Einde inhoudsopgave
Algemeen militair ambtenarenreglement
Artikel 154f Burgerberoepsopleiding
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2008
- Redactionele toelichting
Dit artikel treedt tegelijk in werking met de Wet van 08-11-2007, Stb. 480.
- Bronpublicatie:
11-12-2007, Stb. 2007, 576 (uitgifte: 28-12-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-12-2007, Stb. 2007, 584 (uitgifte: 01-01-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Arbeidsvoorwaarden
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De in artikel 154a bedoelde militair kan, met het oog op het na zijn verblijf in werkelijke dienst uitoefenen van een beroep in de burgermaatschappij, naar bij ministeriële regeling te stellen regels, in de gelegenheid worden gesteld een bij zijn aanstelling vastgestelde burgerberoepsopleiding te volgen.
2.
Deze opleiding vindt plaats tijdens het verblijf in werkelijke dienst en geschiedt voor rekening van en, indien en voorzover dat naar het oordeel van Onze minister wenselijk en mogelijk is, door de zorg van het Rijk.
3.
Bij de regeling bedoeld in het eerste lid worden voor de onderscheiden opleidingen maximum tijdsduren vastgesteld, gedurende welke die opleidingen op rijkskosten kunnen worden gevolgd, met dien verstande dat deze tijdsduur nimmer meer kan bedragen dan vierentwintig maanden.
4.
Gedurende zes maanden na de datum van aanstelling kan, in overeenstemming tussen Onze minister en de betrokken militair, eenmaal wijziging in de burgerberoepsopleiding worden gebracht. Indien het dienstbelang zulks vordert kan ook na vorenbedoelde termijn Onze minister de burgerberoepsopleiding met instemming van de militair wijzigen. De voorgaande leden zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien de militair de burgerberoepsopleiding, als gevolg van een naar het oordeel van Onze minister niet aan hemzelf te wijten oorzaak, niet binnen de voor hem op grond van het derde lid vastgestelde maximum tijdsduur met gunstig resultaat heeft voltooid, kan Onze minister bepalen, dat bij een verlengde verplichting een gedeelte van die verlenging wordt bestemd voor het voltooien van de opleiding.
6.
De militair die door een naar het oordeel van Onze minister niet aan hemzelf te wijten oorzaak wordt ontslagen nadat de aan de aanstelling verbonden proeftijd is verstreken, maar voordat de — eventueel verlengde — verplichting is volbracht, kan op zijn aanvraag in aanmerking worden gebracht voor een tegemoetkoming ten einde de in dit artikel bedoelde burgerberoepsopleiding te voltooien.