GiEA Aruba, 19-02-2021, nr. 209 van 2020
ECLI:NL:OGEAA:2021:66
- Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Datum
19-02-2021
- Zaaknummer
209 van 2020
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGEAA:2021:66, Uitspraak, Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 19‑02‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 19‑02‑2021
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een grote hoeveelheid cocaïne (5.108,26 kilogram). Gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Partij(en)
Parketnummer: P-2020/01851
Zaaknummer: 209 van 2020
Uitspraak: 19 februari 2021 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Aruba.
1. Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 en 29 januari 2021. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadslieden, mrs. C.F.K.J. Lejuez en C.C. Polat (middels videoconferentie), advocaat in Aruba respectievelijk advocaat in Nederland.
De officier van justitie, mr. W.V. Gerretschen, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) jaren, met aftrek van voorarrest.
Zijn vordering behelst voorts de teruggave van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, die op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (bijlage 124) zijn vermeld.
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, althans dat bewijsuitsluiting wordt toegepast en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, althans dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 2 oktober 2020 - ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 24 februari 2020 in Aruba tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk 5108,26 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne, althans een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen of in de Regeling aanwijzing verdovende middelen I, althans enig zout van cocaïne als vorenbedoeld, heeft ingevoerd als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Landsverordening verdovende middelen, en/of heeft doorgevoerd en/of heeft vervoerd en/of in bezit of aanwezig heeft gehad.
3. Formele vragen
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van het Gerecht
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat het Gerecht bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie (hierna: het OM) niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat het OM op verschillende punten zijn plichten heeft verzuimd, waardoor het recht van verdachte op een eerlijk proces is geschonden.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van dit verweer wordt vooropgesteld dat het in artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bedoelde rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats indien een normschending (vormverzuim) daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Daar komt bij dat de toepassing van dat rechtsgevolg is beperkt tot onherstelbare normschendingen en dat telkens rekening dient te worden gehouden met het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt en de mate van verwijtbaarheid van de degene die de norm schond.
Doelbewust stukken achterhouden door het openbaar ministerie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het OM verdachtes belangen ernstig heeft geschaad door doelbewust stukken achter te houden.
Het Gerecht stelt voorop dat de primaire verantwoordelijkheid voor het samenstellen van het procesdossier bij de officier van justitie ligt. Hij voegt daarin alle stukken die relevant zijn voor de door de rechter op de voet van de artikelen 393 en 394 Sv te beantwoorden vragen, dan wel voor enige door de rechter te nemen beslissing. Dit betreft dus zowel de voor de verdachte mogelijk belastende als ontlastende stukken. Dat is ook in deze zaak gebeurd.
Dit neemt niet weg dat het Gerecht ambtshalve, op verzoek van de verdediging en op vordering van het OM alsnog de toevoeging aan het dossier van bepaalde stukken c.q. geluidsopnames kan gelasten. Ook dat is in deze zaak gebeurd. Waar concreet werd gemaakt waarom die stukken c.q. geluidsopnames relevant zouden kunnen zijn voor deze zaak, zijn deze toegevoegd aan het dossier.
Dat het OM (doelbewust) stukken heeft achtergehouden om de belangen van de verdachte te schaden is in het geheel niet aannemelijk geworden. De medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) heeft op 27 februari 2020, 21 en 22 juli 2020, 31 juli 2020, 1 augustus 2020 en 23 september 2020 een verklaring afgelegd bij de politie. Dat [medeverdachte 1] meer verklaringen zou hebben afgelegd die niet aan het dossier zijn toegevoegd is niet gebleken.
Ontoelaatbare deals met de medeverdachte [medeverdachte 1]
De verdediging heeft aangevoerd dat het OM en/of de politie ontoelaatbare deals heeft gesloten met [medeverdachte 1]. Meer specifiek heeft de verdediging aangevoerd dat ontoelaatbare toezeggingen zijn gedaan aan [medeverdachte 1] (zoals getuigenbeschermingsprogramma en bescherming van de familie van [medeverdachte 1]) in ruil voor het afleggen van een belastende verklaring. Het voorgaande moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM, aldus de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting weersproken dat de door [medeverdachte 1] afgelegde belastende verklaring is verkregen in ruil voor bescherming van [medeverdachte 1] en zijn familie en het volgende aangevoerd.
Op 31 juli 2020 heeft [medeverdachte 1] spontaan een bekennende verklaring afgelegd. Vervolgens heeft de officier van justitie in de maanden augustus en september contact gelegd met de betreffende autoriteiten om te zien of die iets konden betekenen voor de veiligheid van de familie van [medeverdachte 1]. De verklaring van 31 juli 2020 zou immers uiteindelijk in het procesdossier worden opgenomen. Aan [medeverdachte 1] werd verzocht om de namen van zijn familie door te geven. Uiteindelijk is op 24 september 2020 (een dag nadat [medeverdachte 1] uitgebreid heeft verklaard) door de politieliaisonofficier aan de officier van justitie medegedeeld dat de politie in Montenegro er alles aan zou doen om de familie van [medeverdachte] in Montenegro te beschermen. De politiebescherming is hem niet aangeboden in ruil voor een verklaring, maar aan [medeverdachte 1] is medegedeeld dat de bescherming van zijn familie in Montenegro het enige was dat zij voor hem konden doen.
Het Gerecht stelt voorop dat het dossier geen of althans onvoldoende aanwijzingen bevat dat de verklaring van [medeverdachte 1] op 23 september 2020 zou zijn verkregen naar aanleiding van deals met het OM en/of de politie. Niet gebleken is dat aan de zijdens het OM gezochte bescherming van de familie van [medeverdachte 1] de voorwaarde is verbonden dat [medeverdachte 1] enige verklaring zou afleggen.
Dit wordt niet anders doordat [medeverdachte 1]’s bereidheid om te verklaren mogelijk is toegenomen als gevolg van de acties van het OM voor wat betreft bescherming van zijn familie. Immers, het stond [medeverdachte 1] vrij om in het geheel niet te verklaren.
Uit het enkele feit dat [medeverdachte 1] meer dan de andere verdachten is verhoord kan geen deal met het OM en/of de politie worden afgeleid. Gelet op het proces-verbaal van bevindingen van 24 juli 2020 ten aanzien van het verhoor van [medeverdachte 1] op 21 juli 2020 en het proces-verbaal van bevindingen van 14 augustus 2020 ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte 1] op 31 juli 2020 afgelegd in de auto onderweg naar het Korrectie Instituut Aruba, is het begrijpelijk dat [medeverdachte 1] op 22 juli 2020 en 1 augustus 2020 nogmaals is verhoord.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat niet gebleken is van ontoelaatbare toezeggingen/deals met [medeverdachte 1] die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het OM.
Inzetten van [medeverdachte 1] als criminele burgerinfiltrant
De verdediging heeft aangevoerd dat [medeverdachte 1] op 30 september 2020 als criminele infiltrant is ingezet om bij de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] verklaringen en bekentenissen te ontlokken. Daartoe is aangevoerd dat [medeverdachte 1] op 30 september 2020 samen met de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] naar het recherche bureau is gebracht, dat alleen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] met de verklaring van [medeverdachte 1] van 23 september 2020 zijn geconfronteerd en zijn verhoord en dat [medeverdachte 1] die dag bijstand heeft verleend aan de opsporing door tijdens opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) zich van de domme te houden over een door hem afgelegde belastende verklaring en door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] aan de praat te houden en verklaringen te ontlokken.
Het Gerecht stelt voorop dat het dossier (en met name de OVC gesprekken op 30 september 2020) geen aanwijzingen bevat dat [medeverdachte 1] op 30 september 2020 als criminele burgerinfiltrant is ingezet om bij de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] verklaringen en bekentenissen te ontlokken. Uit de inhoud van de OVC gesprekken kan dat niet worden afgeleid. Uit het enkele feit dat [medeverdachte 1] zich tegenover de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] van de domme heeft gehouden over een door hem afgelegde belastende verklaring kan dat niet worden afgeleid. Het is begrijpelijk dat [medeverdachte 1] niet zou willen dat de medeverdachten erachter zouden komen dat hij een belastende verklaring heeft afgelegd. Uit het enkele feit dat [medeverdachte 1] die dag niet is verhoord kan dat ook niet worden afgeleid. De bedoeling was namelijk om de verdachte en de medeverdachten die Engels kunnen verstaan met de belastende verklaring van [medeverdachte 1] te confronteren. [medeverdachte 1] hoefde niet daarmee geconfronteerd te worden. Misschien hebben de verbalisanten de reactie van [medeverdachte 1] tegenover de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] (na confrontatie met de belastende verklaring van [medeverdachte 1]) willen zien om de betrouwbaarheid van zijn belastende verklaring te beoordelen. Niet gebleken is dat [medeverdachte 1] op de hoogte was dat hun gesprekken die dag in het recherche bureau opgenomen zouden worden en dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] die dag met zijn belastende verklaring geconfronteerd zouden worden.
Conclusie
Samenvattend oordeelt het Gerecht dat de door de verdediging aangevoerde stellingen niet voeren tot de conclusie dat van enige normschending sprake is geweest. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van het OM in de weg staan. De officier van justitie is ontvankelijk in zijn vervolging.
Schorsing van de vervolging
Het Gerecht stelt vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat hij op of omstreeks 24 februari 2020 in Aruba tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk 5108,26 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne, althans zijnde cocaïne een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen of in de Regeling aanwijzing verdovende middelen I, althans enig zout van cocaïne als vorenbedoeld, heeft ingevoerd, als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Landsverordening verdovende middelen, en/of heeft doorgevoerd en/of heeft vervoerd en/of in bezit of aanwezig heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
6. Bewijsoverwegingen
Bewijsuitsluiting
Het beroep van de verdediging op toepassing van bewijsuitsluiting voor wat betreft de belastende verklaring van [medeverdachte 1] op 23 september 2020 en de OVC gesprekken wordt verworpen, nu zoals reeds overwogen van enige normschending geen sprake is geweest.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1]
Het Gerecht heeft, mede gelet op de inhoud van de OVC gesprekken, geen enkele reden om aan de verklaring van [medeverdachte 1] op 23 september 2020 te twijfelen. De verklaring van [medeverdachte 1] vindt in voldoende mate steun in de overige bewijsmiddelen en niet in de laatste plaats is van belang dat [medeverdachte 1] ook zichzelf belast. Dat in zijn verklaring mogelijk op sommige punten enkele tegenstrijdigheden voorkomen doet daar niet aan af. Het Gerecht acht de verklaring van [medeverdachte 1] van 23 september 2020 dan ook betrouwbaar en bezigt deze voor het bewijs.
[medeverdachte 1] heeft - samengevat - het volgende verklaard:
Alle bemanningsleden wisten voordat zij vertrokken dat er een drugstransport zou plaatsvinden. In eerste instantie was afgesproken dat 1 ton zou worden vervoerd. De kapitein was degene die contact had met de opdrachtgever. In Punto Fijo kregen zij van de kapitein te horen dat het nu om 5 ton zou gaan. Tussen de kapitein en de rest van de bemanning ontstond toen ruzie over de gewijzigde plannen. Zes uur nadat het vaartuig Punto Fijo had verlaten werd de drugs aan boord gehesen. De drugs werd door drie speedboten gebracht. De hele bemanning (behalve de kapitein en de medeverdachte [medeverdachte 3] die tijdens het overladen op de brug waren) hielp mee met het aan boord brengen van de drugs door middel van netten. Het overladen van de drugs was zwaar werk en duurde vier uren. Zijn schuld met de criminele organisatie was 80.000 euro. Deze schuld zou door het drugstransport kwijtgescholden worden. Hij zou voor 1 ton ook 20.000 euro ontvangen. De kapitein heeft de telefoon die hij gebruikte om contact te hebben met de opdrachtgever in de zee gegooid toen de Kustwacht het vaartuig stopte.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] werden met de belastende verklaring van [medeverdachte 1] geconfronteerd. Aansluitend werden de gesprekken die de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onder elkaar voerden afgeluisterd. Onder elkaar verklaren de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] - samengevat - dat ze (de politie) alles weten, tot in detail.
Wetenschap
Gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] op 23 september 2020 en de inhoud van de OVC gesprekken op 30 september 2020 kan worden vastgesteld dat de verdachte al vóór vertrek uit Las Palmas Mallorca en Punto Fijo wist dat zij drugs zouden gaan smokkelen en dat de jutezakken die aan boord werden gebracht cocaïne bevatten. Het Gerecht acht het overigens niet aannemelijk dat bij een dergelijk illegaal transport, waarbij het gaat om een aanzienlijke hoeveelheid drugs met een hoge straatwaarde, het risico wordt genomen onschuldige buitenstaanders/onwetende bemanningsleden en mogelijk getuigen à charge mee te nemen.
Alternatief scenario
De verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van het tenlastegelegde verwezen naar de door de medeverdachte [medeverdachte 2] ter terechtzitting geschetste alternatief scenario. Het Gerecht heeft deze stelling echter niet op de juistheid kunnen toetsen, nu de verdachte zich ter terechtzitting hierover op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Aan dit verweer wordt derhalve voorbijgegaan.
Medeplegen ten aanzien van vervoer
Om als medepleger te kunnen worden aangemerkt moet sprake zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Daarbij geldt dat de exacte rol van elke betrokkene afzonderlijk niet vast hoeft komen te staan.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en zijn mededaders, zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, leidt het gerecht de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders af voor wat betreft het vervoeren van de drugs. Alle bemanningsleden hadden een functie op het vaartuig. Alle bemanningsleden (met uitzondering van de kapitein en een medeverdachte die tijdens het overladen op de brug waren) hielpen mee met het aan boord brengen van de drugs door middel van netten. Zij zouden daarna bij de eindbestemming weer helpen met de overdracht van de drugs. Daaruit blijkt dat de bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te kunnen spreken. Dat de exacte rol van elke betrokkene niet kan worden vastgesteld staat aan een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen niet in de weg.
7. Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder B, van de Landsverordening verdovende middelen,
strafbaar gesteld bij artikel 11, eerste lid, van deze Landsverordening en artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Psychische overmacht
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit psychische overmacht.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat het bewezen verklaarde handelen van de verdachte voortkwam uit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Daarvan is niet gebleken. De verdediging heeft zijn beroep op psychische overmacht op geen enkele wijze onderbouwd met feiten of omstandigheden. Het Gerecht verwerpt het beroep op psychische overmacht dan ook.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
9. Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straffen wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een grote hoeveelheid cocaïne. Cocaïne is een stof die zeer schadelijk is voor de gezondheid van personen en die verstrekkende gevolgen kan hebben voor de gebruikers daarvan en voor de maatschappij. De vervoerde hoeveelheid van 5.108,26 kilogram cocaïne is dermate groot dat deze partij bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met veel andere vormen van criminaliteit en vormt dus een groot maatschappelijk probleem. De verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen. Ter bestrijding van harddrugsverslaving en ter voorkoming en bestrijding van illegale harddrugshandel dient drugstransport streng te worden bestraft.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf zoals die door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
10. In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Teruggave aan de verdachte
De in beslag genomen voorwerpen die op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (bijlage 124) zijn vermeld, behoren toe aan de verdachte. Het Gerecht zal de teruggave daarvan aan de verdachte gelasten, nu de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de twaalf (12) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachte van de in rubriek 10 genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.M.D. Angela, bijgestaan door mw. M.E. Kelly, (zittingsgriffier), en op 19 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.