Rb. Rotterdam, 25-09-2019, nr. 7942421 VV EXPL 19-331
ECLI:NL:RBROT:2019:7519
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
25-09-2019
- Zaaknummer
7942421 VV EXPL 19-331
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2019:7519, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 25‑09‑2019; (Kort geding)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2019-1084
JAR 2019/286 met annotatie van Faber, M.
VAAN-AR-Updates.nl 2019-1084
Uitspraak 25‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Afwijzing loonvordering ivm dagvaarden verkeerde partij. Voldoende aannemelijk dat arbeidsovereenkomst met eenmanszaak is geëindigd, ondanks ontkenning van de ontvangst van de opzeggingsbrief.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 7942421 VV EXPL 19-331
uitspraak: 25 september 2019
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 15 augustus 2019,
gemachtigde: mr. S. Cheng,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] (gemeente Zuidplas),
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] respectievelijk [gedaagde] .
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- -
de dagvaarding, met producties;
- -
de schriftelijke reactie van [gedaagde] , met producties
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2019. Ter zitting zijn aanwezig geweest [eiseres] in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde en [gedaagde] in persoon.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[gedaagde] exploiteert een eenmanszaak genaamd [handelsnaam] . Deze onderneming houdt zich bezig met dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie.
2.2
[eiseres] is op 1 juni 2017 in dienst getreden bij de eenmanszaak van [gedaagde] in de functie van consultant. Partijen hebben een arbeidsovereenkomst ondertekend voor de duur van zes maanden, aldus eindigend op 1 december 2017. [eiseres] is na die datum blijven werken voor [gedaagde] .
2.3
In de arbeidsovereenkomst is, voor zover van belang, opgenomen:
‘(…)
1.3
Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd. Het dienstverband eindigt van rechtswege, zonder dat daartoe opzegging is vereist, op 1 dec 2017, (overeenkomst voor 6 maanden)
De arbeidsovereenkomst is door Partijen tussentijds opzegbaar, zulks met inachtneming van de geldende opzegtermijn.
1.4
Deze arbeidsovereenkomst wordt zonder schriftelijke opzegging stilzwijgend verlengd met 1 kalendermaand. Indien een van de partijen graag een verlenging ziet dient deze partij dit 30 dagen voor het einde van de arbeidsovereenkomst aan de andere partij kenbaar te maken.
(…)
In geval van arbeidsongeschiktheid is de werknemer verplicht dit onmiddellijk, in ieder geval voor aanvang van de werkdag, aan de werkgever te melden.
De werknemer is, wanneer hij als gevolg van ziekte niet in staat is om te werken, gehouden om zich aan de ziektevoorschriften te houden die gelden binnen het bedrijf van de Werkgever. Als de werknemer arbeidsongeschikt is of wordt, zal de Werkgever het loon doorbetalen.
(…)’
2.4
Op 27 mei 2019 heeft [eiseres] zich ziekgemeld.
2.5
[gedaagde] is tevens directeur en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [bedrijf] (hierna [bedrijf] ). Deze vennootschap houdt zich bezig met het verrichten van werkzaamheden op het gebied van detachering en consultancy voor onder andere de industrie-, infra-, en informatietechnologiesector.
3. De vordering
3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd om bij vonnis in kort geding:
- [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van € 1.916,91 bruto aan achterstallig salaris tot en met juli 2019, € 258,46 aan wettelijke verhoging over het loon vanaf 27 mei 2019 tot en met juni 2019 en de wettelijke verhoging over het verschuldigde loon vanaf juli 2019 voor zover tijdige en volledige betaling achterwege blijft;
- voor recht te verklaren dat [eiseres] aanspraak heeft op doorbetaling van 100% van het overeenkomen loon tijdens ziekte;
- te bepalen dat [gedaagde] aan [eiseres] loonstroken over de maanden mei 2019 tot en met juli 2019 moet doen toekomen, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
- [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van € 394,83 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van de wettelijke rente over voornoemde bedragen;
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Op 4 september 2019 heeft [eiseres] haar eis verminderd met een bedrag van € 44,49 aan achterstallig loon met betrekking tot de maand juni 2019. Daarnaast heeft zij de vordering die betrekking heeft op de gevraagde verklaring voor recht, ingetrokken.
3.3
[eiseres] heeft aan haar vordering kort gezegd ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ten onrechte een korting van 30% op het loon heeft toegepast tijdens haar ziekte. Ook is het loon over de maand juli 2019 in het geheel niet voldaan. Over de te laat betaalde salarisbedragen dient [gedaagde] de wettelijke verhoging en wettelijke rente te voldoen.
3.4
Op het verweer van [gedaagde] zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[gedaagde] heeft het spoedeisend belang van [eiseres] bestreden. Dit verweer wordt verworpen nu de procedure een loonvordering is die naar haar aard spoedeisend is. Hoewel [eiseres] heeft erkend dat zij naast het loon dat zij ontvangt, inkomsten genereert via haar eigen bedrijf, heeft zij ook (onweersproken) gesteld dat zij door haar arbeidsongeschiktheid op dit moment geen verdiencapaciteit heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] daarom een spoedeisend belang en kan de vordering inhoudelijk worden beoordeeld.
4.2.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3
Als meest verstrekkende verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat er tussen hem en [eiseres] geen arbeidsovereenkomst meer bestaat en [eiseres] dus de verkeerde partij heeft gedagvaard. De oorspronkelijke arbeidsovereenkomst van 1 juni 2017 is eenmaal verlengd met een halfjaar. Een ruime maand voor de nieuwe einddatum, 31 mei 2018, heeft [gedaagde] zowel per brief, als per e-mail als per WhatsApp-bericht aan [eiseres] laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zal worden. De arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] is daarmee per 31 mei 2018 tot een einde gekomen. [eiseres] is vervolgens per diezelfde datum in dienst getreden van [bedrijf] , aldus [gedaagde] .
4.4
[eiseres] heeft de ontvangst van de aanzegbrieven bestreden. Zij stelt zowel de fysieke brief, als het e-mailbericht als het WhatsApp-bericht niet te hebben ontvangen. Ter zitting hebben beide partijen de ‘live’ Whatsapp-correspondentie op hun telefoon getoond. Op de telefoon van [gedaagde] was te zien dat hij op 30 april 2018 om 19:17 uur een bericht heeft gestuurd naar [eiseres] met de aanzegging van het einde van de arbeidsovereenkomst met ingang van 31 mei 2018 en het begeleidende WhatsApp-bericht ‘Bij deze de opzegbrief’ (gelijk aan de schermafdruk overgelegd als productie 1C). Het WhatsApp-bericht toont twee blauwe vinkjes die erop wijzen dat [eiseres] het bericht heeft geopend. Op de telefoon van [eiseres] was de correspondentie te lezen zoals die ook te lezen was op de telefoon van [gedaagde] , met dien verstande dat zij geen ontvangen berichten had tussen 30 april en 3 mei 2018.
4.5
[gedaagde] heeft ter zitting daarnaast op zijn laptop zijn e-mailaccount getoond en daarin laten zien dat hij, eveneens op 30 april 2018, een e-mailbericht heeft gestuurd aan het e-mailadres van ‘ [emailadres 1] ’ met daarin de tekst ‘Beste [eiseres] , Zie bijlage voor de opzegbrief en contract beëindiging.’. Het e-mailbericht bevat een bijlage met daarin dezelfde brief die per WhatsApp aan [eiseres] is gestuurd. [eiseres] heeft ter zitting erkend dat het e-mailadres waarnaar dit bericht is verzonden haar e-mailadres. Zij heeft ter zitting haar telefoon met e-mailinbox van dat e-mailadres getoond, en getoond dat in haar inbox rond die periode geen berichten van [gedaagde] (e-mail [emailadres 2]) te vinden zijn.
4.6
Voor zowel de WhatApp-correspondentie als de e-mailcorrespondentie geldt, zoals [gedaagde] terecht heeft gesteld, dat de ontvangende partij vrij eenvoudig inkomende berichten van een andere partij kan wissen. Dat de berichten niet meer in het WhatsApp-gesprek en e-mailinbox van [eiseres] staan, is dan ook eenvoudig te verklaren. Dat is anders voor wat betreft de verzonden berichten. Als het al mogelijk is om in een lopend WhatsApp-gesprek berichten toe te voegen die nooit daadwerkelijk verstuurd zijn, vereist dit een hoge mate van computerkennis. Dat geldt eveneens voor het toevoegen van fictief verzonden e-mailberichten in de map met verzonden berichten van een e-mailaccount. De kantonrechter acht het dan ook hoogst onwaarschijnlijk dat hiervan sprake is geweest en acht het voldoende aannemelijk dat de berichten zowel per WhatsApp als per e-mail aan [eiseres] verzonden zijn. Uit de blauwe vinkjes bij het WhatApp-bericht volgt daarnaast dat [eiseres] het bericht ook ontvangen heeft, zodat er in deze procedure vanuit moet worden gegaan dat [gedaagde] het einde van de arbeidsovereenkomst heeft aangezegd, dan wel – in het geval dat zou worden uitgegaan van de situatie dat in die periode reeds sprake was van een dienstverband voor onbepaalde tijd – heeft opgezegd.
4.7
Hoewel [eiseres] nadien geen nieuwe arbeidsovereenkomst (met [bedrijf] ) heeft ondertekend, betekent niet dat het dienstverband met [gedaagde] , ondanks de opzegging, is blijven bestaan. [eiseres] heeft erkend dat de nog steeds bestaande eenmanszaak van [gedaagde] andere activiteiten verricht dan [bedrijf] , zodat geen sprake is van opvolgend werkgeverschap. Daarnaast is [bedrijf] op de loonstroken vanaf 2018 aangeduid als werkgever, zijn de loonbetalingen verricht vanuit [bedrijf] en is op de loonstroken vermeld dat [eiseres] sinds 1 juni 2018 in dienst is (bij [bedrijf] ).
4.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiseres] in de periode waarop haar vordering betrekking heeft, nog een dienstverband had met [gedaagde] . Om die reden dienen haar vordering tot betaling van achterstallig loon en de overige nevenvorderingen te worden afgewezen, met de veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure. Nu [gedaagde] in persoon heeft geprocedeerd, zullen die kosten worden vastgesteld op € 240,- aan verletkosten.
5. De beslissing
De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 240,- aan verletkosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31945