PbEU 2008, L348/98.
Hof 's-Hertogenbosch, 02-05-2014, nr. 20-000226-12
ECLI:NL:GHSHE:2014:1246
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-05-2014
- Zaaknummer
20-000226-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:1246, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑05‑2014; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
- Wetingang
Uitspraak 02‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Ongewenst vreemdeling. De terugkeerprocedure is nog niet volledig doorlopen. Oplegging van een gevangenisstraf voor dit feit is derhalve in strijd is met de Terugkeerrichtlijn. Hof legt verdachte ter zake van diefstal en belediging van een ambtenaar een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken op.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000226-12
Uitspraak : 2 mei 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 17 januari 2012 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-161820-11 en 03-217732-11, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1976,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Detentie Centrum Zeist, loc. mannen te Soesterberg,
waarbij:
- verdachte ter zake van
“diefstal”,
“als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard”, en
“eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- -
aan de verdachte werd opgelegd de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 100,00 subsidiair 2 dagen hechtenis;
- -
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] werd toegewezen tot een bedrag van€ 100,00.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat:
- -
het hof ten aanzien van het aan verdachte in de zaak met parketnummer 03-161820-11 onder 2. ten laste gelegde geen straf of maatregel zal worden opgelegd;
- -
de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 03-161820-11
1.hij op of omstreeks 27 november 2010, in de gemeente Maastricht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 3 pakken koekjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.hij op of omstreeks 27 november 2010, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Parketnummer 03-217732-11
hij op of omstreeks 31 maart 2011 te Maastricht opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [benadeelde], surveillant van Politie, Afdeling Parketpolitie, Politie Limburg Zuid, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in de richting van het gezicht, althans het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft gespuugd, terwijl hij, verdachte, zich op zeer korte afstand bevond van voornoemde [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 03-161820-11 onder 1. en 2. en in de zaak met parketnummer 03-217732-11 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Parketnummer 03-161820-11
1.hij op 27 november 2010, in de gemeente Maastricht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 3 pakken koekjes, toebehorende aan Albert Heijn;
2.hij op 27 november 2010, in de gemeente Maastricht, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Parketnummer 03-217732-11
hij op 31 maart 2011 te Maastricht opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten[benadeelde], surveillant van Politie, Afdeling Parketpolitie, Politie Limburg Zuid, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in de richting van het gezicht van voornoemde [benadeelde] heeft gespuugd, terwijl hij, verdachte, zich op zeer korte afstand bevond van voornoemde [benadeelde].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-161820-11 onder 1. bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 03-161820-11 onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Het in de zaak met parketnummer 03-217732-11 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
A.1
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat aan verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-161820-11 onder 2. bewezen verklaarde geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de terugkeerprocedure nog niet volledig is doorlopen, zodat de oplegging van een gevangenisstraf in strijd zou zijn met de Terugkeerrichtlijn.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
A.2
Het hof stelt vast dat te dezen de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven1.(kort gezegd: ‘de Terugkeerrichtlijn’) van toepassing is. Uit de inhoud van het procesdossier blijkt immers dat verdachte onderdaan is van een derde land als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn en voorts dat hij op de in de tenlastelegging genoemde datum illegaal in Nederland heeft verbleven.
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Hoge Raad volgt dat de Terugkeerrichtlijn niet in de weg staat aan de oplegging van een gevangenisstraf, indien (1) de bij deze richtlijn ingestelde terugkeerprocedure is toegepast en (2) de betrokkene zonder geldige reden op het grondgebied van de betreffende lidstaat verblijft.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep bevindt verdachte zich thans in vreemdelingenbewaring en loopt er in [geboorteland] een onderzoek naar zijn identiteit. Daaruit volgt dat in casu de terugkeerprocedure nog niet volledig is doorlopen. Naar het oordeel van het hof is daarmee niet voldaan aan de eerste voorwaarde. Het hof is, met de verdediging, dan ook van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf aan verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-161820-11 onder 2. bewezen verklaarde in strijd is met de Terugkeerrichtlijn.
Gelet op het vorenstaande zal het hof ter zake van het in de zaak met parketnummer03-161820-11 onder 2. bewezen verklaarde geen straf of maatregel opleggen.
A.3
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin feiten als de bewezen verklaarde in het algemeen schade teweeg brengen aan de eigenaars van de weggenomen goederen, dan wel diens verzekeraars, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijk delicten wordt veroorzaakt aan de gedupeerden;
- het in de zaak met parketnummer 03-217732-11 bewezen verklaarde handelen van verdachte getuigt van een grote minachting voor deze politieambtenaar en het gezag dat hij vertegenwoordigt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op:
- -
de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2014, onder zijn huidige naam niet eerder ter zake soortgelijke feiten door de strafrechter is veroordeeld;
- -
de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alleszins passend en geboden.
Schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-217732-11 bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van € 100,00.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer een bedrag van € 100,00.
Vordering van de benadeelde partij
B.1
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 100,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De voeging duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
B.2
De vordering is betwist. Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, aangezien de gevorderde immateriële schadevergoeding niet voor toewijzing vatbaar is. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat het bespuugd worden van [benadeelde] in de beslotenheid van het cellencomplex geen situatie is waarin op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek een immateriële schadevergoeding kan worden toegekend.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.3
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek houdt het volgende in:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;”
B.4
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 03-217732-11 bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte in zijn eer en goede naam is aangetast. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het gevorderde bedrag van € 100,00. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen.
Het hof zal de verdachte tevens verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-161820-11 onder 1. en 2. en in de zaak met parketnummer 03-217732-11 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-161820-11 onder 1. en in de zaak met parketnummer 03-217732-11 bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-217732-11 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 100,00 (honderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover deze aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, heeft voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover deze aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, heeft voldaan.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 2 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.L.P. van Cruchten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑05‑2014