkleedje. Op 01 juni 2010 heeft medeverdachte deze verklaring tegenover de politie herhaald, met dien verstande dat hij een doordreunende harde klap hoorde en dat [slachtoffer] op het laminaat is gevallen en niet op het speelkleedje. Dit laatste zou hem verteld zijn door verdachte.
Verdachte heeft tegenover aangeefster over de eerste polsbreuk verklaard dat [slachtoffer] uit zijn bed was gevallen. Tegenover de politie heeft verdachte hierover verklaard dat ze niet wist hoe hij aan een gebroken pols kwam. Op 01 juni 2010 heeft zij tegenover de politie verklaard dat er in het ziekenhuis aan haar verteld is dat de pols waarschijnlijk gebroken was doordat [slachtoffer] was gevallen en dat hij zich waarschijnlijk heeft opgevangen met zijn pols. [slachtoffer] heeft later aan haar verteld dat hij was uitgegleden over zijn deken.
Verdachte heeft voorts op 20 oktober 2009 tegenover de politie verklaard dat zij medeverdachte gebeld heeft toen ze zag dat er iets met de arm van [slachtoffer] was, waarna ze naar het ziekenhuis is gegaan alwaar de polsbreuk werd geconstateerd. Medeverdachte was daar volgens verdachte niet bij. Op 01 juni 2010 heeft zij, toen zij werd geconfronteerd met de politieverklaring van medeverdachte dat hij stond te douchen toen [slachtoffer] zijn polsje brak, niet met zoveel woorden ontkend dat medeverdachte er bij was. Ter zitting heeft verdachte echter aangegeven dat medeverdachte niet thuis was op het moment dat er polsbreuken bij [slachtoffer] werden geconstateerd.
Gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen is de rechtbank van oordeel dat zowel verdachte als medeverdachte niet consistent hebben verklaard over (het ontstaan van) de eerste polsbreuk. Bovendien komen hun tegenover de politie afgelegde verklaringen op dit punt ook niet met elkaars verklaringen overeen.
Ten aanzien van de tweede polsbreuk hebben verdachte en medeverdachte geen verklaring gegeven.
Verklaringen [slachtoffer]
Aangeefster heeft hierover tegenover de politie verklaard dat zij [slachtoffer] in het ziekenhuis op 08 oktober 2009 tegen haar – op haar vraag wat er was gebeurd – hoorde zeggen dat hij een draaiende) beweging met zijn pols had gemaakt en dat zijn pols toen kapot ging. Deze verklaring heeft zij op 23 februari 2011 tegenover de rechter-commissaris herhaald.
Gelet op de hiervoor aangehaalde verklaring van Van den Berg met betrekking tot de pols
is de rechtbank van oordeel dat de tegenover aangeefster afgelegde verklaring van [slachtoffer] niet kan stroken met de waarheid. Als een dergelijke polsbreuk al niet kan zijn veroorzaakt door een val, dan is het naar het oordeel van de rechtbank geenszins aannemelijk dat zo’n breuk veroorzaakt kan worden door een draaiende beweging met de pols. Hetzelfde geldt voor de tijdens het studioverhoor afgelegde verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van pijn in zijn arm “en hier was ik gevallen een keer in m’n bed, heel hard (…) omdat ik heel hard ging vallen (…) ik zat gewoon zo, hier gewoon en <hier> ging ik echt boem”.
Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft [slachtoffer] tijdens het studioverhoor tevens verklaard dat zijn papa hem elke dag overal slaat. [slachtoffer] heeft in het studioverhoor en ook daarbuiten - behoudens de keer dat hij tegen zijn juf [naam leerkracht] verklaarde dat hij door zijn moeder was geslagen omdat hij niet wilde eten - alleen medeverdachte en zichzelf aangewezen als degene die hem pijn deden.
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en in onderlinge samenhang bezien kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat medeverdachte de polsbreuken bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt door telkens opzettelijk met kracht tegen de polsen/armen te slaan. Het feit dat [slachtoffer] tijdens het studioverhoor desgevraagd - naast de hiervoor aangehaalde verklaring dat hij een keer heel hard ging vallen in zijn bed - meerdere malen heeft aangegeven niet te weten hoe zijn polsbreuken zijn veroorzaakt, doet daar niet aan af, nu [slachtoffer] in datzelfde studioverhoor heeft verklaard dat zijn papa hem elke dag overal slaat. Ook het feit dat [slachtoffer] ook zichzelf heeft aangewezen als degene die hem pijn deed, zoals dat hij bij zichzelf Vicks in zijn ogen gesmeerd zou hebben en dat hij met een stokje in zijn teen geprikt zou hebben, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank valt, gezien voornoemde verklaringen van [slachtoffer], niet uit te sluiten dat hij niet ten laste van medeverdachte wilde en/of mocht verklaren. In datzelfde studioverhoor heeft [slachtoffer] immers ook aangegeven dat als hij pijn had hij van medeverdachte zichzelf moest aanwijzen als degene die hem pijn had gedaan.
Tot slot merkt de rechtbank op dat Dassen, naast de mogelijke oorzaak van geweld van buitenaf, als tweede mogelijke oorzaak van de eerste polsbreuk heeft genoemd een val van grotere hoogte. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke oorzaak niet aannemelijk is geworden, nu daarvoor in de verklaring van [slachtoffer] en ook overigens in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden.
Bijtwond
Op 08 oktober 2009 worden bij [slachtoffer] in de linker bovenarm twee beetsporen geconstateerd. Hofstra verklaart hierover dat dit een menselijke beet is. Het lijkt haar niet erg waarschijnlijk dat [slachtoffer] deze beet bij zichzelf heeft toegebracht.
Van den Berg verklaart over de beetsporen dat deze op een plek zitten die een persoon zelf eigenlijk niet met de mond kan bereiken. Daarnaast zijn de beetsporen compleet tot aan de hoektanden. Dit impliceert dat mocht een persoon al wel de plek van de beetsporen met zijn mond kunnen bereiken, het onmogelijk is om een dergelijke bijtwond rechtstandig toe te brengen. De beetsporen vertonen bovendien afdrukken van goed ontwikkelde hoektanden met een onderlinge afstand van 4 cm wat past bij een gebit van een volwassene.
[slachtoffer] verklaart tijdens het studioverhoor dat hij heel veel grote tanden van zijn papa zag en dat papa hem daarmee heeft gebeten in zijn arm.
De rechtbank is gelet op de verklaringen van Hofstra en Van den Berg van oordeel dat de beetsporen op de linker bovenarm bij [slachtoffer] veroorzaakt zijn door een volwassene. Van den Berg verklaart immers dat de bijtwond onmogelijk rechtstandig toegebracht kan worden en dat de afdrukken passen bij een volwassen gebit. Deze verklaring nuanceert Van den Berg bij de rechter-commissaris door aan te geven dat: “Als je jezelf al probeert te bijten op die plaats, de hoek van de beet anders zal zijn”. De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van de verdediging dat [slachtoffer] zelf de beetsporen zou hebben veroorzaakt. De verklaring van verdachte ten aanzien van het zelf bijten van [slachtoffer] in zijn arm acht de rechtbank gelet op voornoemde verklaringen ongeloofwaardig.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte] de volwassene is geweest die de beetsporen heeft veroorzaakt. [slachtoffer] verklaart tijdens zijn studioverhoor zeer duidelijk over het bijten door medeverdachte. Dat [slachtoffer] niet specifiek aangeeft in welke arm dat zou zijn gebeurd, is niet van belang, nu de letselfoto’s duidelijk aangeven waar de bijtwond gesitueerd is.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of de polsbreuken en de bijtwond aangemerkt kunnen worden als zwaar lichamelijk letsel.
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 13 maart 2001, NJ 2001, 329 heeft bepaald is lichamelijk letsel als zwaar aan te merken als dit in het gewone spraakgebruik zo wordt aangeduid. Factoren die daarbij van belang zijn, zijn de ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht geeft daarnaast een enuntiatieve opsomming van het begrip zwaar lichamelijk letsel. Zwaar lichamelijk letsel is niet alleen aan de orde wanneer er sprake is van blijvend letsel. Sommige letsels kunnen op zichzelf beschouwd en gelet op de algemene ervaring omtrent de aard en de gevolgen van het letsel en de noodzaak tot medisch ingrijpen al leiden tot het begrijpelijke oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel (HR 14 februari 2006 LJN AU8055).
Bijtwond
Vanwege het feit dat er in het dossier onvoldoende duidelijkheid is omtrent de behandeling van de bijtwond, het uitzicht op en de duur van het herstel en of dit mogelijkerwijs een blijvend litteken op zal leveren, kan niet worden vastgesteld of de bijtwond in de linker bovenarm van [slachtoffer] aan te merken valt als zwaar lichamelijk letsel.
Polsbreuken
De rechtbank is ten aanzien van de eerste polsbreuk van oordeel dat deze kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, nu medisch ingrijpen noodzakelijk was voor het herstel van dit letsel. Uit de voorhanden zijnde medische informatie ten aanzien van deze breuk blijkt dat [slachtoffer] op 17 februari 2009 een repositie onder narcose heeft moeten ondergaan en dat hij op 30 maart 2009 poliklinisch opgenomen is geweest voor het operatief laten verwijderen van een draad uit de rechterpols.
Ten aanzien van de tweede polsbreuk staat vast dat [slachtoffer] op 08 oktober 2009 in het ziekenhuis moest worden opgenomen met meerdere verwondingen. Nu er geen, althans onvoldoende, medische informatie voorhanden is omtrent de ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, kan niet worden vastgesteld of de tweede polsbreuk aan te merken valt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het geheel van letsels waarvoor [slachtoffer] in de periode van 08 tot en met 14 oktober 2009 in het ziekenhuis heeft verbleven naar gewoon spraakgebruik zou kunnen worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Echter, nu onder het 1A primair en subsidiair ten laste gelegde geen andere verwondingen dan een bijtwond en de polsbreuken zijn opgenomen, zal de rechtbank verdachte reeds hierom op dit punt vrijspreken.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat medeverdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel in de vorm van de breuk aan de rechterpols heeft toegebracht. De rechtbank is echter tevens van oordeel dat niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met verdachte.
De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van het onder 1A primair ten laste gelegde.
Medeplichtigheid
Om medeplichtigheid aan het voorgaande bewezen te verklaren is dubbel opzet nodig. Opzet dat gericht is op de hulp die verdachte in casu heeft verleend tot of bij de uitvoering van de mishandeling van [slachtoffer] en wetenschap van het feit dat [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte] mishandeld werd.
Voorwaardelijk opzet is in beide gevallen voldoende. Verdachte moet zich willens en wetens hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zij door gelegenheid te verschaffen aan medeverdachte [medeverdachte] heeft bijgedragen aan de mishandelingen van haar minderjarige zoon [slachtoffer]. Verdachte moet wetenschap hebben gehad van de aanmerkelijke kans maar moet deze kans eveneens bewust hebben aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte ten tijde van de geconstateerde rechterpolsbreuk op 17 februari 2009 slechts kort voor het merendeel van de tijd met medeverdachte samenwoonde in Lelystad, niet is vast te stellen dat verdachte wist dan wel had moeten weten van de zware mishandeling door medeverdachte.
De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van het onder 1A subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1B primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] mishandeld heeft. Zij overweegt daartoe dat [slachtoffer] in het studioverhoor en ook daarbuiten - behoudens de keer dat hij tegen zijn juf [naam leerkracht] verklaarde dat hij door zijn moeder was geslagen omdat hij niet wilde eten - alleen medeverdachte [medeverdachte] en zichzelf heeft aangewezen als degene die hem pijn deden.
Nu er in het dossier geen andere aanknopingspunten zijn dat verdachte haar zoon [slachtoffer] heeft mishandeld, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1B primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1B subsidiair ten laste gelegde
- -
Vicks in de ogen smeren
Op 8 oktober 2009 is er tijdens de ziekenhuisopname van [slachtoffer] geconstateerd dat zijn linkeroogkas rood en opgezwollen was.
De kinderarts Hofstra, die [slachtoffer] die dag heeft onderzocht, verklaarde hierover dat het oog helemaal dicht zat door een forse infectie. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat de infectie kan zijn veroorzaakt door de schaafwond aan de zijkant van het oog en dat het niet voor de hand lag dat dit enkel veroorzaakt was door het insmeren van het oog met Vicks. Vicks kan wel irritatie opleveren van de slijmvliezen en als dit heftig is kan dat een infectie teweeg brengen. Het insmeren van het oog met Vicks is dan ook zeer pijnlijk. Deze infectie tezamen met het andere letsel dat op 08 oktober 2009 geconstateerd werd, was voor Hofstra voldoende aanleiding om kindermishandeling te vermoeden.
[slachtoffer] verklaart tijdens het studioverhoor dat zijn papa Vicks in zijn oog ging zetten. Toen [slachtoffer] aangaf dat het pijn deed, deed hij het nog.
Zoals hiervoor onder het kopje het studioverhoor van [slachtoffer] uiteen is gezet, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en verwerpt zij derhalve het verweer van de verdediging dat de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van het smeren van Vicks niet bruikbaar is voor het bewijs omdat hij tegenstrijdig hierover heeft verklaard.
- -
prikken met een Afro-kam
- -
trekken aan de oren
- -
dichtknijpen van de keel
- -
schoppen/slaan tegen polsen
- -
duwen/gooien van enige hoogte
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat medeverdachte [medeverdachte] bovenstaande handelingen bij [slachtoffer] verricht heeft, nu [slachtoffer] hieromtrent in het studioverhoor niet heeft verklaard.
- -
slaan tegen het lichaam
In de periode van 01 februari 2009 tot en met 08 oktober 2009 zijn er diverse malen blauwe plekken, schaafwonden en andersoortige verwondingen aangetroffen op het lichaam van [slachtoffer].
[slachtoffer] verklaart tijdens het studioverhoor dat papa [naam] - medeverdachte [medeverdachte] - hem elke dag sloeg, overal op zijn lichaam, dat dit pijn deed en [slachtoffer] au zei.
De rechtbank is van oordeel dat er zoals hiervoor is opgesomd voldoende wettig bewijs is dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] in zijn bovenarm heeft gebeten, Vicks in [slachtoffer]s ogen heeft gesmeerd en [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geslagen in de periode van 01 februari 2009 en 08 oktober 2009 en dat dit in Lelystad heeft plaatsgevonden.
Medeplichtigheid
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de periode van 01 februari 2009 tot en met
08 oktober 2009 wetenschap heeft gehad dat [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte] werd mishandeld.
De rechtbank komt tot deze conclusie mede gelet op de verklaring van [slachtoffer] tijdens het studioverhoor waarin hij antwoordt op de vraag wie er bij waren als papa hem pijn deed: “Alleen mijn moeder”. [slachtoffer] verklaart voorts dat papa hem elke dag sloeg. Even later verklaart [slachtoffer] ook dat zijn moeder er bij was toen medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] in zijn bovenarm beet. [slachtoffer] verklaarde daar over: “Toen voel ik heel veel pijn. Toen krijg ik bloed”. En vervolgens antwoordt [slachtoffer] op de vraag wie dat bloed allemaal heeft gezien: “Mijn moeder”. Naast voornoemde verklaring van [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat verdachte op de terechtzitting van 05 juni 2012 bij het tonen van de foto’s van het letsel dat op 08 oktober 2009 werd geconstateerd, heeft verklaard dat dit gedeeltelijk oud letsel betrof.
Passieve houding
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw dat verdachte geen passieve houding heeft aangenomen gelet op het inschakelen van diverse hulpinstanties en het meenemen van [slachtoffer] naar de huisarts overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank kan zich hiermee niet verenigen. Weliswaar is verdachte na het aantreffen van letsel bij [slachtoffer] (meermalen) naar de huisarts of de spoedeisende hulp gegaan, maar zij heeft dat gedaan om de verwondingen van [slachtoffer] te laten behandelen. Zij heeft daarmee op geen enkele manier voorkomen dat [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte] mishandeld werd.
Integendeel, verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zichzelf verwondde en dus niet dat medeverdachte [medeverdachte] de verwondingen heeft veroorzaakt.
Zoals hiervoor uiteen is gezet, had verdachte kennis van het mishandelen van [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte] en was verdachte zich - gezien de verklaring van [slachtoffer] dat papa [naam], zijnde medeverdachte [medeverdachte], hem sloeg en het veelvuldige constateren van (ernstig) letsel bij [slachtoffer] - bewust van de situatie waarin haar zoon zich bevond. Niettemin heeft zij nagelaten in te grijpen en heeft zij opzettelijk gelegenheid gegeven aan haar partner, medeverdachte [medeverdachte], om [slachtoffer] meerdere malen in de gezamenlijke woning in Lelystad te mishandelen. Door niet in te grijpen heeft verdachte een onaanvaardbaar risico genomen dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] opnieuw zou mishandelen.
Deze passieve houding brengt in casu medeplichtigheid mee omdat er op verdachte een zorgplicht voor [slachtoffer] rustte. Verdachte had op moeten treden en actief moeten proberen medeverdachte [medeverdachte] te weerhouden van het mishandelen van [slachtoffer].
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
[medeverdachte] op meer tijdstippen in de periode van 01 februari 2009 tot en met
- 08.
oktober 2009 in de gemeente Lelystad telkens opzettelijk mishandelend het minderjarige kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer] geboren
[geboortedatum], meermalen, (met kracht)
- -
in de bovenarm heeft gebeten en
- -
Vicks in de ogen heeft gesmeerd en
- -
tegen het lichaam heeft geslagen
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstippen in de periode van
01 februari 2009 tot en met 08 oktober 2009 in de gemeente Lelystad telkens opzettelijk gelegenheid heeft gegeven, immers heeft zij, verdachte telkens al dan niet aanwezig in dezelfde woning/ruimte waarin die [medeverdachte], naar zij wist, eerder die [slachtoffer] meermalen had mishandeld, die [medeverdachte] telkens zonder noemenswaardige tegenstand door daden en/of woorden die feiten laten plegen.
Van het onder 1B subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Onder 1B subsidiair:
Medeplichtigheid aan mishandeling van haar kind, meermalen gepleegd.
7. STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. STRAFOPLEGGING
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daaraan de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en het volgen van een behandeling bij De Waag gekoppeld. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een werkstraf voor de duur van 200 uur zal worden opgelegd, bij niet uitvoeren te vervangen door 100 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, ten aanzien van een op te leggen straf geen opmerkingen gemaakt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat in een periode van negen maanden nadat verdachte en medeverdachte samen zijn gaan wonen er meerdere malen letsel is geconstateerd bij het slachtoffer. Dit letsel varieerde van schaafwonden tot botbreuken. Uiteindelijk diende het slachtoffer op 08 oktober 2009 opgenomen te worden in een ziekenhuis met ernstig letsel en volgde een uithuisplaatsing. Het slachtoffer had ten tijde van de ziekenhuisopname de zeer jeugdige leeftijd van vier jaar.
De rechtbank overweegt dat een veilig thuis de basis is voor een gezonde ontwikkeling van kinderen tot zelfstandige volwassenen. Het grondrecht op bescherming tegen aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit geldt voor een ieder, dus ook voor kinderen. In dit grondrecht ligt het recht van kinderen besloten om te worden beschermd tegen mishandeling en verwaarlozing. Dit grondrecht is vastgelegd in internationale wetgeving en ook in het burgerlijk recht is een verbod op geweld in de opvoeding opgenomen. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat zij, ondanks duidelijke aanwijzingen daartoe, haar partner er niet van heeft weerhouden haar minderjarige zoon meerdere malen (ernstig) te mishandelen. Het slachtoffer was gedurende de mishandelingen drie en vier jaar oud en kon op geen enkele wijze verweer leveren tegen een volwassen man. De rechtbank acht het onaanvaardbaar dat een kind, dat volledig op zijn moeder moet kunnen vertrouwen en bij wie dat kind zich veilig behoort te voelen zo aan zijn lot wordt overgelaten. Verdachte heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor het handelen door haar partner en heeft zich passief opgesteld. Daarnaast heeft zij continu volgehouden dat het het slachtoffer zelf is geweest die alle verwondingen bij zichzelf heeft toegebracht. Het is geenszins uitgesloten dat het slachtoffer zijn verdere leven (psychische) gevolgen zal ondervinden van de ernstige mishandelingen.
Om verdachte er van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank mede gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 08 mei 2012, een deel van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat aan dit voorwaardelijke gedeelte de bijzondere voorwaarde in de vorm van een meldplicht bij de Reclassering Nederland gekoppeld moet worden. Gelet op de lange periode waarin de mishandelingen van het slachtoffer hebben kunnen plaatsvinden en het feit dat verdachte inmiddels de zorg heeft over een dochter van bijna twee jaar acht de rechtbank het van belang dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een lange proeftijd wordt verbonden.
9. DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] als gemachtigde va[slachtoffer]htoffer] een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 6.828,72, zijnde een bedrag van € 1.828,72 aan materiële schade en € 5.000, - aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering namens [slachtoffer] geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schade - zijnde de reis- en de telefoonkosten - betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering omdat onduidelijk is of deze gevorderde kosten samenhangen met onderhavige rechtszaak. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat slechts het bedrag gevorderd als immateriële schade toewijsbaar is. Dit vanwege het feit dat uit de vordering en het daarbij behorende schade-onderbouwingsformulier onvoldoende blijkt welke advocaat-, reis-, en telefoonkosten gemaakt zijn als gevolg van het bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding is om alsnog uit te laten zoeken welke kosten er gemaakt zijn ten aanzien van onderhavige strafzaak. De rechtbank zal derhalve de benadeelde partij voor het gedeelte wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Ten aanzien van de toewijsbare immateriële schade overweegt de rechtbank dat ingevolge het bepaalde in artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding slechts in aanmerking komt de schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij haar, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. De rechtbank zal het bedrag dat verdachte aan immateriële schade dient te vergoeden, bepalen aan de hand van de sleutel van de redelijke toerekening.
De rechtbank is van oordeel dat de deelregel van een gerechtvaardigde toerekening aan de hand van de mate van schuld aan het schadetoebrengende feit - in casu de mishandelingen van [slachtoffer] - toegepast dient te worden. Gelet hierop overweegt de rechtbank dat medeverdachte een groter aandeel dan verdachte heeft gehad in de veroorzaakte schade. Nu de rechtbank verdachte verantwoordelijk houdt voor het medeplichtig zijn aan de mishandelingen, acht de rechtbank het redelijk een gedeelte van € 1.500, - van de gevorderde € 5.000, - aan immateriële schade toe te rekenen aan verdachte.
Tevens zal de door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente vanaf 01 februari 2009 worden toegewezen.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1.500, - ten behoeve van het slachtoffer.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
11. BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
verklaart niet bewezen hetgeen onder 1A en 1B primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het onder 1B subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder de bewezenverklaring is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat onder 1B subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- -
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
- -
bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich gedurende die proeftijd de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- -
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
- *
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- *
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- *
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- -
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van 3 jaar bij Reclassering Nederland zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- -
legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 200 uren;
- -
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
Benadeelde partij
- -
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Delfzijl, van een bedrag van € 1.500, - (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 1 februari 2009, tot die van de algehele voldoening;
- -
veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- -
legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.500, - ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis;
- -
bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- -
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Schormans, voorzitter, mrs. L.G. Wijma en M. Iedema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2012.