HR, 08-07-2014, nr. 13/04533
ECLI:NL:HR:2014:1617, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-07-2014
- Zaaknummer
13/04533
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1617, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑07‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:701, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:701, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1617, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0311
Uitspraak 08‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn h.b. Art. 41 en art. 51 Sv. In de bestreden uitspraak ligt als ’s Hofs oordeel besloten dat in e.a. aan de voorschriften van de art. 41 en 51 Sv is voldaan. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering. V.zv. het middel berust op de opvatting dat het Hof geen toepassing had mogen geven aan art. 416.2 Sv omdat niet is gebleken “dat de Politierechter heeft onderzocht in hoeverre aan de in de strafzaak eerder voorlopig gehechte verdachte een raadsman is toegevoegd dan wel dat de Politierechter is nagegaan of de ambtshalve toegevoegde raadsman een afschrift van de dagvaarding is verzonden en waarom deze niet ter zitting is verschenen”, geldt, dat die opvatting geen steun vindt in het recht. Conclusie AG: anders, 80a RO.
Partij(en)
8 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/04533
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 januari 2009, nummer 22/000497-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
2.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft het Hof verstek verleend tegen de aldaar niet-verschenen verdachte. Het Hof heeft vervolgens, gehoord de Advocaat-Generaal, het onderzoek ter terechtzitting gesloten en meteen uitspraak gedaan. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat de verdachte niet een schriftuur met grieven tegen het vonnis heeft ingediend noch ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, en dat het Hof ambtshalve geen redenen aanwezig oordeelde voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep.
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank Dordrecht van 21 januari 2008 is tegen de aldaar niet-verschenen verdachte verstek verleend en heeft de Politierechter na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting meteen mondeling uitspraak gedaan.
2.2.3.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
- een "last tot toevoeging" van 8 december 2006 inhoudende dat aan de verdachte wordt toegevoegd als raadsman mr. K.H. May;
- een brief van mr. G.M. van der Ent van 15 december 2006 gericht aan de Rechtbank Dordrecht, inhoudende dat hij de zaak tegen de verdachte als raadsman overneemt van mr. May;
- een brief van mr. P.J. Silvis van 19 januari 2007 gericht aan de Rechtbank Dordrecht, inhoudende dat hij de zaak tegen de verdachte als raadsman overneemt van mr. Van der Ent;
- een brief van de Officier van Justitie in het Arrondissementsparket Dordrecht van 17 oktober 2007 in de zaak van de verdachte, gericht aan mr. Silvis, inhoudende:
"Hierbij doe ik u toekomen een afschrift van de dagvaarding/oproeping (...)
De zaak zal worden behandeld op maandag 21 januari 2008, te 09.45 uur ter terechtzitting van de politierechter Dordrecht, Steegoversloot 36."
2.3.
2.4.
Het middel faalt.
2.5.
Opmerking verdient dat voor zover het middel berust op de opvatting dat - ook indien uit de stukken van het geding volgt dat in eerste aanleg de voorschriften van de art. 41 en 51 Sv zijn nageleefd - het Hof geen toepassing had mogen geven aan art. 416, tweede lid, Sv omdat niet is gebleken "dat de Politierechter heeft onderzocht in hoeverre aan de in de strafzaak eerder voorlopig gehechte verdachte een raadsman is toegevoegd dan wel dat de Politierechter is nagegaan of de ambtshalve toegevoegde raadsman een afschrift van de dagvaarding is verzonden en waarom deze niet ter zitting is verschenen", deze opvatting geen steun vindt in het recht.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2014.
Conclusie 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn h.b. Art. 41 en art. 51 Sv. In de bestreden uitspraak ligt als ’s Hofs oordeel besloten dat in e.a. aan de voorschriften van de art. 41 en 51 Sv is voldaan. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering. V.zv. het middel berust op de opvatting dat het Hof geen toepassing had mogen geven aan art. 416.2 Sv omdat niet is gebleken “dat de Politierechter heeft onderzocht in hoeverre aan de in de strafzaak eerder voorlopig gehechte verdachte een raadsman is toegevoegd dan wel dat de Politierechter is nagegaan of de ambtshalve toegevoegde raadsman een afschrift van de dagvaarding is verzonden en waarom deze niet ter zitting is verschenen”, geldt, dat die opvatting geen steun vindt in het recht. Conclusie AG: anders, 80a RO.
Nr. 13/04533
Mr. Vegter
Zitting 10 juni 2014
Standpunt/conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beslissing van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 14 januari 2009. Er is tijdig een schriftuur ingekomen.
2. Het middel stoelt kennelijk op de stelling dat het Hof de verdachte niet op grond van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk kan verklaren, indien niet blijkt “dat de Politierechter in eerste aanleg heeft onderzocht in hoeverre aan de in de strafzaak eerder voorlopig gehechte verdachte een raadsman is toegevoegd dan wel de Politierechter is nagegaan of de ambtshalve toegevoegde raadsman een afschrift van de dagvaarding is verzonden en waarom deze niet ter zitting is verschenen.” Er bestaat geen verplichting voor het Hof om de zaak inhoudelijk te behandelen, indien er gebreken aan het onderzoek in eerste aanleg kleven.
3. Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie nu het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG