HR, 01-07-2014, nr. 13/01109
ECLI:NL:HR:2014:1575
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-07-2014
- Zaaknummer
13/01109
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1575, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑07‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:636, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:636, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1575, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0285
Uitspraak 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring h.b. Verschoonbare termijnoverschrijding? Verdachte verschijnt t.tz. in h.b. maar voert niet aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De opvatting van het middel dat het Hof gehouden was ambtshalve te onderzoeken of de overschrijding verschoonbaar was vindt geen steun in het recht. HR merkt nog op dat v.zv. het middel klaagt dat het Hof gehouden was te onderzoeken of de zaak op de voet van art. 423 Sv naar de Pr moest worden teruggewezen, het de rechtspraak van de HR m.b.t. personen die een kernrol vervullen bij het o.t.tz. miskent. I.c. doet zich immers niet de situatie voor dat verdachte bij het o.t.tz. niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de tz. en zich evenmin een omst. heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was.
Partij(en)
1 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/01109
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 1 februari 2013, nummer 23/001790-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te onderzoeken of de overschrijding door de verdachte van de wettelijke termijn voor het instellen van het hoger beroep verschoonbaar was.
3.2.1.
Blijkens de daarvan opgemaakte akte heeft de verdachte op 12 april 2012 hoger beroep ingesteld tegen het in deze zaak door de Politierechter in de Rechtbank Haarlem bij verstek gewezen vonnis van 24 februari 2012.
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar verklaard dat hij, voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg, "de rechtbank (...) [heeft] gebeld en gezegd dat ik verhinderd was. Mij is toen verteld dat de behandeling toch door zou gaan".
3.2.3.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat, nu zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, de verdachte ingevolge art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv binnen veertien dagen nadat het vonnis was gewezen het hoger beroep had moeten instellen, hetgeen hij heeft verzuimd.
3.2.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt niet in dat de verdachte - die aldaar was verschenen - heeft aangevoerd dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van het hoger beroep verschoonbaar was.
3.3.
Het middel, dat berust op de opvatting dat het Hof gehouden was ambtshalve te onderzoeken of de overschrijding van die termijn verschoonbaar was, faalt omdat die opvatting geen steun vindt in het recht.
3.4.
Opmerking verdient voorts het volgende. Voor zover het middel klaagt dat het Hof - gelet op de hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte - gehouden was te onderzoeken of de zaak op de voet van art. 423 Sv naar de Politierechter moest worden teruggewezen, miskent het de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting. Immers, hier doet zich niet de situatie voor dat de verdachte bij het onderzoek ter terechtzitting niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was (vgl. HR 7 mei 1996, NJ 1996/557).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.
Conclusie 13‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring h.b. Verschoonbare termijnoverschrijding? Verdachte verschijnt t.tz. in h.b. maar voert niet aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De opvatting van het middel dat het Hof gehouden was ambtshalve te onderzoeken of de overschrijding verschoonbaar was vindt geen steun in het recht. HR merkt nog op dat v.zv. het middel klaagt dat het Hof gehouden was te onderzoeken of de zaak op de voet van art. 423 Sv naar de Pr moest worden teruggewezen, het de rechtspraak van de HR m.b.t. personen die een kernrol vervullen bij het o.t.tz. miskent. I.c. doet zich immers niet de situatie voor dat verdachte bij het o.t.tz. niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de tz. en zich evenmin een omst. heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was.
Nr. 13/01109
Mr. Machielse
Zitting 13 mei 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 1 februari 2013 niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
2. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat verdachte wist van de behandeling van zijn strafzaak in eerste aanleg op 24 februari 2012 en te laat hoger beroep heeft ingesteld.
3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"Op een vraag van de advocaat-generaal antwoordt de verdachte - zakelijk weergegeven -:
U vraagt mij waarom ik niet op de terechtzitting in eerste aanleg ben verschenen. Ik zat toen op Curaçao in verband met de ziekte van mijn vader. Ik heb de rechtbank twee weken voor de terechtzitting van 24 februari 2010 gebeld en gezegd dat ik verhinderd was. Mij is toen verteld dat de behandeling toch door zou gaan. Ik wist dus wel tevoren van de behandeling op 24 februari 2010."
3.2. Het hof heeft in zijn arrest de niet-ontvankelijkverklaring van het ingestelde hoger beroep aldus gemotiveerd:
"De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 24 februari 2012 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is op 26 januari 2012 aan de griffier uitgereikt, nadat uitreiking op het GBA-adres niet is gelukt en de verdachte de dagvaarding evenmin heeft opgehaald op het postkantoor. Voorts is op 26 januari 2012 een afschrift van de dagvaarding verstuurd naar het GBA -adres van de verdachte.
De verdachte is op 24 februari 2012 bij verstek veroordeeld door de politierechter.
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij tevoren wist van de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg op 24 februari 2012, maar dat hij hierbij niet aanwezig kon zijn in verband met ziekte van zijn vader. De verdachte heeft verklaard dat hij de rechtbank twee weken voor de terechtzitting telefonisch van die verhindering op de hoogte heeft gebracht, doch dat hem toen is medegedeeld dat de behandeling toch door zou gaan.
Bij deze stand van zaken gold voor de verdachte op grond van het bepaalde in artikel 408, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering een appeltermijn van veertien dagen, te rekenen vanaf de datum waarop uitspraak was gedaan.
De verdachte heeft op 15 oktober 2011 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard."
3.3. De steller van het middel wijst erop dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijkens het proces-verbaal heeft verklaard over de terechtzitting in eerste aanleg van 24 februari 2010. Het hof heeft daar zelf 24 februari 2012 van gemaakt en aldus de verklaring van verdachte gedenatureerd. Bovendien blijkt niet dat verdachte op 15 oktober 2011 hoger beroep heeft ingesteld, zodat in het ongewisse blijft of verdachte toch niet binnen 14 dagen na de eerste aanleg hoger beroep heeft ingesteld.
3.4. Het uittreksel Justitiële Documentatie op naam van verdachte, dat zich in het dossier bevindt, vermeldt slechts één strafzaak betreffende artikel 9 lid 1 Wegenverkeerswet 1994, in welke zaak de politierechter te Haarlem op 24 februari 2012 vonnis heeft gewezen. Een rechterlijke beslissing van 24 februari 2010 is op het uittreksel niet te vinden. Ik neem daarom aan dat er sprake is geweest van een vergissing van de voorzitter en griffier die het proces-verbaal van het onderzoek in hoger beroep van 1 februari 2013 hebben vastgesteld. Evenmin kan juist zijn dat verdachte op 5 oktober 2011 hoger beroep zou hebben ingesteld tegen het vonnis van 24 februari 2012, zoals het hof wel in zijn arrest heeft overwogen. De appelakte die zich in het dossier bevindt, houdt in dat verdachte zich op 12 april 2012 heeft vervoegd aan de griffie van de rechtbank te Haarlem om hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis dat de politierechter te Haarlem op 24 februari 2012 heeft gewezen. Ervan uitgaande dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de zitting van 24 februari 2012 in eerste aanleg en dat inderdaad het appel is ingesteld op 12 april 2012 is, wat er ook zij van de overwegingen van het hof voor zover daarin een datum van 5 oktober 2011 - en niet zoals de steller van het middel vermeldt 15 oktober 2011 - is genoemd, het hoger beroep toch niet ontvankelijk.
4. Nu het eerste middel naar mijn oordeel tevergeefs is voorgesteld, behoeft het tweede middel geen bespreking. Indien Uw Raad daar anders over mocht denken, houd ik mij voor een aanvullende conclusie gereed.
5. Het eerste middel faalt en het tweede middel behoeft daarom geen bespreking. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden