ABRvS, 26-06-2013, nr. 201204314/1/R1
ECLI:NL:RVS:2013:15
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
26-06-2013
- Zaaknummer
201204314/1/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:15, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26‑06‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOM 2013/415
OGR-Updates.nl 2013-0177 met annotatie van Gijsbert Keus
Uitspraak 26‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 februari 2012, nr. 012.035.0007, heeft de raad het bestemmingsplan "LOG gebieden Buitengebied, partiële herziening LOG gebieden" vastgesteld.
201204314/1/R1.
Datum uitspraak: 26 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat 2a en 2b], beiden wonend te [woonplaats], en anderen (hierna: [appellant sub 2]),
3. [appellanten sub 3], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat 3a en 3b], allen wonend te [plaats], en anderen (hierna: [appellant sub 3]),
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], gemeente Twenterand,
en
de raad van de gemeente Twenterand,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2012, nr. 012.035.0007, heeft de raad het bestemmingsplan "LOG gebieden Buitengebied, partiële herziening LOG gebieden" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben het college van gedeputeerde staten, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2012, waar het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, werkzaam bij de provincie, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. Bodden voornoemd, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door drs. E. Nijhuis, J. van Beesten en drs. G. Rozendaal, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De raad heeft het bestemmingsplan vastgesteld vanwege een gebrek aan maatschappelijk draagvlak voor het voorheen geldende bestemmingsplan wat betreft de mogelijkheden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven. Met het bestemmingsplan worden onder meer de mogelijkheden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied (hierna: LOG) Fortwijk, het LOG Weitemanslanden en het LOG Daalerveen beperkt, aldus de raad.
2. Het college van gedeputeerde staten richt zich tegen het plan voor zover dit geen nieuwvestiging of hervestiging van intensieve veehouderijbedrijven toestaat of mogelijkheden biedt voor nieuwe agrarische bouwblokken voor intensieve veehouderijbedrijven.
[appellant sub 2] richten zich tegen het plan voor zover dat geen intensieve veehouderij mogelijk maakt op het perceel [locatie 2] te [plaats] (hierna: het perceel van [appellant sub 2]). Hieraan is de bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak toegekend. Het perceel van [appellant sub 2] ligt in het LOG Weitemanslanden.
[appellant sub 3] richten zich tegen het plan voor zover aan het perceel [locatie 3] te [plaats] (hierna: het perceel van [appellant sub 3]) geen bouwmogelijkheid is toegekend of kan worden toegekend. Aan het perceel van [appellant sub 3] is de bestemming "Agrarisch" toegekend. Het perceel van [appellant sub 3] ligt in het LOG Fortwijk.
Het beroep van [appellant sub 4] richt zich tegen het perceel [locatie 4] (hierna: het perceel van [appellant sub 4]), voor zover daaraan geen bouwvlak is toegekend en daarop geen intensieve veehouderij is toegestaan. Het perceel van [appellant sub 4] ligt in het LOG Fortwijk.
2.1. Het college van gedeputeerde staten, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het bestemmingsplan, voor zover door hen bestreden, in strijd is met het reconstructieplan "Salland-Twente", dat op 15 september 2004 door provinciale staten van Overijssel is vastgesteld en op 13 december 2006, 14 november 2007 en 1 september 2009 is gewijzigd (hierna: het reconstructieplan), en met de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Rwc), voor zover het bestemmingsplan geen nieuwvestiging of hervestiging van intensieve veehouderijbedrijven toestaat. Zij betogen tevens dat het bestemmingsplan in strijd is met de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: de Omgevingsverordening), nu deze bepaalt dat bestemmingsplannen wat betreft de mogelijkheden van bebouwing en het gebruik van gronden in overeenstemming met het reconstructieplan dienen te zijn. Volgens het college van gedeputeerde staten is het bestemmingsplan ook in strijd met het provinciale beleid, omdat het bestemmingsplan niet overeenkomstig het reconstructiebeleid is vastgesteld terwijl dit volgens het provinciale beleid zou moeten.
2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat hij niet is gebonden aan provinciaal beleid dat is neergelegd in structuurvisies of andere beleidsdocumenten en dat hij de mogelijkheid heeft, hoewel wordt afgeweken van het reconstructieplan, om een andere afweging te maken dan het college van gedeputeerde staten. Voorts stelt de raad dat hij de belangen van individuele bedrijven ondergeschikt acht aan de ruimtelijke belangen zoals die uit het bestemmingsplan volgen. Hij stelt verder dat geen behoefte bestaat aan nieuwvestigingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijbedrijven binnen de gemeente.
2.3. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder LOG verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.
2.4. Ingevolge artikel 2.9.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening dienen bestemmingsplannen voor gebieden die zijn opgenomen in het reconstructieplan, wat betreft de mogelijkheden van bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, in overeenstemming te zijn met het reconstructieplan.
In het reconstructieplan is vermeld dat de rechtsgeldige zonering is weergegeven op kaart 1 behorend bij dat plan. Op deze kaart is het plangebied aangewezen als LOG. Voorts staat in het reconstructieplan dat provinciale staten de landbouwontwikkelingsgebieden hebben aangewezen als gebieden waar de intensieve veehouderij zich kan ontwikkelen of verder kan ontwikkelen. In deze zone zijn mogelijkheden voor de vestiging van intensieve veehouderijbedrijven op bestaande agrarische bouwpercelen, op niet-agrarische bouwpercelen en op nieuw te vestigen agrarische bouwpercelen. Tevens staat er dat voor de vestiging van een intensief veehouderijbedrijf de landbouwontwikkelingsgebieden zoekgebieden zijn en dat voor ieder initiatief voor vestiging een beleidsafweging noodzakelijk is en de vereiste wettelijke procedures moeten worden gevolgd.
2.5. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, sub 2, van de planregels is intensieve veehouderij alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij".
2.6. De Afdeling stelt vast dat het plangebied in het reconstructieplan is aangewezen als LOG. Voorts stelt de Afdeling vast dat het plan niet in de mogelijkheid voorziet de aanduiding "intensieve veehouderij" toe te kennen aan plandelen met de bestemming "Agrarisch". Het plan voorziet evenmin in de mogelijkheid een nieuw bouwblok toe te kennen aan plandelen met de bestemming "Agrarisch" dan wel de bestemming "Agrarisch" aan gronden toe te kennen. Derhalve voorziet het plan thans niet in mogelijkheden voor nieuwvestiging of hervestiging voor intensieve veehouderijbedrijven.
2.7. Ingevolge artikel 2.9.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening gelezen in samenhang met het reconstructieplan dienen de bepalingen voor bebouwing en gebruik van gronden die als LOG zijn aangewezen gericht te zijn op mogelijkheden voor nieuwvestiging/hervestiging van intensieve veehouderijbedrijven en verdere ontwikkeling van bestaande veehouderijbedrijven. Voorts dient, nu de gronden die als LOG zijn aangewezen zoekgebied zijn voor de vestiging van intensieve veehouderijbedrijven, de raad na te gaan waar nieuwvestiging of hervestiging van dergelijke bedrijven in beginsel mogelijk is. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat hij op grond van de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2007, in zaak nr. 200506285/1, ruimte heeft om te bepalen hoe de mogelijkheden in een LOG op grond van het reconstructieplan worden verwerkt in het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat de raad de ruimte heeft de exacte omvang van de mogelijke ontwikkelingen in een LOG binnen de in het reconstructieplan gegeven grenzen te bepalen.
Voorts overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat de raad bij de vaststelling van het plan initiatieven voor vestiging in het plangebied, waaronder de initiatieven van [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 4], in zijn afweging heeft betrokken. De raad stelt slechts dat hij het belang van de initiatieven voor vestiging minder zwaarwegend acht dan de andere bij het plan betrokken ruimtelijke belangen, zonder duidelijk te maken om welke ruimtelijke belangen het in concreto gaat en zonder inzicht te geven in de vraag welke factoren een rol hebben gespeeld bij een eventuele afwegingen van deze belangen.
2.8. In hetgeen het college van gedeputeerde staten, [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en dat het niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.9. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van het college van gedeputeerde staten, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] geen bespreking.
3. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft het college van gedeputeerde staten is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Twenterand van 7 februari 2012, nr. 012.035.0007;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Twenterand tot vergoeding van: - bij de [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- bij de [appellanten sub 2]in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,32 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro en tweeëndertig cent), waarvan een bedrag groot € 944,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Twenterand aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
- € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor het college van gedeputeerde staten van Overijssel;
- € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de [appellanten sub 3], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de [appellanten sub 2] met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 4].
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013
91-655.