Hof Amsterdam, 01-08-2005, nr. 21-000509-05
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0460
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-08-2005
- Zaaknummer
21-000509-05
- LJN
AU0460
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0460, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑08‑2005; (Hoger beroep)
Uitspraak 01‑08‑2005
Inhoudsindicatie
Veroordeling tot 6 jaar gevangenisstraf wegens doodslag. Afwijzing vordering benadeelde partij.
Partij(en)
Parketnummer: 21-000509-05
Uitspraak d.d.: 1 augustus 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van
25 januari 2005 in de strafzaak tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van
- 18.
juli 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting betoogd dat uit de verklaringen, die verdachte in eerste instantie bij de politie heeft afgelegd, blijkt dat verdachte van tevoren van plan was om het slachtoffer van het leven te beroven en derhalve met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het hof acht een zekere relativering van het belang van de eerste verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd, echter op zijn plaats nu deze vlak na het gepleegde feit zijn afgelegd en de emoties van verdachte hierbij een rol kunnen hebben gespeeld. Daarbij kan het bewijs ten aanzien van de voorbedachte raad enkel worden gebaseerd op de eigen verklaringen van verdachte, zodat deze met de nodige behoedzaamheid dienen te worden beoordeeld. Het hof is onvoldoende gebleken dat verdachte in de nacht van 14 op 15 mei 2004 van tevoren reeds van plan was om het slachtoffer te doden en met dat doel het slachtoffer in zijn hals en rug heeft gestoken. Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om een reconstructie te houden en de situatie ter plekke te bezien, indien het hof meent dat verdachte het mes bewust binnen handbereik heeft klaargelegd. Reeds gelet op het vorenoverwogene inzake het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor voorbedachte rade, ziet het hof geen aanleiding voor een reconstructie op de plaats delict, zodat het verzoek van de raadsman wordt afgewezen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte werd aangevallen door het slachtoffer en heeft gehandeld uit noodweer, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer een mes bij zich had en dit wilde pakken.
Het hof is van oordeel, dat niet aannemelijk is geworden dat de gedragingen van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, geboden werden ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor.
Het hof is niet gebleken van een noodweersituatie zoals door de raadsman gesteld.
Zelfs in geval, anders dan het hof aannemelijk acht, het slachtoffer verdachte zou hebben aangevallen, is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat het slachtoffer in het bezit was van een wapen noch dat er sprake was van een dermate grote dreiging van de zijde van het slachtoffer dat de gedragingen van verdachte, het met een mes steken in de hals en de rug van het slachtoffer, geboden waren ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lichaam.
Het hof verwerpt eveneens het beroep op noodweerexces, nu het hof van oordeel is dat het niet aannemelijk is geworden dat de gedragingen van de verdachte zoals verwoord in de bewezenverklaring, geboden waren ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor, aangezien een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging als bedoeld in artikel 41 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht zich eerst dan kan voordoen indien die verdediging zelf noodzakelijk is of was.
De raadsman van verdachte heeft meer subsidiair een beroep gedaan op psychische overmacht en heeft daartoe gesteld dat verdachte geen andere oplossing meer zag en niet langer lijdzaam kon toezien hoe het slachtoffer zijn zus mishandelde.
Het hof verwerpt het beroep op overmacht nu naar het oordeel van het hof niet aannemelijk is geworden dat de reactie van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, voortkwam vanuit een drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Het hof acht aannemelijk dat de zus van verdachte problemen had met het slachtoffer en acht een zekere druk op verdachte evenzeer aannemelijk, maar het hof is van oordeel dat deze druk niet zodanig was dat hij geen andere keuze had dan het gebruik van het geweld zoals verwoord in de bewezenverklaring om de gestelde problemen op te lossen.
Het hof is evenmin gebleken van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Uit het Pro Justitia rapport van 6 december 2004 blijkt dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar voor het hem tenlastegelegde kan worden beschouwd, welke conclusie door het hof wordt overgenomen.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van
negen jaren. De verdachte en het openbaar ministerie zijn in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte, eveneens ter zake van moord, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het feit, doodslag, en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes om het leven gebracht. In zijn woning heeft verdachte hem meermalen in zijn hals en rug gestoken. Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Over de persoon van verdachte is een psychiatrisch rapport uitgebracht. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte volledig verantwoordelijk kan worden gesteld voor wat hij heeft gedaan. Het hof zal met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in geringe mate rekening houden. Zwaarder weegt dat de dood van het slachtoffer voor de nabestaanden onpeilbaar leed met zich heeft gebracht. Voor de door hem gepleegde doodslag wordt verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
De vordering van de benadeelde partij [naam]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.500,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsman van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting betoogd dat de familie van [slachtoffer] hem mist en dat zij het verdriet en de emotionele schade een plek willen geven middels de gevorderde schadevergoeding.
Het stelsel van de wet brengt echter met zich mee dat nabestaanden ingeval iemand met wie zij een nauwe en/of affectieve band hadden, overlijdt ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, geen vordering geldend kunnen maken tot vergoeding van nadeel wegens het verdriet dat zij ondervinden als gevolg van dit overlijden. Artikel 6:108 BW geeft in een dergelijk geval slechts aan een beperkt aantal gerechtigden de mogelijkheid tot het vorderen van bepaalde vermogensschade. Het stelsel van de wet brengt derhalve mee dat derden in geval van overlijden geen immateriële schadevergoeding kunnen vorderen wegens het overlijden als zodanig.
Het hof wijst de vordering van de benadeelde partij op grond van het vorenstaande af.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan [benadeelde partij] toegebrachte schade
Wijst de vordering af.
Aldus gewezen door
mr Coumans, voorzitter,
mrs Dik en Bleichrodt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Leentvaar-Loohuis, griffier,
en op 1 augustus 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Bleichrodt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.