ABRvS, 14-05-2014, nr. 201304252/1/A3 en 201304253/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:1715
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-05-2014
- Zaaknummer
201304252/1/A3 en 201304253/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1715, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑05‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2014/244 met annotatie van L.J.A. Damen
JB 2014/137 met annotatie van L.J.M. Timmermans
JIN 2014/166
JOM 2014/587
Uitspraak 14‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 11 augustus 2011 heeft de burgemeester aan [appellant sub 1] vergunning verleend ten behoeve van de exploitatie van een horecabedrijf (hierna: de exploitatievergunning) in het pand aan de [locatie] te Lithoijen.
201304252/1/A3 en 201304253/1/A3
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2013 in zaak nr. 13/254
en op het hoger beroep van:
[appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2013 in zaak nr. 13/71,
in de gedingen tussen:
onderscheidenlijk [appellant sub 2] en [appellant sub 1]
en
de burgemeester van Oss.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2011 heeft de burgemeester aan [appellant sub 1] vergunning verleend ten behoeve van de exploitatie van een horecabedrijf (hierna: de exploitatievergunning) in het pand aan de [locatie] te Lithoijen.
Bij besluit van 17 december 2012 heeft de burgemeester het door [appellant sub 2] en drie anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2013 in zaak nr. 13/71 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek tot toekenning van schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 april 2013 met zaak nr. 13/254 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 17 december 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen de uitspraak in zaak nr. 13/71 heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Tegen de uitspraak in zaak nr. 13/254 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 13 maart 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Engelvaart, werkzaam bij Emphasis Ruimtelijke Ordening & Juridisch Advies te Drunen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door H.J.M. van Mensvoort, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3:42, tweede lid, geschiedt bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 3:45, eerste lid, wordt, indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling melding gemaakt.
Ingevolge het tweede lid wordt hierbij vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. De burgemeester heeft in het besluit van 17 december 2012 de termijnoverschrijding bij het indienen van de bezwaarschriften door [appellant sub 2] en drie anderen tegen het besluit van 11 augustus 2011 verschoonbaar geacht en de bezwaren ontvankelijk en ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak in zaak nr. 13/71 geoordeeld dat de burgemeester [appellant sub 2] en anderen terecht ontvankelijk heeft geacht in hun bezwaren. Daartoe heeft zij overwogen dat de burgemeester de termijnoverschrijding voor het indienen van de bezwaarschriften door [appellant sub 2] en anderen terecht verschoonbaar heeft geacht. Deze overschrijding kan niet aan [appellant sub 2] en anderen worden toegerekend, nu sprake was van een onduidelijke tekst bij de publicatie van het besluit van 11 augustus 2011 en daarom van een onjuiste voorlichting. Nu het bestreden besluit van 17 december 2012 standhoudt, dient het verzoek van [appellant sub 1] tot het toekennen van een schadevergoeding voor de door hem gemaakte extra kosten te worden afgewezen, aldus de rechtbank.
In de aangevallen uitspraak in zaak nr. 13/254 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] ingestelde beroep ongegrond verklaard. De burgemeester heeft in redelijkheid de exploitatievergunning kunnen verlenen, aldus de rechtbank.
4. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraken heeft miskend dat de burgemeester [appellant sub 2] en anderen ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in hun bezwaren. Daartoe voert hij aan dat de termijnoverschrijding aan [appellant sub 2] en anderen kan worden toegerekend. De tekst bij de publicatie was helder. Hierin was opgenomen dat bezwaar kon worden gemaakt binnen zes weken na verzending van het besluit. Weliswaar bleek de datum van de bekendmaking van het besluit niet uit de publicatie, maar het lag op de weg van [appellant sub 2] en anderen om daarnaar te informeren. De gevolgen van het feit dat [appellant sub 2] en anderen tot de laatste dag van de terinzagelegging hebben gewacht om een bezwaarschrift in te dienen en de bezwaartermijn inmiddels was verstreken, dienen voor hun rekening en risico te komen, aldus [appellant sub 1].
[appellant sub 1] voert verder aan dat de rechtbank [appellant sub 2] en anderen ten onrechte als belanghebbenden bij het besluit van 11 augustus 2011 heeft aangemerkt.
4.1. Bij het besluit van 11 augustus 2011 is aan [appellant sub 1] op diens aanvraag vergunning verleend voor de exploitatie van een horecabedrijf. Het besluit is derhalve op aanvraag genomen en tot de aanvrager gericht. Het is met toepassing van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt door toezending daarvan aan de aanvrager, op deze datum. Niet in geschil is dat de ingediende bezwaarschriften buiten de bezwaartermijn zijn ingediend. In geschil is de vraag of de burgemeester terecht niet-ontvankelijkverklaring van deze bezwaren achterwege heeft gelaten omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indieners in verzuim zijn geweest.
4.2. Anders dan de rechtbank heeft overwogen in zaak nr. 13/71, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat [appellant sub 2] en anderen niet in verzuim zijn geweest. Daartoe is van belang dat door het college in de publicatie geen onjuiste voorlichting is gegeven. In de publicatie is vermeld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat bezwaar kan worden ingediend binnen zes weken na de dag van verzending van dit besluit. Weliswaar blijkt de datum van de bekendmaking van dit besluit niet uit de publicatie, maar het had op de weg van [appellant sub 2] en anderen gelegen kennis te nemen van het ter inzage gelegde besluit en van de datum van verzending van dit besluit. Dat in de publicatie is vermeld dat dit besluit van 17 augustus tot en met 28 september 2011 voor een ieder ter inzage ligt, maakt niet dat van een onjuiste voorlichting kan worden gesproken. Geen wettelijk voorschrift verzet zich er tegen dat de door het college geboden termijn van terinzagelegging van het besluit niet overeenkomt met de in artikel 6:7 van de Awb neergelegde bezwaartermijn. Gelet hierop heeft de burgemeester ten onrechte de termijnoverschrijding voor het indienen van de bezwaarschriften tegen het besluit van 11 augustus 2011 verschoonbaar geacht en de bezwaren ten onrechte ontvankelijk verklaard. Hetgeen [appellant sub 1] in dit verband voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.
Het betoog slaagt.
Het verzoek om schadevergoeding
5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding voor de door hem gemaakte extra kosten, bestaande uit het laten opstellen van een nadere onderbouwing van de aanvraag door Emphasis Ruimtelijke Ordening & Juridisch Advies te Drunen, heeft afgewezen.
5.1. Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, heeft de rechtbank ten onrechte aan de afwijzing van het verzoek van [appellant sub 1] tot het toekennen van schadevergoeding voor de door hem gemaakte extra kosten ten grondslag gelegd dat het besluit van 17 december 2012 standhoudt.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank evenwel terecht, zij het op onjuiste gronden, dit verzoek afgewezen. Daartoe is van belang dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van de hier voorliggende besluitvorming de door hem gestelde materiële schade heeft geleden. Op 29 augustus 2012 heeft overleg plaatsgevonden tussen de burgemeester en [appellant sub 1]. Daarbij is afgesproken dat door [appellant sub 1] een meer expliciete omschrijving van de bedrijfssituatie, een quick scan met daarin verwerkt de geluidbelasting op de gevel van de dichtstbijzijnde woningen en een overzicht van de beschikbare parkeerplaatsen, zou worden aangeleverd. Bij brief van 13 september 2012 heeft [appellant sub 1] deze nadere onderbouwing van zijn aanvraag aan de burgemeester doen toekomen. Weliswaar heeft [appellant sub 1] de nadere onderbouwing derhalve naar aanleiding van overleg, volgend op de ingediende bezwaarschriften, met de burgemeester laten opstellen en bestaat enige samenhang met het bestreden besluit van 17 december 2012, maar hieruit volgt niet dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is van dat besluit. Dat dateert immers van na het ontstaan van de gestelde schade.
Het betoog faalt.
6. Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, behoeft het hoger beroep van [appellant sub 2] tegen de aangevallen uitspraak met zaak nr. 13/254 geen bespreking.
7. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak in zaak nr. 13/71 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van [appellant sub 1] ongegrond is verklaard. De aangevallen uitspraak in zaak nr. 13/254 dient geheel te worden vernietigd. De uitspraak in zaak nr. 13/71 dient voor het overige met verbetering van de gronden waarop deze rust te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen het besluit van 17 december 2012 van de burgemeester alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant sub 2] en drie anderen ongegrond is verklaard. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 17 december 2012, voor zover dat is vernietigd.
8. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2013 in zaken nrs. 13/71 en 13/254 gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2013 in zaken nrs. 13/71, voor zover daarbij het beroep van [appellant sub 1] ongegrond is verklaard, en 13/254;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Oss van 17 december 2012, kenmerk 471389, voor zover daarbij de bezwaren van [appellant sub 2] en drie anderen ongegrond zijn verklaard;
V. verklaart de tegen het besluit van 11 augustus 2011 met kenmerk 36682 gemaakte bezwaren van [appellant sub 2] en [3 belanghebbenden] niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 17 december 2012, voor zover dat is vernietigd;
VII. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant in zaak nr. 13/71 voor het overige;
VIII. veroordeelt de burgemeester van Oss tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. veroordeelt de burgemeester van Oss tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.468,00 (zegge: veertienhonderdachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat de burgemeester van Oss aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor [appellant sub 1] voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep en € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor [appellant sub 2] voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
176-782.