Rb. 's-Gravenhage, 05-11-2009, nr. 344503/ JE RK 09/2107, nr. 348629/ HA RK 09-501
ECLI:NL:RBSGR:2009:BL2917
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (Wrakingskamer)
- Datum
05-11-2009
- Zaaknummer
344503/ JE RK 09/2107
348629/ HA RK 09-501
- LJN
BL2917
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2009:BL2917, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 05‑11‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Mondeling verzoek tot wraking van kinderrechter. De rechtbank acht het in het algemeen wenselijk dat de rechter desgevraagd zijn naam noemt, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om na te gaan of – bijvoorbeeld vanwege nevenbetrekkingen van de rechter – aanleiding bestaat voor de vrees van onpartijdigheid. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het enkele feit dat mr. [X] zijn naam ter zitting niet wilde noemen op zichzelf onvoldoende zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. [X] dan wel de uiterlijke schijn daarvan. Verzoek afgewezen.
beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE – MEERVOUDIGE WRAKINGSKAMER
Wrakingsnr. 2009/19
rekestnummmer: 348629/ HA RK 09-501
zaaknummer: 344503/ JE RK 09/2107
datum beschikking: 5 november 2009
BESCHIKKING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen
Mr. [X],
kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Op 29 september 2009 heeft ten overstaan van mr. [X] een verhoor plaatsgevonden op het verzoekschrift van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, strekkende tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [A], kind van [verzoeker 1] en stiefkind van [verzoeker 2], en [B], kind van verzoekers.
1.2 Ter zitting heeft [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde]) namens verzoekers een verzoek tot wraking van mr. [X] ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 26 oktober 2009 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekers zijn verschenen bij hun gemachtigde, [gemachtigde]. Het wrakingsverzoek is door [gemachtigde] aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota toegelicht.
Mr. [X] is, na voorafgaande kennisgeving, niet ter zitting verschenen.
3. Het standpunt van verzoekers
Verzoekers stellen dat mr. [X] blijk heeft gegeven van ernstige vooringenomenheid door ter zitting te weigeren desgevraagd zijn naam te noemen.
Ter zitting hebben verzoekers nieuwe gronden aangevoerd voor het verzoek tot wraking. Volgens verzoekers is een stuk niet aan hen doorgezonden door de rechtbank, zodat verzoekers niet over dezelfde stukken beschikten als de rechtbank. Voorts stellen verzoekers dat in het proces-verbaal van de zitting ten onrechte is opgenomen dat de rechter de processtukken met partijen heeft doorgenomen, nu dit niet is gebeurd. Verzoekers verwijten mr. [X] ten slotte dat hij niet heeft gezegd dat ook hun gemachtigde op vragen kon antwoorden. Volgens verzoekers is het proces-verbaal van de zitting feitelijk incompleet, nu hieruit niet van deze handelwijze van mr. [X] blijkt.
4. Het standpunt van mr. [X]
In zijn schriftelijke reactie heeft mr. [X] de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Mr. [X] heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigering om reeds ter zitting zijn naam kenbaar te maken geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat hij jegens verzoekers dan wel [gemachtigde] een vooringenomenheid koestert, dan wel dat de bij hen dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. De weigering zijn naam te nomen raakt volgens mr. [X] zijn rechterlijke onpartijdigheid niet. Voorts stelt mr. [X] [gemachtigde] de gelegenheid te hebben gegeven vragen te stellen aan de aanwezige belanghebbenden.
5. Beoordeling
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonder-lijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 De rechtbank acht het in het algemeen wenselijk dat de rechter desgevraagd zijn naam noemt, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om na te gaan of – bijvoorbeeld vanwege nevenbetrekkingen van de rechter – aanleiding bestaat voor de vrees van onpartijdigheid. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het enkele feit dat mr. [X] zijn naam ter zitting niet wilde noemen op zichzelf onvoldoende zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. [X] dan wel de uiterlijke schijn daarvan. De rechtbank acht van belang dat [gemachtigde] voorafgaand aan de zitting of daarna bij de bode of bij de griffie de naam van de behandelend rechter had kunnen achterhalen om na te gaan of nevenfuncties aanleiding konden vormen voor een verzoek tot wraking. Verzoekers waren derhalve niet afhankelijk van de mededeling van mr. [X] daaromtrent.
5.3 Voor de eerst ter zitting naar voren gebrachte gronden voor het verzoek tot wraking geldt dat ingevolge 37, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 36, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, tegelijk moeten worden voorgedragen. De rechtbank ziet hierin aanleiding de gronden die [gemachtigde] eerst ter zitting naar voren heeft gebracht buiten beschouwing te laten.
5.4 Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat deze beslissing onverwijld wordt medegedeeld aan:
* verzoekers, p/a hun gemachtigde [gemachtigde];
* de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland;
* de heer en mevrouw [Q], pleegouders van [A];
* de heer en mevrouw [R], pleegouders van [B].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2009 door mrs Von Maltzahn, Aarts en Bergman in tegenwoordigheid van mr. Ligthart als griffier.