Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen
Bijlage 1
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2015
- Bronpublicatie:
23-04-2015, Stcrt. 2015, 12034 (uitgifte: 30-04-2015, regelingnummer: IENM/BSK-2015/11533)
- Inwerkingtreding
01-07-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-04-2015, Stcrt. 2015, 12034 (uitgifte: 30-04-2015, regelingnummer: IENM/BSK-2015/11533)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
behorend bij artikel 3
1. Introductie
Eisen inzake kennis, bedrevenheid en ervaring voor het verkrijgen van een RPA-L met de daarbij horende algemene bevoegdverklaringen en bijzondere bevoegdverklaringen.
Daar waar nodig zijn specifieke leerdoelen voor besturing van vliegtuig, helikopter of andere luchtvaartuigen expliciet aangegeven. De overige leerdoelen zijn generiek van toepassing op RPA’s. Bij de toepassing van de leerdoelen wordt de specifiek voor de desbetreffende configuratie benodigde kennis aangeboden.
De eisen opgenomen onder de volgende onderdelen zijn afhankelijk van de categorie luchtvaartuig:
- •
RPAS algemene kennis (onderdeel 2)
- •
Vluchtprinciples (onderdeel 3)
- •
Vliegprestaties en vluchtvoorbereiding (onderdeel 4)
A. Kenniseisen
2. RPAS algemene kennis
2.1. RPAS
- •
De kandidaat weet de hoofdcomponenten van de categorie RPA te noemen. Hij kan de functies van deze componenten verklaren en globaal hun opbouw omschrijven.
- •
De kandidaat kent de primaire stuurorganen en kan de werkwijze ervan verklaren.
- •
De kandidaat weet de hoofdcomponenten van de RPA te noemen, voor de categorie waarvoor hij opgeleid wordt. Hij kan de functies van deze componenten verklaren en globaal hun constructie beschrijven.
- •
De kandidaat kent de krachten die op een casco kunnen werken en hun invloed op dat casco voor de categorie waarvoor hij opgeleid wordt. Hij kent de relatie tussen massa en kracht en kan het begrip veiligheidsfactor verklaren.
2.2. Voortstuwingsinrichting
- •
De kandidaat kan het principe van de elektrische motor, de (viertakt) verbrandingsmotor en gasturbine motor verklaren en kent alle (hoofd)onderdelen van deze motor. Hij kent de verschillende types RPAS-motoren.
- •
De kandidaat kan een globale beschrijving geven van bestaande brandstofsystemen in gebruik bij een RPA.
- •
De kandidaat is bekend met de algemene principes van bediening van de diverse motoren.
2.3. Systemen
Elektrisch systeem
- •
De kandidaat kent alle algemene componenten in het elektrisch systeem en kan hun functie verklaren.
- •
De kandidaat weet welke algemene systemen van elektriciteit worden voorzien.
- •
De kandidaat is bekend met type, eigenschappen en capaciteit van een batterij (accu).
- •
De kandidaat is bekend met beveiligingssystemen die in het elektrisch systeem gebruikt worden.
Rotor systeem
- •
De kandidaat kan de verschillende onderdelen van een rotorsysteem benoemen.
- •
De kandidaat is bekend met de procedure en criteria voor het afstellen van de rotorbladen.
Instrumenten Algemeen
De kandidaat kan de volgende instrumenten globaal en type specifiek beschrijven, inclusief de achterliggende meetprincipes:
- •
Luchtsnelheidsmeter;
- •
Hoogtemeter;
- •
Stijg-/daalsnelheidsmeter;
- •
Gyroscopen/IMU;
- •
Kunstmatige horizon;
- •
Magnetisch kompas;
- •
Motorinstrumenten;
- •
Waarschuwingsindicatoren;
- •
GPS.
2.4. Data link
- •
De kandidaat kent de frequenties die mogen worden gebruikt voor data links.
- •
De kandidaat is bekend met de algemene eigenschappen van data link frequenties en datalink apparatuur, waaronder tevens factoren betreffende de capaciteit (bandbreedte) en elektromagnetische compatibiliteit en interferentie.
3. Vluchtprincipes
Verdeling van de vier krachten
- •
De kandidaat kan de vier krachten en bijbehorende mechanische begrippen als zwaartepunt, kracht, arm, moment en evenwicht, die tijdens de vlucht op een luchtvaartuig werken, benoemen en interpreteren.
Stuurorganen
- •
De kandidaat is bekend met de besturingsorganen, hun werkwijze en hun effecten op de beweging van het onbemande luchtvaartuig voor de categorie waarvoor hij opgeleid wordt.
- •
De kandidaat kan de begrippen ‘langsas’, ‘dwarsas’ en ‘topas’ definiëren in relatie tot een luchtvaartuig en de bewegingen rond deze assen benoemen.
Aerodynamica
De kandidaat is bekend met aerodynamische effecten die de vlucht mogelijke maken, dan wel nadelig kunnen beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld overtrek.
4. Vliegprestaties
4.1. Massa en zwaartepunt
- •
De kandidaat is bekend met de invloed van massa en zwaartepunt op de vliegprestaties en kan de basisbegrippen definiëren en uitleggen.
- •
De kandidaat kan omschrijven wat de beperkingen zijn voor maximaal start- en maximaal landingsgewicht.
- •
De kandidaat kan aangeven wat de effecten van overgewicht of verschoven zwaartepunt van het onbemand luchtvaartuig (kunnen) zijn op de constructie van het luchtvaartuig en op de vliegprestaties.
4.2. Prestaties
De kandidaat kan de factoren benoemen die van belang zijn voor de vliegprestaties tijdens diverse vluchtfasen (start, vlucht, landing).
5. Luchtvaartregelgeving
5.1. De Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) en het Verdrag inzake internatonale[lees: internationale] burgerluchtvaart
De kandidaat is bekend met de internationale burgerluchtvaartorganisatie, ICAO, haar rol in de internationale luchtvaartwetgeving en kan aangeven welke ICAO voorschriften voor de uitvoering van vluchten met RPAS van belang zijn.
5.2. Luchtverkeersregels en luchtverkeersdiensten
- •
De kandidaat is bekend met de van toepassing zijnde Nederlandse voorschriften, waaronder:
- o.
deze regeling.
- o.
de inschrijving van Nederlands geregistreerde luchtvaartuigen in een openbaar luchtvaartuigregister.
- o.
de artikelen 2.12, 5.3 en 5.8 van de Wet luchtvaart aangaande de verboden betreffende:
- –
Het op zodanige wijze aan het luchtverkeer deelnemen dat personen of zaken in gevaar kunnen worden gebracht
- –
Het verrichten van werkzaamheden terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof dat het gebruik daarvan de vaardigheid voor het verrichten van die werkzaamheden kan verminderen
- –
Een vlucht uit te voeren zonder kennis te nemen van alle gegevens en inlichtingen die voor de uitvoering van de vlucht van belang zijn.
- o.
- o.
de restricties met betrekking tot het gebruik van frequenties.
- •
De kandidaat is bekend met de voornaamste definities en bepalingen aangaande luchtverkeersregels (SERA en Besluit luchtverkeer 2014) en luchtverkeersdiensten.
- •
De kandidaat kan de drie categorieën regels (Rules of the Air) noemen die worden onderscheiden bij de vluchtuitvoering in de lucht en op luchtvaartterreinen.
- •
De kandidaat kan de voorrangsregels, met inbegrip van de voorrangsregels op luchtvaartterreinen, beschrijven en toepassen.
- •
De kandidaat kan de zichtvliegvoorschriften beschrijven met speciale nadruk op minimum vereist vliegzicht en afstand tot de wolken in luchtruim met klassen G, C en D.
- •
De kandidaat kan een beknopte uitleg geven over de eisen aangaande bescheiden bij het grondstation van een luchtvaartuig.
- •
De kandidaat weet de diverse luchtvaartpublicaties te benoemen en te gebruiken in de vluchtvoorbereiding.
- •
De kandidaat kan een overzicht geven van de luchtverkeersdiensten.
6. Meteorologie
- •
De kandidaat kan een globale beschrijving geven van de opbouw en samenstelling van de atmosfeer.
- •
De kandidaat is bekend met meteorologische fenomenen zoals druk, wind, mist, ijs en onweer en kan de invloed van deze fenomenen op een vlucht beschrijven.
- •
De kandidaat kan globaal de organisatie van de luchtvaart meteorologische diensten in de wereld beschrijven.
- •
De kandidaat kan de informatie inventariseren die een piloot in het algemeen kan ontvangen van een luchtvaart meteorologische dienst
- o.
tijdens de vluchtvoorbereiding;
- o.
gedurende de vlucht.
7. Menselijke prestaties en beperkingen
- •
De kandidaat is bekend met elementaire begrippen uit de fysiologie zoals zicht en gehoor en kan de relevantie van deze begrippen voor het uitvoeren van een vlucht met een RPAS aangeven.
- •
De kandidaat is bekend met elementaire begrippen uit de psychologie als informatiebronnen en -verwerking, beslissingsprocessen, stress, inzicht en besluitvorming en kan de relevantie van deze begrippen voor het uitvoeren van een vlucht met een RPAS aangeven.
8. Vliegen en gezondheid
De kandidaat kan de belangrijkste risico’s en bijwerkingen noemen van het gebruik van:
- •
vrij verkrijgbare medicijnen tegen verkoudheid, griep, hooikoorts en andere allergieën, met de nadruk op medicijnen die antihistaminepreparaten bevatten;
- •
alcohol, voorgeschreven medicijnen en drugs, zelfstandig of in combinatie, die van invloed kunnen zijn op de besturing van een RPA.
De kandidaat kan de voor de besturing van een RPA belangrijkste risico’s noemen van:
- •
oververmoeidheid;
- •
stress.
9. Navigatie
- •
De kandidaat kan, met behulp van de ICAO-kaart 1:500000 en andere beschikbare middelen (bijvoorbeeld AIP, NOTAM en meteo) zijn vlucht op adequate wijze voorbereiden;
- •
De kandidaat weet wat GNSS betekent, kent de toepassing van GNSS en kan het werkingsprincipe beschrijven;
- •
De kandidaat kent de fouten die op kunnen treden binnen het GNSS en is bekend met de nauwkeurigheid van het systeem en kan de invloed daarvan op de operatie vertalen;
- •
De kandidaat kent de factoren die ontvangstbereik en nauwkeurigheid kunnen beïnvloeden.
10. Operaties
10.1. Operationele procedures
ICAO Annex 6, Deel II – Bediening van het luchtvaartuig
- •
De kandidaat kan een overzicht geven van de taken en verantwoordelijkheden van de gezagvoerder met betrekking tot:
- o.
Het naleven van de regelgeving en procedures;
- o.
De veiligheid van RPAS-vliegers;
- o.
Het melden van luchtvaartongevallen;
- o.
Het gebruik van alcohol, drugs en psychotrope geneesmiddelen;
- o.
De vluchtvoorbereiding;
- o.
De vluchtuitvoering;
- o.
Het melden van ongevallen en incidenten.
- •
De kandidaat kan een overzicht geven van de documenten en handboeken (manuals) die tijdens alle vluchten aanwezig moeten zijn bij het grondstation.
10.2. RPAS-operaties
De kandidaat is bekend met de Nederlandse voorschriften voor vluchtuitvoering, inclusief toezicht en naleving.
B. Bedrevenheidseisen
Bedrevenheid op de in paragraaf 11 genoemde onderdelen. Deze bedrevenheid moet, nadat men aan de kenniseisen heeft voldaan, worden aangetoond tijdens een praktijkexamen. Het praktijkexamen betreft de uitvoering met een RPA van het type operatie waarvoor een algemene bevoegdverklaring is gewenst (VLOS, EVLOS), van de werkzaamheden waarvoor een bijzondere bevoegdverklaring is gewenst en met het klasse luchtvaartuig waarvoor een klassebevoegdverklaring is gewenst. Het praktijkexamen ten behoeve van de algemene bevoegdverklaring EVLOS is inclusief het gebruik van een waarnemer.
C. Ervaringseisen
11. Praktijkervaring
Eisen aan praktische ervaring voor de algemene bevoegdverklaring VLOS in combinatie met de bijzondere bevoegdverklaring, bedoeld in artikel 2, onderdeel a
De praktische opleidingseisen bestaan uit de onderdelen ‘basis vliegtechnieken’ en ‘operationele vliegtraining’. Beide onderdelen vragen om de beheersing van een aantal vaardigheden.
De vereiste vaardigheden voor de basis vliegtechnieken bestaan uit:
- •
Vaste manoeuvres, inclusief het maken van bochten linksom en rechtsom;
- •
Het vliegen van achtpatronen;
- •
De RPAS besturen, waarbij het systeem naar de piloot toe vliegt;
- •
Vliegen onder verschillende meteocondities, conform de specificaties van de RPAS-producent;
- •
Voor vliegtuigen specifiek: landen onder een hoek van maximaal 45 graden.
Deze manoeuvres dienen allemaal, zowel handmatig, in het geval de RPAS deze besturingsmode heeft, als met de autopilot uitgevoerd te worden.
De operationele vliegtraining heeft betrekking op de benodigde vaardigheden ten behoeve van het uitvoeren van de operatie en bestaat uit:
- •
Voorbereiding van de operatie en de vlucht, conform het operations manual;
- •
Het vliegen onder druk van de klant;
- •
Het uitvoeren van een complexe operatie binnen de VLOS-grenzen;
- •
Omgaan met faalcondities tijdens de vlucht, zoals oriëntatieverlies, contactverlies met het satellietsysteem en het falen van noodsystemen;
- •
Ervaring met RPAS specifieke voorzieningen zoals bijvoorbeeld verlichting, zichtcamerasystemen en andere visuele hulpmiddelen;
- •
In staat zijn om verantwoord te kunnen vliegen als er windvlagen zijn en met name in staat zijn om op basis van de wind omstandigheden te beslissen of vliegen verantwoord is.
De ervaring moet opgedaan zijn onder toezicht van een FI (RPA) binnen twee jaren onmiddellijk voorafgaande aan het praktijkexamen.
Eisen aan praktische ervaring voor de algemene bevoegdverklaring EVLOS in combinatie met de bijzondere bevoegdverklaring, bedoeld in artikel 2, onderdeel a
De praktische opleidingseisen bestaan uit de onderdelen ‘basis vliegtechnieken’ en ‘operationele vliegtraining’. Beide onderdelen vragen om de beheersing van een aantal vaardigheden.
De vereiste vaardigheden voor de basis vliegtechnieken bestaan uit:
- •
Vaste manoeuvres, inclusief het maken van bochten linksom en rechtsom;
- •
Het vliegen van achtpatronen;
- •
De RPAS besturen, waarbij het systeem naar de piloot toe vliegt;
- •
Vliegen onder verschillende meteocondities, conform de specificaties van de RPAS-producent;
- •
Voor vliegtuigen specifiek: landen onder een hoek van maximaal 45 graden;
- •
Deze manoeuvres dienen allemaal met de autopilot uitgevoerd te worden, en als de RPA handmatig bestuurd kan worden, ook handmatig.
De operationele vliegtraining heeft betrekking op de benodigde vaardigheden ten behoeve van het uitvoeren van de operatie en bestaat uit:
- •
Voorbereiding van de operatie en de vlucht, conform het operations manual;
- •
Het vliegen onder druk van de klant;
- •
Het uitvoeren van een complexe operatie binnen de EVLOS-grenzen;
- •
Omgaan met faalcondities tijdens de vlucht, zoals oriëntatieverlies, contactverlies met het satellietsysteem en het falen van noodsystemen;
- •
Ervaring met RPAS specifieke voorzieningen zoals bijvoorbeeld verlichting, zichtcamerasystemen en andere visuele hulpmiddelen;
- •
In staat zijn om verantwoord te kunnen vliegen als er windvlagen zijn en met name in staat zijn om op basis van de wind omstandigheden te beslissen of vliegen verantwoord is;
- •
Beheersing van de procedure om de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van botsingen met andere luchtvaartuigen over te dragen van de bestuurder op de waarnemer en van de waarnemer op de bestuurder;
- •
Beheersing van crew management.
De ervaring moet opgedaan zijn onder toezicht van een FI (RPA) in de twee jaren onmiddellijk voorafgaande aan het praktijkexamen.