Rb. Noord-Nederland, 07-10-2014, nr. 2385991 \ CV EXPL 13-7770
ECLI:NL:RBNNE:2014:4812
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
07-10-2014
- Zaaknummer
2385991 \ CV EXPL 13-7770
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2014:4812, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland (Kamer voor kantonzaken Leeuwarden), 07‑10‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Aandelenlease; tussenpersoon.
Partij(en)
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 2385991 \ CV EXPL 13-7770
vonnis van de kantonrechter d.d. 7 oktober 2014
inzake
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap
AEGON FINANCIËLE DIENSTEN B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.W.G. van der Velden.
Partijen zullen hierna [A] en Aegon worden genoemd.
Procesverloop
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- het pleidooi d.d. 17 juni 2014.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
Motivering
De feiten
2.
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
[A] heeft op 12 oktober 2001, via Verzekerd Spaarplan Nederland, met Aegon een effectenleaseovereenkomst, genaamd Rendements Vliegwiel met contractnummer [nummer] (hierna te noemen de overeenkomst) gesloten, met een looptijd van 120 maanden.
Artikel 4 van deze overeenkomst luidt:
Cliënt kan deze Vliegwiel-overeenkomst door schriftelijke opgave na 60 maanden dagelijks met onmiddellijke ingang en zonder dat boeterente verschuldigd is beëindigen, onder betaling of verrekening van de hoofdsom.
Bij eerdere beëindiging is cliënt daarenboven een boeterente verschuldigd ter grootte van tweevijfde deel van de nog niet vervallen rente verschuldigd tot en met de zestigste maandtermijn.
Bij voortijdige beëindiging vindt verkoop van de aandelen plaats en wordt de verkoopopbrengst aan cliënt uitbetaald onder verrekening van al hetgeen de cliënt aan AEGON is verschuldigd. Bij een negatieve uitkomst van deze verrekening dient cliënt het gebleken tekort aan AEGON te voldoen.
2.2.
De overeengekomen leasesom voor de overeenkomst bedroeg € 10.047,16, welk bedrag als volgt (terug)betaald diende te worden:
- € 44,13 per maand gedurende 120 maanden;
- f. 100,- uiterlijk op de 15e dag van de 119e maand van de leaseperiode;
- f. 10.371,06 bij afloop van de overeenkomst.
2.3.
[A] was in 2001 42 jaar, gehuwd en had vier thuiswonende kinderen. Zijn hoogst genoten opleiding was de MBO. Hij was destijds werkzaam als onderhoudsmonteur. Zijn echtgenote was huisvrouw en had geen inkomen. Het netto gezinsinkomen bedroeg in 2001 € 1.907,33 per maand.
2.4.
Ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst had [A] tevens vijf aandelenleaseovereenkomsten met Dexia lopen: drie Capital Effect overeenkomsten, afgesloten op 21 oktober 1998 en één Vrijdag Garantieplan Service, afgesloten op 24 maart 2000.
2.5.
Onder de overeenkomst is een bedrag van € 111,00 aan dividend uitgekeerd aan [A].
2.6.
De overeenkomst is tussentijds geëindigd op 12 maart 2003 door verkoop van de aandelen. Het restant van de leasesommen is daarbij verrekend met de verkoopopbrengst van de aandelen. De overeenkomst is geëindigd met een restschuld, welk bedrag bij eindnota van 12 maart 2003 aan [A] in rekening is gebracht. Daarnaast is conform artikel 4 van de overeenkomst een boeterente van 40% in rekening gebracht over de 42 resterende termijnen ad € 44,13 van in totaal € 741,38. [A] heeft het saldo van de eindnota ad € 4.199,91 aan Aegon voldaan.
De standpunten
3.1.
[A] vordert - voor zover rechtens toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad -:
- te verklaren voor recht dat Aegon jegens [A] toerekenbaar onrechtmatig gehandeld heeft door hem de litigieuze effectenleaseovereenkomst te doen aangaan zonder voldoende informatie te verstrekken over de aan die overeenkomst inherente beleggingstechnische tekortkomingen, en door de waarschuwings- en de informatieplicht met betrekking tot de inleg en de restschuld en de financiële positie niet te respecteren, en door artikel 41 NR te schenden;
- Aegon te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] te voldoen al hetgeen [A] aan Aegon heeft betaald onder de litigieuze overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van elk van de betalingen door [A] aan Aegon tot aan die der uiteindelijke algehele voldoening;
- Aegon te veroordelen om aan [A] de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten te vergoeden, forfaitair vast te stellen op 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief in eerste aanleg met een maximum van 15% van de hoofdsom, te vermeerderen met de btw, of althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
- Aegon te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Aegon heeft verweer gevoerd.
4.
De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover van belang, kort worden weergegeven. Voor de uitvoerige standpunten van partijen verwijst de kantonrechter naar de processtukken.
De beoordeling van het geschil
schending van de zorgplicht
5.1. De aandelenleaseovereenkomst zoals [A] die met Aegon heeft gesloten is onderwerp geweest van een langdurige juridische strijd. De Hoge Raad heeft op 5 juni 2009 een drietal arresten gewezen met het oog op een praktische, efficiënte en zo mogelijk uniforme beoordeling van de grote aantallen geschillen omtrent andere effectenleaseovereenkomsten. Daarbij heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er op de aanbieder van een aandelenleaseproduct een dubbele zorgplicht rustte, namelijk (i) om indringend te waarschuwen voor het risico dat een aandelenleaseovereenkomst in een restschuld zou kunnen resulteren en (ii) om onderzoek te doen naar de financiële positie van de afnemer en het afnemen van het product te ontraden indien uit dat onderzoek zou volgen dat de afnemer blootgesteld zou worden aan een risico op een onaanvaardbare zware financiële last.
De waarschuwingsplicht (i) houdt in dat de aanbieder van effectenleaseproducten de afnemer bij het aangaan van de overeenkomst indringend moet waarschuwen voor het restschuldrisico en strekt ertoe de potentieel particuliere wederpartij te informeren over en te waarschuwen tegen het lichtvaardig op zich nemen van onnodige risico's of van risico's die hij redelijkerwijze niet kan dragen. Dat een dergelijke waarschuwing door Aegon niet is gegeven, staat tussen partijen vast. Voorts staat vast dat Aegon de financiële situatie van [A] in het geheel niet in kaart heeft gebracht, zodat zij haar onderzoeksplicht (ii) niet is nagekomen. Deze plicht strekt ertoe dat aanbieders als Aegon afnemers als [A] het aangaan van de effectenleaseovereenkomst moeten ontraden als deze overeenkomst een potentieel te zware last voor hen zou opleveren.
5.2. Met het schenden van de waarschuwings- en/of onderzoeksplicht is in beginsel voldaan aan het conditio sine qua non verband als bedoeld in artikel 6:162 BW. Omdat de verplichtingen waarin Aegon is tekortgeschoten ertoe strekken te voorkomen dat een potentiële particuliere wederpartij lichtvaardig en met ontoereikend inzicht de effectenleaseovereenkomst sluit, kan behoudens bijzondere feiten of omstandigheden - die zich hier niet voordoen - het aangaan van de overeenkomst aan Aegon worden toegerekend in de zin van artikel 6:98 BW, zodat Aegon naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel als schade dient te vergoeden de nadelige financiële gevolgen voor [A] van het aangaan van de overeenkomst. (Zie het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
tussenpersoon
5.3. In verband met de betrokkenheid van Verzekerd Spaarplan Nederland bij de totstandkoming van de leaseovereenkomst verwijst de kantonrechter naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 september 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2830). Het gerechtshof heeft onder meer overwogen dat de aansprakelijkheid van de aanbieder jegens de afnemer niet kan worden gebaseerd op artikel 6:76 BW. Op grond van deze wetsbepaling zou Aegon slechts aansprakelijk kunnen zijn voor gedragingen van Verzekerd Spaarplan Nederland indien en voor zover Aegon bij de uitvoering van de verbintenissen voortvloeiende uit de door Aegon en de afnemer gesloten leaseovereenkomst van de hulp van Verzekerd Spaarplan Nederland gebruik zou hebben gemaakt. Verzekerd Spaarplan Nederland is immers degene die in de fase voorafgaande aan en ten tijde van het sluiten van de overeenkomst betrokken is geweest. De gestelde gedragingen van Verzekerd Spaarplan Nederland bij het aanraden en informeren over de producten van Aegon zijn daardoor niet verricht ter uitvoering van enige verbintenis uit de tussen [A] en Aegon gesloten overeenkomst. De stelling van [A] dat alle in de precontractuele fase uitgewisselde informatie tussen hem en Verzekerd Spaarplan Nederland heeft te gelden als informatie die door en aan Aegon is vertrekt, zodat Aegon op grond daarvan aansprakelijk kan worden gehouden, acht de kantonrechter onjuist, omdat daarmee de eigen en afzonderlijke rol en verantwoordelijkheid worden miskend van Verzekerd Spaarplan Nederland als cliëntenremisier. Om vergelijkbare redenen faalt het beroep op artikel 6:172 BW, zo volgt uit het arrest van het gerechtshof.
eigen schuld
5.4. [A] heeft betoogd dat ieder geschil met inachtneming van alle omstandigheden van het geval op zijn eigen merites beoordeeld dient te worden, doch zulks doet naar het oordeel van de kantonrechter geen afbreuk aan het feit dat partijen in het kader van de rechtszekerheid belang hebben bij een uniforme beoordeling van de effectenleasegeschillen. Weliswaar dient de kantonrechter alle relevante omstandigheden van het geval bij zijn oordeel te betrekken, doch hetgeen [A] heeft aangevoerd brengt naar het oordeel van de kantonrechter niet met zich dat er in het onderhavige geval dient te worden afgeweken van de in de jurisprudentie ontwikkelde lijn. Met name de aard van het product en de wijze waarop het product is aangeboden alsmede de persoonlijke situatie van de afnemer zijn immers onderdeel geweest van de vraag of Aegon de op haar rustende zorgplicht had geschonden.
5.5. Het gerechtshof Amsterdam heeft in het arrest van 10 september 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2830) met betrekking tot gesloten leaseovereenkomsten "Overwaarde Effect" nogmaals bevestigd dat uit de bewoordingen van (de voorwaarden van) de leaseovereenkomsten voldoende duidelijk kenbaar was dat Aegon tegen een bepaalde koers aandelen ging aankopen, dat de overeenkomsten een bepaalde looptijd hebben (in het geval van [A] van 120 maanden), dat de afnemer rente diende te betalen en dat de leasesom door de afnemer aan Aegon diende te worden voldaan. Daaruit had de afnemer behoren en redelijkerwijs kunnen begrijpen dat Aegon aan de afnemer een geldlening verstrekte, dat het geleende bedrag zou worden belegd in bepaalde specifieke aandelen, dat de afnemer over dat bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald, ongeacht de waarde van de effecten op het tijdstip van verkoop daarvan. Hiermee was tevens voldoende duidelijk kenbaar dat geen sprake was van "sparen" en, gezien het feit dat zou worden belegd in aandelen, evenmin van een veilige of risicoloze wijze van vermogensopbouw of van een tevoren vaststaande "opbrengst" van de leaseovereenkomsten die voor een bepaald doel zouden kunnen worden benut, aldus het hof. Dat zulks in het onderhavige geval voor [A] anders zou zijn, heeft [A] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Daar komt bij dat [A] in 1998 en 2000 met Dexia reeds meerdere aandelenleaseovereenkomsten had gesloten, zodat hij naar het oordeel van de kantonrechter geacht mocht en kon worden in meer of mindere mate met de aard van het aandelenleaseproduct bekend te zijn.
5.6. Voor zover [A] meent dat aan de leaseovereenkomsten de nodige beleggingstechnische gebreken kleven, verwijst de kantonrechter naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Het hof concludeert dat de genoemde eigenschappen van de leaseovereenkomsten niet de conclusie rechtvaardigen dat op de aanbieder een verdergaande informatie- en waarschuwingsplicht rustte dan in de rechtspraak in het geval van aandelenleaseovereenkomsten reeds is aangenomen. In het onderhavige geval rustte naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet de verplichting [A] specifiek en in niet mis te verstane bewoordingen te wijzen op en te waarschuwen voor de door [A] genoemde kenmerken van de leaseovereenkomst die [A] als beleggingstechnische gebreken kwalificeert. De gestelde gebreken kunnen evenmin worden gezien als een op zichzelf staande onrechtmatige daad of toerekenbare tekortkoming. Daarom bestaat er geen reden om anders te oordelen dan in de standaard arresten is gedaan omtrent de mate waarin aan Aegon enerzijds en de afnemers anderzijds toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen.
5.7. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last, moeten alle bekende omstandigheden die van invloed (kunnen) zijn op de financiële ruimte van de afnemer in aanmerking worden genomen (HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4012). In dit arrest is ook aangegeven dat de rechter daarbij gebruik mag maken van een algemene formule, mits daarbij voldoende mogelijkheid bestaat om ook met de individuele omstandigheden van de afnemer rekening te houden. Op 1 december 2009 heeft het gerechtshof Amsterdam de uitspraken van de Hoge Raad uitgewerkt in een rekenmodel (hierna te noemen het hofmodel). De kantonrechter ziet aanleiding om aan te knopen bij dit hofmodel. Dit model beoogt willekeur en rechtsongelijkheid te voorkomen. De kantonrechter passeert daarbij de stelling van Aegon dat als vuistregel kan gelden dat het inkomen en vermogen toereikend waren als alle maandtermijnen zijn betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter betekent het feit dat de afnemer er in geslaagd is de maandtermijnen te voldoen niet (zonder meer) dat er geen sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last. Voor de beoordeling daarvan spelen ook andere factoren een rol, welke zijn meegenomen in het hofmodel. Het hofmodel houdt in dat indien de uit de overeenkomst voorvloeiende financiële verplichtingen ertoe zouden leiden dat het besteedbare inkomen van de wederpartij van Aegon beneden de aldus vastgestelde bestedingsnorm zou dalen, in de regel ervan uit zal kunnen worden gegaan dat die verplichtingen een dusdanig groot beslag op de bestedingsruimte van de wederpartij legden, dat van een onaanvaardbaar zware last kan worden gesproken.
5.8. [A] heeft als productie 8 bij dagvaarding een berekening overgelegd gebaseerd op het hofmodel. Blijkens die berekening bedroeg het besteedbare inkomen van [A] € 1.126,79 en de bestedingsnorm € 1.425,21. Aegon heeft weliswaar aangevoerd dat [A] ten onrechte meent dat de premie ZFW op het loon in mindering moet worden gebracht, doch gelijk [A] heeft aangevoerd, heeft [A] deze factor niet meegenomen in zijn berekening en is er ook zonder deze factor sprake van een onaanvaardbaar zware financiële last. Nu toetsing aan de norm van het hofmodel uitwijst dat van een onaanvaardbaar zware last sprake was, had Aegon het aangaan van de overeenkomst aan haar beoogde wederpartij moeten ontraden.
artikel 41 NR 1999
5.9. [A] stelt dat de werkzaamheden van Verzekerd Spaarplan Nederland zich niet hebben beperkt tot het aanbrengen van hem als potentiële klant bij Aegon, maar dat hij door Verzekerd Spaarplan Nederland is geadviseerd en dat de onderhavige effectenleaseovereenkomst naar aanleiding van een concreet advies van Verzekerd Spaarplan Nederland tot stand is gekomen. Daarnaast heeft Verzekerd Spaarplan Nederland orders doorgegeven. Aegon wist of behoorde dat volgens [A] te weten. Voor deze werkzaamheden was een vergunning nodig krachtens artikel 7 Wet Toezicht Effectenverkeer 1995 (Wte 1995), waarover Verzekerd Spaarplan Nederland niet beschikte. Desondanks heeft Aegon van de diensten van deze tussenpersoon gebruik gemaakt en is de effectenleaseovereenkomst die via deze tussenpersoon tot stand is gekomen door Aegon geaccepteerd. Volgens [A] was het Aegon op grond van artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR 1999) verboden cliënten te accepteren van Verzekerd Spaarplan Nederland voor zover deze daarmee vergunningplichtige werkzaamheden verrichtte. Door dat wel te doen heeft Aegon in strijd met artikel 41 NR 1999 en aldus onrechtmatig jegens [A] gehandeld, aldus [A].
5.10. In artikel 41, aanhef en onder d, NR 1999 is bepaald dat een effecteninstelling zich met betrekking tot een (rechts-)persoon waarop artikel 21, eerste lid, Wte 1995 van toepassing is, maar die niet is ingeschreven in het in dat lid bedoelde register, dient te onthouden van de rechtshandeling "het accepteren van door deze instelling aangebrachte cliënten of cliëntenorders". Nu vaststaat dat uit hoofde van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 cliëntenremisiers, zoals Verzekerd Spaarplan Nederland, waren vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7, eerste lid, Wte en Verzekerd Spaarplan Nederland was ingeschreven in het betreffende register, mocht Aegon op de voet van artikel 41, aanhef en onder d, NR 1999 de door Verzekerd Spaarplan Nederland aangebrachte cliënten in beginsel accepteren.
Aegon was het, gezien artikel 41, aanhef en onder d, NR 1999, evenwel niet toegestaan om orders van Verzekerd Spaarplan Nederland te accepteren. Een effectenbemiddelaar diende voor het doorgeven van orders immers te beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 7 Wte 1995. [A] heeft zijn stelling dat Verzekerd Spaarplan Nederland een effectenorder heeft doorgegeven en dat zij aldus een vergunningplichtige dienst heeft verricht, onvoldoende onderbouwd. Het kennelijk door Verzekerd Spaarplan Nederland ingevulde en door [A] ondertekende aanvraagformulier voor het onderhavige effectenleaseproduct en het doorsturen van dit formulier door Verzekerd Spaarplan Nederland aan Aegon, kan niet worden aangemerkt als het doorgeven of aanbrengen van een cliëntenorder. Het doorsturen van dit formulier door Verzekerd Spaarplan Nederland en de ontvangst daarvan door Aegon leidde immers niet tot de aankoop van de betreffende effecten voor [A]. Aegon heeft, na ontvangst van dit aanvraagformulier, via Verzekerd Spaarplan Nederland [A] de overeenkomst ter tekening voorgelegd. Ingevolge artikel 9 van de overeenkomst kwam deze echter niet tot stand indien Aegon niet binnen één maand na contractsdatum een door [A] ondertekende overeenkomst in haar bezit had. (zie ook gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 10 juni 2014, ECLI:NL:GSHE:2014:1736).
5.11. Met betrekking tot de vraag of een tussenpersoon cliënten die zij aanbracht bij een vergunninghoudende of vrijgestelde effecten- of beleggingsinstelling zoals Aegon, mocht adviseren, heeft het gerechtshof 's Hertogenbosch in voormeld arrest van 10 juni 2014 overwogen dat het een van vergunning vrijgestelde effectenbemiddelaar, zoals een cliëntenremisier als Verzekerd Spaarplan Nederland, niet was toegestaan om nevendiensten te verrichten, zoals het geven van beleggingsadviezen met betrekking tot effecten. Het gerechtshof heeft voorts overwogen dat indien de tussenpersoon de werkzaamheden als effectenbemiddelaar niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar tevens heeft geadviseerd, de tussenpersoon meer heeft gedaan dan op grond van de vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 7, eerste lid, Wte 1995, was toegestaan, en dat de tussenpersoon een vergunningplichtige dienst verricht. De bepalingen uit de toezichtregelgeving hebben, voor zover de tussenpersoon bij het totstandbrengen van effectenleaseovereenkomst diensten als effectenbemiddelaar heeft verricht, de strekking om met betrekking tot diens werkzaamheden een zorgvuldige, deskundige en integere handelwijze te waarborgen, aldus het gerechtshof. De kantonrechter is, gelet op voormeld arrest, voorts van oordeel dat indien Aegon wist of behoorde te weten dat de door Verzekerd Spaarplan Nederland als effectenbemiddelaar aangeboden of verrichte diensten zich niet hadden beperkt tot het aanbrengen van [A] als cliënt bij Aegon, maar dat Verzekerd Spaarplan Nederland tevens beleggingsadvies heeft gegeven, Aegon zich had dienen te onthouden van het accepteren van deze door Verzekerd Spaarplan Nederland aangebrachte cliënt. Gezien het feit dat artikel 41 NR 1999 mede strekt ter bescherming van beleggers als [A] heeft Aegon in dat geval door het overtreden van artikel 41 NR 1999 onrechtmatig jegens [A] gehandeld. Het uit artikel 41 NR 1999 voortvloeiende verbod om cliënten te accepteren van effectenbemiddelaars die niet over de vereiste vergunning of vrijstelling beschikken, betekent immers dat op een instelling, zoals Aegon, waarbij de betrokken cliënt is aangebracht, de verplichting rust om te weigeren om met deze cliënt een overeenkomst aan te gaan.
5.12 Met betrekking tot het antwoord op de vraag of Verzekerd Spaarplan Nederland [A] heeft geadviseerd overweegt de kantonrechter als volgt. Dat Verzekerd Spaarplan Nederland [A] beleggingsadviezen heeft gegeven met betrekking tot effecten is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken en is door [A] ook niet nader onderbouwd. Het enkele feit dat Verzekerd Spaarplan Nederland het product onder de aandacht van [A] heeft gebracht, brengt naar het oordeel van de kantonrechter niet met zich dat Verzekerd Spaarplan Nederland daarmee meer heeft gedaan dan Verzekerd Spaarplan Nederland op grond van de vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 7, eerste lid, Wte 1995, was toegestaan. De kantonrechter zal deze stelling van [A] dan ook als ongegrond passeren. Of Aegon wist dat cliëntenremisiers als Verzekerd Spaarplan Nederland adviezen uitbrachten, zoals door [A] gesteld, is daarmee niet relevant. De kantonrechter ziet gelet op het vorenstaande dan ook geen aanleiding op grond van het bepaalde in artikel 6:101 BW de nadelige gevolgen voor een groter deel ten laste van Aegon te laten komen dan de gebruikelijk verdeling. Derhalve komt naar het oordeel van de kantonrechter 1/3 van de door [A] geleden nadelige gevolgen van de overeenkomst voor rekening van [A] en 2/3 daarvan voor rekening van Aegon.
omvang van de schade en de schadeverdeling
5.13. Aegon heeft in de eindnota een bedrag van € 741,38 aan [A] in rekening gebracht ter zake 40% boete over 42 resterende termijnen. [A] stelt, onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof 12 april 2011 (ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ1143) dat Aegon geen aanspraak kan maken op betaling van de resterende termijnen noch op de 40% boeterente hierover.
Ten aanzien van de resterende termijnen overweegt de kantonrechter dat het gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak van 3 december 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:4475) teruggekomen is op zijn arrest van 12 april 2011 en dat de aanbieder - in casu Ageon - in beginsel nakoming kan verlangen van de afnemer - in casu [A], van zijn contractuele verplichtingen, waaronder de bij een tussentijdse beëindiging contractueel verschuldigde vergoeding ter zake van resterende maandtermijnen.
Ter zake de contractueel verschuldigde boete is de kantonrechter gehouden om het beding van artikel 4 van de overeenkomst ambtshalve te toetsen aan artikel 3 van de richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Dit artikel luidt:
Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
De bijlage bij de richtlijn bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt, waaronder het beding dat de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding oplegt. De kantonrechter is van oordeel dat artikel 4 van de overeenkomst, op grond waarvan [A] bij beëindiging van de overeenkomst vòòr de 60ste maand - naast de betaling of verrekening van de hoofdsom - een boeterente verschuldigd was van 40% over de nog niet vervallen rente tot en met de zestigste maand, als oneerlijk dient te worden aangemerkt. De kantonrechter merkt daarbij op dat van de zijde van Aegon niet is betwist dat zij geen aanspraak kan maken op voormelde boeterente.
Uit het bovenstaande volgt dat het door Aegon in rekening gebrachte bedrag van € 741,38 ten onrechte ten laste van [A] is gekomen.
5.14. Het bovenstaande leidt tot de navolgende schadeverdeling. [A] heeft, zo heeft Aegon onbetwist gesteld, een bedrag van € 750,11 aan inleg voldaan, alsmede het bedrag van de eindnota ad € 4.199,91, bestaande uit de restschuld van € 3.458,53 en het boetebedrag van € 741,38. Daarnaast heeft [A] een bedrag van € 111,00 aan dividend ontvangen, zodat het totale nadeel voor [A] € 750,11 + 4.199,91 -
€ 111,00 = € 4.839,02 bedraagt. Daarvan dient het bedrag van € 741,38 ter zake de boete voor rekening van Aegon te komen. Van het resterende bedrag van € 4.097,64 dient 2/3e voor rekening van Aegon te komen, hetgeen met zich brengt dat Aegon een bedrag van € 741,38 + € 2.731,76 = € 3.473,14 aan [A] dient te vergoeden.
wettelijke rente
5.15. De door [A] gevorderde rente acht de kantonrechter, overeenkomstig het door het gerechtshof Amsterdam in het arrest van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2010:BK 2978) overwogene, toewijsbaar vanaf de datum van beëindiging van de overeenkomst, zijnde 12 maart 2003, met dien verstande dat de rente over de betaalde boeterente verschuldigd is vanaf het (onbekend) moment van betaling daarvan aan Aegon.
buitengerechtelijke kosten
5.19. [A] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en ter zake daarvan een bedrag gevorderd. [A] heeft die kosten niet gespecificeerd terwijl evenmin is gebleken dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Dat Leaseproces meer handelingen heeft verricht dat de gebruikelijke standaard werkzaamheden in vergelijkbare zaken, is niet gebleken. De kantonrechter zal de betreffende vordering dan ook afwijzen.
proceskosten
5.20. Aegon zal als de (deels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Dat partijen de zaak ook buitengerechtelijk hadden kunnen afwikkelen, zoals door Aegon gesteld, doet daar niet aan af. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van [A] begroot op:
- explootkosten € 92,82
- griffierecht € 75,00
- salaris gemachtigde € 800,00 (4 punten à € 200,00)
totaal € 967,82.
Beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat Aegon onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld;
veroordeelt Aegon tot betaling van een bedrag van € 3.473,14 aan [A] ter zake van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.731,76 vanaf
12 maart 2003 en over 741,38 vanaf het moment waarop [A] dit bedrag ter zake de boeterente aan Aegon heeft voldaan, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Aegon in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 967,82;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 471