Hof Den Haag, 12-02-2015, nr. 200.161.821-01
ECLI:NL:GHDHA:2015:863
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
12-02-2015
- Zaaknummer
200.161.821-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:863, Uitspraak, Hof Den Haag, 12‑02‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1845, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 12‑02‑2015
Inhoudsindicatie
-
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.161.821/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/11/1444 R
arrest van 12 februari 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.A. van Gemeren te Capelle aan den IJssel.
Het geding
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2011 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van deze rechtbank van 18 december 2014 is aan [appellant] de schone lei onthouden. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 24 december 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). [appellant] heeft bij brief van 25 januari 2015 de stukken van de eerste aanleg aan het hof toegezonden. Bij brieven van 27 en 28 januari 2015 heeft L. Hordijk, de bewindvoerder, de openbare verslagen en zijn reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. L.H. Weijer, kantoorgenoot van mr. Van Gemeren, alsmede de bewindvoerder.
De beoordeling van het hoger beroep
1. De rechtbank heeft aan [appellant] de schone lei onthouden omdat hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en sollicitatieverplichting en dat hij (toerekenbaar) bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
2. De grieven en argumenten van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
[appellant] erkent de tekortkomingen. [appellant] heeft zich echter binnen zijn mogelijkheden tot het uiterste ingespannen om te voldoen aan de verplichtingen. Vanwege zijn persoonlijke omstandigheden, die reeds bij de toelating bekend waren, zijn de tekortkomingen hem niet toerekenbaar. [appellant] is een Koerdische Irakees met een geringe opleiding. Hij heeft 12 jaar verscholen geleefd en heeft gestreden tegen het bewind van Saddam Hoessein. Hij heeft vanaf 1989 ruim drie jaar vastgezeten in de Abu Ghraibgevangenis en is in 1995 neergeschoten. In 1997 is [appellant] Irak ontvlucht en hij heeft tot 2007 (in een asielzoekerscentrum) gewacht op een verblijfsvergunning. Bij de inburgering is geen aandacht besteed aan solliciteren. Door deskundigen is hij vanwege PTSS verwezen naar Centrum ’40-’45, maar vanwege de hoge reiskosten kon hij de behandeling niet betalen. Door de recente gebeurtenissen in Irak rondom IS en het verzet daartegen heeft [appellant] last van nachtmerries en herbelevingen.
Ook de echtgenote van [appellant] heeft als vluchtelinge last van psychische problemen. Dat zij aanvankelijk geen verblijfsvergunning had, had negatieve gevolgen voor de hoogte van het gezinsinkomen. De nieuwe schulden zijn daarvan het gevolg. [appellant] heeft voor de nieuwe schulden betalingsregelingen getroffen, welke regelingen worden nagekomen.
Inmiddels heeft hij hulp gezocht bij het maatschappelijk werk. Hij solliciteert onder meer door bij uitzendbureaus langs te gaan en zoekt (professionele) hulp om dit ook volgens de regels van de schuldsaneringsregeling te doen.
Gelet op het voorgaande is [appellant] van mening dat hem de schone lei dient te worden verleend.
Subsidiair verzoekt hij de schuldsaneringsregeling te verlengen.
3. De bewindvoerder heeft verklaard dat [appellant] zich tijdens de schuldsaneringsregeling onvoldoende heeft gehouden aan zijn informatie- en sollicitatieverplichting en dat deze situatie na indiening van het beroepschrift niet is veranderd. Zo ontbreken nog immer kopieën van dagafschriften en uitkeringsspecificaties vanaf 1 augustus 2014. Daarnaast heeft [appellant] vanaf 20 september 2013 geen enkel sollicitatiebewijs overgelegd, terwijl hij door de bewindvoerder voldoende op zijn kernverplichtingen is gewezen.
Voorts heeft de Sociale Dienst een bedrag € 4.871,95 als teveel genoten bijstand teruggevorderd van [appellant] omdat hij in de periode april 2013 tot en met december 2013 inkomsten uit arbeid heeft genoten, welke hij zowel voor SoZaWe Rotterdam als voor de bewindvoerder heeft verzwegen. Naast voornoemde schuld is een schuld van € 4.258,68 aan Zilveren Kruis Achmea uit hoofde van achterstallige premiebetalingen ontstaan. Niet aannemelijk is dat [appellant] in staat is om deze schulden met een eventuele verlenging van de looptijd tot de maximale duur van vijf jaar, volledig te voldoen.
4. Het hof stelt voorop dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichtingen.
Daartoe wordt overwogen dat [appellant] vanaf augustus 2014 een onvoldoende actieve houding heeft getoond ten aanzien van de informatieverzoeken van de bewindvoerder. Ook na indiening van het beroepschrift ontbreken nog kopieën van dagafschriften en uitkeringsspecificaties vanaf 1 augustus 2014. Het had tegen de achtergrond van onderhavig beroep op de weg van [appellant] gelegen die tijdig voor de zitting in beroep aan te leveren bij de bewindvoerder (en het hof). Verder heeft [appellant] de bewindvoerder niet (tijdig) meegedeeld dat hij van april tot en met december 2013 inkomsten uit werk had, terwijl het op zijn weg had gelegen voornoemde informatie uit eigen beweging aan de bewindvoerder mede te delen.
Daarnaast heeft [appellant] onvoldoende aantoonbaar gesolliciteerd. Het hof leidt uit de omstandigheid dat [appellant] van april tot en met december 2013 inkomsten uit arbeid heeft genoten af, dat hij in dat tijdvak kennelijk heeft gesolliciteerd. Bij gebreke van informatie omtrent het aantal gewerkte uren is echter niet komen vast te staan dat er toen geen aanvullende sollicitatieverplichting gold. Bovendien laat een en ander onverlet dat [appellant] sinds januari 2014 in het geheel geen kopieën van vacatures en sollicitatiebrieven aan de bewindvoerder heeft verstuurd.
Voorts heeft [appellant] toerekenbaar bovenmatige schulden laten ontstaan bij SoZaWe (€ 4.871,95), betreffende de terugvordering van ten onrechte ontvangen uitkering, en bij Zilveren Kruis Achmea (€ 4.258,68), betreffende achterstallige premies.
Alle omstandigheden in aanmerking nemende is geen sprake van tekortkomingen die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Bovendien is [appellant] herhaaldelijk op de tekortkoming(en) en de mogelijke gevolgen daarvan gewezen zowel door de bewindvoerder als door de rechter-commissaris tijdens het verhoor van 17 oktober 2013, waarbij [appellant] een laatste kans is gegeven om de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde te brengen. Desondanks is ook daarna sprake van tekortkomingen. Dat al deze tekortkomingen [appellant] vanwege zijn psychische omstandigheden niet kunnen worden toegerekend, is bij gebreke van enige onderbouwing van dat punt met medische stukken, onvoldoende aannemelijk geworden. De verlening van de schone lei is daarom niet op zijn plaats. Gelet op de herhaaldelijke signalen van de bewindvoerder aan [appellant] dat de schuldsaneringsregeling niet volgens verwachting verliep en de kans die [appellant] naar aanleiding van het verhoor met de rechter-commissaris heeft gekregen, ziet het hof geen aanleiding om de schuldsaneringsregeling te verlengen, waarbij tevens meeweegt dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe [appellant] de nieuwe schulden (totaal circa € 9.000,-) verwacht te kunnen inlopen met een verlenging van de regeling.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 18 december 2014.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.B. Kamminga, J.J.I. Verburg en W.E. Merens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2015 in aanwezigheid van de griffier.