Rb. Zutphen, 02-11-2011, nr. 111020 - HA ZA 10-916
ECLI:NL:RBZUT:2011:BV0749
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
02-11-2011
- Zaaknummer
111020 - HA ZA 10-916
- LJN
BV0749
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2011:BV0749, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 02‑11‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 02‑11‑2011
Inhoudsindicatie
vernietiging van overeenkomst van verdeling huwelijksgoederengemeenschap wegens benadeling van de man met meer dan 25%? Waarde van de onderneming die feitelijk onverkoopbaar is gebleken en door de vrouw is voortgezet. Waarde van de totale te verdelen boedel kan niet worden vastgesteld, zodat de vordering wordt afgewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 111020 / HA ZA 10-916
Vonnis van 2 november 2011
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. W.C.M. Bénard te Apeldoorn,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. W.D.M. de Boer te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [de man] en [de vrouw] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 20 oktober 2010
- -
het proces-verbaal van comparitie van 9 februari 2011, waarbij de zaak is geschorst voor mediation
- -
het afloopbericht van het mediationbureau van 25 maart 2011, dat geen overeenstemming is bereikt
- -
de conclusie na comparitie, tevens akte wijziging eis en overlegging producties van de zijde van [de man]
- -
de akte na comparitie van de zijde van [de vrouw]
- -
de conclusie na akte na comparitie van de zijde van [de man]
- -
de antwoordakte conclusie na comparitie van de zijde van [de vrouw]
- -
de akte na antwoordakte van de zijde van [de man].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[de man] en [de vrouw] zijn gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. Het huwelijk is op [2008] omgezet in een geregistreerd partnerschap en dit is vervolgens op dezelfde dag beëindigd.
2.2.
Op [2008] hebben partijen ten overstaan van de notaris een convenant ondertekend (productie 2 van de zijde van [de man]), waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…)
- 1.
De partijen gaan hierbij over tot verdeling van hun gemeenschap van goederen. (…)
- 2.
Aan de vrouw worden toegedeeld de navolgende baten:
- -
(…)
- -
de onroerende zaak aan de [adres] (…) te [plaats] (…)
- -
de bij haar in gebruik zijnde auto;
- -
de saldi van de op haar naam staande privébankrekeningen;
- -
de achttienhonderd aandelen a tien euro (…) in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] (…)
- -
de op haar naam staande vorderingen op de fiscus;
- -
en voorts, zonder verdere verrekening, de baten die sedert één september tweeduizendacht van de zijde van de vrouw in de gemeenschap zijn gevallen en nog zullen vallen,
onder de verplichting om de navolgende schulden voor haar rekening te nemen:
- -
de hypotheekschuld aan de Rabobank;
- -
en voorts de schulden die sedert één september tweeduizend acht op haar naam en /of door haar toedoen zijn ontstaan en nog zullen ontstaan.
3.
Aan de man worden toegedeeld de navolgende baten:
- -
(…)
- -
de bij hem in gebruik zijnde auto met volkswagen golf;
- -
de polis van levensverzekering afgesloten bij Aegon Verzekeringen onder polisnummer [nummer], verzekerd bedrag (…) (€ 2.198,00);
- -
de saldi van de op zijn naam staande bankrekeningen, waaronder een eventuele spaarloonregeling uit de periode van zijn vorige dienstebtrekking;
- -
en voorts, zonder verdere verrekening, de baten die sedert één september tweeduizendacht van de zijde van de man in de gemeenschap zijn gevallen en nog zullen vallen,
Onder de verplichting om de schulden die sedert één september tweeduizend acht op zijn naam en/of door zijn toedoen zijn ontstaan en nog zullen ontstaan voor zijn rekening te nemen.
4.
(…)
5.
Uit hoofde van bovenstaande verdeling is de vrouw aan de man een bedrag verschuldigd van negentigduizend euro (€ 90.000,00). De verdeling van de roerende zaken heeft inmiddels tussen partijen zodanig plaatsgevonden dat zij ter zake niets meer van elkaar te vorderen hebben. De verdeling van de woning, welke nadien qua eigendom zal worden gerealiseerd, is in de onderlinge verhouding reeds per heden uitgevoerd, zodat de woning thans uitsluitend ter beschikking staat van de vrouw.
6.
(…)”.
- 2.3.
De verdeling is bij notariële akte (productie 3 van de zijde van [de man]) op 2 december 2008 conform het convenant vastgelegd. Op 24 en 27 maart 2009 hebben partijen een nadere ‘overeenkomst inzake afwikkeling echtscheiding’ gesloten (productie 5 van de zijde van [de man]). Hierbij zijn enkele in het convenant genoemde, nog uit te werken, punten afgewikkeld en tevens diverse punten en betalingen waarover nadien verschil van mening tussen partijen is ontstaan.
- 2.4.
Bij brief van 10 november 2008 (productie 7 van de zijde van [de man]) heeft de raadsman van [de man] aan [de vrouw] geschreven: “(…) Dat komt er op neer dat cliënt door de verdeling van de boedel met een betaling van € 90.000,- voor een zeer groot bedrag is benadeeld. Omdat dit meer is dan 25% zegt de wet dat er van moet worden uitgegaan dat client gedwaald heeft in de waarde van de gemeenschap. Dit heeft tot gevolg dat deze verdeling in het geheel nietig is als client zich op de vernietigbaarheid ervan beroept. Dat doe ik hierbij namens hem.
Dit betekent dat de huwelijksgemeenschap opnieuw verdeeld moet worden met in achtneming van de werkelijke waardes van de bestanddelen ervan. Cliënt heeft niet veel behoefte aan deze nieuwe verdeling als zodanig, maar wenst natuurlijk wel alsnog gecompenseerd te worden voor het tekort in het bedrag dat hij had dienen te ontvangen. (…)”.
3. Het geschil
3.1.
[de man] vordert, na vermindering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
- -
te verklaren voor recht dat de overeenkomst van verdeling van de huwelijksgemeenschap vernietigd is door de brief van de raadsman van [de man] van 10 november 2009,
- -
de gemeenschap te verdelen zoals bij de aktes van [2008] en 2 december 2008 en 24 maart 2009 vastgelegd, onder verschuldigd zijn door [de vrouw] aan [de man] van een bedrag van € 217.000,00.
- -
[de vrouw] zal veroordelen tot betaling van € 217.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente over deze som vanaf de datum van het vonnis
- -
[de vrouw] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 450,00
- -
[de vrouw] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[de man] legt aan de vorderingen ten grondslag dat hij bij de tussen partijen overeengekomen verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voor meer dan 25% benadeeld is, zodat de verdeling nietig is. De vernietiging is ingeroepen bij brief van
- 10.
november 2009. Met name is de waarde van de onderneming aanzienlijk hoger dan de waarde die kennelijk bij de verdeling in aanmerking is genomen. [de man] leed ten tijde van de verdeling aan een burn-out en heeft ingestemd met een verdeling omdat hij rust wilde. Hij heeft pas later ontdekt dat hij zichzelf daarmee aanzienlijk tekort heeft gedaan. De verdeling kan opnieuw worden vastgesteld overeenkomstig de eerdere verdeling, maar dan met een uitkering aan [de man] van € 217.000,00 en niet, zoals eerder vastgelegd, slechts
€ 90.000,00.
3.3.
[de vrouw] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [de man], althans afwijzing van de vorderingen. Zij stelt daartoe dat [de man] geheel op de hoogte was van de waardes die uitgangspunt geweest zijn bij de verdeling. Hij heeft onder meer enkele uren met de Gibo gesproken over het concept accountantsrappport dat als basis heeft gediend. De onderneming was onverkoopbaar, terwijl [de vrouw] deze heeft moeten voortzetten omdat [de man] dat niet wilde doen. Vanwege de werkgelegenheid en verantwoordelijkheid voor het personeel heeft [de vrouw] de zaak voortgezet. In verband met concurrerende activiteiten van [de man] heeft [de vrouw] de zaak onder een andere naam voortgezet, zodat goodwill ook niet aanwezig is.
4. De beoordeling
4.1.
De vordering van [de man] is gebaseerd op artikel 3:196 BW, waarin is bepaald:
“1. Behalve op de algemene voor vernietiging van rechtshandelingen geldende gronden is een verdeling ook vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld.
- 2.
Wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, wordt de benadeelde vermoed omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald.
- 3.
Om te beoordelen of benadeling heeft plaatsgehad, worden de goederen en schulden der gemeenschap geschat naar hun waarde op het tijdstip van de verdeling. Goederen en schulden die onverdeeld zijn gelaten worden niet meegerekend.
- 4.
Een verdeling is niet op grond van dwaling omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard.”
4.2.
Voor het slagen van de vordering is nodig dat [de man] stelt - en eventueel bewijst - dat sprake is van een benadeling van meer dan 25% doordat hij omtrent de waarde van één van de bestanddelen van de boedel, in dit geval de onderneming, heeft gedwaald. Hierbij ligt dus bij [de man] de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de waarde van de totale boedel, de waarde van hetgeen aan [de man] is toegekend en de waarde van het bestanddeel - hier: de onderneming – waarover is gedwaald. Pas als daaraan voldaan is, kan voor de vraag of er al dan niet sprake is van dwaling de veronderstelling van artikel 3:196 lid 2 BW uitkomst bieden.
4.3.
Zoals aangegeven dient eerst de waarde van het geheel van de goederengemeenschap ten tijde van de verdeling te worden bepaald. Hiervoor dient de omvang van de gemeenschap vastgesteld te worden.
Blijkens het convenant en de verdelingsakte zijn partijen uitgegaan van de volgende bestanddelen:
- a.
de inboedel
- b.
de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats]
- c.
2 auto’s
- d.
bankrekeningen
- e.
de aandelen in [bedrijf]
- f.
vorderingen op de fiscus
- g.
polis levensverzekering Zegon met nummer [nummer]
- h.
hypotheekschuld aan de Rabobank
Bij de latere overeenkomst zijn nog in de verdeling betrokken:
- i.
de Op Maat polis van Interpolis
- j.
verzekeringen ten behoeve van de kinderen.
Nu deze laatste verzekeringen niet tussen partijen zijn verdeeld, kunnen ze voor de beoordeling van de waarde van de gemeenschap buiten beschouwing gelaten worden.
4.4.
[de man] heeft, na aanpassingen, aan de bestanddelen de volgende waarden toegekend (producties 11 en 13 van de zijde van [de man]):
- a.
inboedel € 10.000,-
- b.
woning € 570.000,-
- c.
auto [de man] € 7.000,-
auto [de vrouw] € 10.000,-
- d.
bankrekeningen [de man] € 874,-
bankrekeningen [de vrouw] € 500,-
- e.
aandelen in [bedrijf] € 300.000,-
- f.
vorderingen op de fiscus € 0,-
- g.
polis levensverzekering € 2.198,-
- i.
polis van Interpolis € 12.000,-
totale bezittingen: € 912.572,-
- h.
hypotheekschuld aan de Rabobank € 260.000,- -/-
waarde goederengemeenschap € 652.572,-.
Dit brengt hem tot de conclusie dat hij recht heeft op € 326.286 ,- terwijl hij € 18.698,- aan activa en een uitkering van € 90.000,- vanwege onderbedeling ontvangen heeft, dus in totaal € 108.698,-, zodat hij voor € 217.000,- is benadeeld.
4.5.
[de vrouw] heeft in haar overzicht (productie 5 van de zijde van [de vrouw]) deels andere waarden opgenomen. Ook noemt zij drie andere polissen van Aegon, samen met een waarde van € 68.634,-, die aan [de man] zijn toegedeeld en een nabetaling door haar aan [de man] van € 15.000,-. [de vrouw] stelt dat de polissen buiten de verdeling zijn gebleven omdat ze aangemerkt moeten worden als pensioenvoorziening.
4.6.
Het verweer van [de vrouw] ziet met name op de waarde van de woning en de onderneming. Ten aanzien van de woning stelt zij dat deze inderdaad is getaxeerd op
€ 570.000,-, maar dat dit de waarde is inclusief een bedrijfsgebouw dat ook in de balans van de onderneming voorkomt en waarvan de waarde van € 72.483,00 in mindering gebracht moet worden op het taxatiebedrag. De waarde van de woning moet dus op € 497.517,00 worden gesteld.
De waarde van de onderneming is zeer gering. Er is geen waarde aan goodwill en de onderneming is onverkoopbaar gebleken, zodat de waarde bepaald moet worden op het bedrag dat [de vrouw] er feitelijk voor heeft betaald. Als zij het niet overgenomen had, was de onderneming ten gronde gegaan. Er is geen afzonderlijke waarde voor de onderneming bepaald. Het bedrag van € 90.000,- is betaald voor de gehele afwikkeling van de verdeling, aldus [de vrouw].
4.7.
[de man] heeft in de conclusie na comparitie aangegeven in te zien dat de waarde van de woning ten onrechte deels in de waarde van de onderneming was opgenomen, zodat hij zijn stellingen omtrent de waarde van de onderneming heeft aangepast en op een (afgeronde) waarde van € 300.000,- in plaats van de aanvankelijke € 500.000,- uitkomt. Ook deze waarde is door [de vrouw] gemotiveerd betwist, evenals de uitgangspunten van [de man] daarbij. [de vrouw] blijft bij haar stelling dat de onderneming onverkoopbaar was gebleken en feitelijk in 2008 slechts de keuze bestond tussen liquidatie van de onderneming of het overnemen door hetzij [de man] hetzij [de vrouw], zodat aan de onderneming geen andere waarde kan worden toegekend dan het bedrag dat de uiteindelijke overnemer, [de vrouw], daarvoor heeft willen betalen.
4.8.
De stelling van [de vrouw] dat de onderneming feitelijk niet verkoopbaar is gebleken is door [de man] niet weersproken, zodat daarvan moet worden uitgegaan. Ook [de man] heeft ter zitting verklaard dat de eerste potentiële koper is afgehaakt vanwege de recessie en dat uiteindelijk de overname door de tweede kandidaat, met wie [de man] samen met de adviseur van partijen, Van Keulen, in gesprek was, niet is doorgegaan. In dat licht had het op de weg van [de man] gelegen feiten en omstandigheden te stellen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de door hem genoemde waarde van de onderneming ook de reële waarde in het economisch verkeer betrof ten tijde van de verdeling. De enkele vermelding van bedragen in de accountantsrapportage is daarvoor onvoldoende.
4.9.
[de man] kan niet worden gevolgd in de stelling dat uitgegaan moet worden van een rentabiliteitswaarde van € 240.000,-. Voor dit bedrag is geen andere verantwoording gegeven dan het door [de man] stellenderwijs genomen resultaat van € 40.000,- vermenigvuldigd met een factor 6, terwijl noch voor dit resultaat, noch voor de vermenigvuldigingsfactor enige onderbouwing of uitleg is gegeven. De door [de man] gestelde intrinsieke waarde van de onderneming, door hem gesteld op € 363.774,-, is evenmin onderbouwd. Nu [de vrouw] betwist dat van deze waarde kan worden uitgegaan, immers zij stelt dat van de werkelijk betaalde prijs moet worden uitgegaan, had het op de weg van [de man] gelegen gemotiveerd aan te geven dat en waarom het door hem gestelde bedrag de waarde van de onderneming beter weergeeft. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt.
4.10.
Het voorgaande brengt mee, dat de waarde van de totale te verdelen boedel niet kan worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat sprake is van dwaling omtrent die waarde van de onderneming. Hierdoor kan niet worden geconcludeerd dat [de man] voor meer dan een vierde is benadeeld. Dit leidt er toe dat de vordering zal worden afgewezen.
4.11.
De vraag of [de man] al dan niet heeft ingestemd met de verdeling en deze heeft aanvaard, zoals in het vierde lid van artikel 3:196 BW bedoeld en door [de vrouw] bepleit, kan dan ook onbeantwoord blijven.
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2011.