Hof Arnhem, 29-03-2011, nr. 200.068.333
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ1260
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
29-03-2011
- Zaaknummer
200.068.333
- LJN
BQ1260
- Roepnaam
overdracht varkensrechten
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ1260, Uitspraak, Hof Arnhem, 29‑03‑2011; (Kort geding)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOR 2011/242 met annotatie van Mr. drs. J.W.A. Biemans
Uitspraak 29‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Kort geding. Vallen varkensrechten die ten tijde van de faillietverklaring van de pachter nog op zijn naam geregistreerd waren in de boedel?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.068.333
(zaaknummer / rolnummer rechtbank 111214 / KG ZA 10-71)
arrest in kort geding van de eerste civiele kamer van 29 maart 2011
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats]
appellant,
advocaat: mr. H.M.M. van den Elzen,
tegen:
mr. Peter Harmen Vestiens, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid De Peter II B.V. en De Kiffe II B.V.,
kantoorhoudende te Doetinchem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Th.R.M. Welling.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 7 april 2010 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen tussen appellant (hierna te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna te noemen: de curator) als gedaagde in kort geding heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
[appellant] heeft bij exploot van 4 mei 2010 de curator aangezegd van het hiervoor genoemde vonnis van 7 april 2010 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de curator voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven heeft [appellant] zijn eis gewijzigd, vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest:
- 1.
(primair): de curator binnen 14 dagen na betekening van het arrest, althans binnen een door het hof te bepalen termijn, zal gebieden aan Dienst Regelingen mee te delen het splitsen van het bedrijf, zoals in het als productie 5 bij de inleidende dagvaarding overgelegde formulier vermeld, te registreren ten name van [appellant], met inbegrip van de 1.432 varkenseenheden, en het ten goede laten komen aan [appellant] van de op grond van het gesplitste bedrijf toekomende toeslagrechten, waarbij de curator een dwangsom zal verbeuren van € 10.000,- per dag, dan wel een door het hof vast te stellen bedrag, indien de curator met [de nakoming van] het te wijzen arrest in gebreke blijft;
- 2.
(subsidiair): de curator zal verbieden de 1.432 varkenseenheden, zoals vermeld in het als productie 5 bij de inleidende dagvaarding overgelegde formulier en de op grond van het gesplitste bedrijf aan [appellant] toekomende toeslagrechten dan wel de 1.432 varkenseenheden zoals vermeld in het als productie 5 bij de inleidende dagvaarding overgelegde formulier, welke bij akte de dato 24 december 2008 zijn verkocht en geleverd aan [appellant], te verkopen aan een derde en/of te registreren dan wel medewerking te verlenen aan registratie ten name van een derde, een en ander op straffe van verbeurte van een direct opeisbare boete ad € 270.000,- respectievelijk een door het hof te bepalen boete;
3:
de curator zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
- 2.3.
Bij memorie van antwoord heeft de curator de grieven bestreden en heeft hij bewijs aangeboden. Hij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis, voor zoveel nodig onder verbetering van gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van [bedoeld zal zijn:] het hoger beroep, waaronder de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de veertiende dag na dagtekening van het arrest tot aan betaling.
- 2.4.
Vervolgens hebben partijen gelijktijdig schriftelijke pleitaantekeningen in het geding gebracht, waarbij [appellant] nieuwe producties in het geding heeft gebracht. Door op voorhand hun pleitaantekeningen aan de wederpartij toe te zenden, hebben beide partijen bij hun pleitaantekeningen kunnen reageren op de pleitaantekeningen van de wederpartij.
- 2.5.
Tot slot hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het varkensbedrijf aan [adres] is door de vader van [appellant] (hierna te noemen [A]) ingebracht in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Peter I B.V. (hierna te noemen: De Peter I), van welke vennootschap [A] middellijk bestuurder is. [A] is voorts middellijk bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Peter II B.V. (hierna te noemen: De Peter II). De Peter I houdt 100% van de aandelen in De Peter II.
3.2
Op 22 juli 1998 heeft De Peter I (als verpachter) een overeenkomst gesloten met De Peter II (als pachter), waarbij het erf “De Peter” staande en gelegen aan de [adres] tezamen met aan de Diepenheimseweg gelegen percelen, weiland en bouwland vanaf 2 juni 1998 is verpacht aan De Peter II.
In artikel 19 van die overeenkomst is onder de kop “Productierechten” het volgende bepaald:
“a. Ten aanzien van het verpachte zijn volgens opgave van Bureau Heffingen vanaf 1 januari
- 1998.
de volgende mestproductierechten, uitgedrukt in kilogram fosfaat geregistreerd:
> grondgebonden 1.375 kilogram
> niet grondgebonden/verplaatsbaar (varkens/kippen) 8.346 kilogram
het totale mestproductierecht bedraagt 9.721 kilogram
Op grond van het op 7 april 1998 door de Eerste Kamer van de Staten Generaal
aangenomen wetsvoorstel Herstructurering Varkenshouderij, zullen genoemde
mestproductierechten nadat de Wet Herstructurering Varkenshouderij in werking is
getreden worden omgezet in zg. varkensrechten.
- b.
Tot het bedrijf behoorde volgens opgave van Bureau Heffingen een locatie, te weten
[adres]
- c.
Bij einde van de pachtovereenkomst gaan de mestproductierechten cq. de
varkensrechten naar keuze van verpachter zonder vergoeding voor de pachter terug
naar de verpachter of is pachter gehouden alsdan de waarde in het economisch
verkeer van de mestproductierechten cq. de varkensrechten te vergoeden aan
verpachter. De pachter dient ervoor te zorgen dat gemelde productierechten zoveel
mogelijk in stand blijven.
- c.
Pachter is verplicht -indien de mestproductierechten cq. varkensrechten bij einde
van deze overeenkomst terug gaan naar verpachter op straffe van een boete van
ƒ 500.000,-- alle medewerking te verlenen bij de overdracht van genoemde rechten
naar verpachter.
- d.
Pachter verbindt zich om niets te doen of na te laten waardoor de overgang van
gemelde rechten wordt verhinderd of niet geheel wordt erkend. (…)”
3.3
Bij akte van levering van 24 december 2008 heeft De Peter I het woonhuis met aan- en toebehoren aan de [adres] aan [appellant] geleverd. Onder het kopje “Koopprijs, verrekening diverse bedragen” is opgenomen dat de koopprijs
€ 1.115.000,- exclusief omzetbelasting bedraagt, waarvan een bedrag van € 270.000,- ziet op de waarde van varkensrechten.
3.4
De Peter I heeft de door [appellant] betaalde koopsom aangewend ter voldoening van vorderingen van de ABN AMRO Bank op onder meer De Peter I en De Peter II.
3.5
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 10 februari 2009 is De Peter II door de rechtbank Zutphen in staat van faillissement verklaard. Op die datum stonden de in het geding zijnde varkensrechten (1.432,3 varkenseenheden) bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna te noemen: de Dienst Regelingen) geregistreerd op naam van De Peter II.
3.6
Op 29 april 2009 heeft de Dienst Regelingen een formulier ‘Splitsing van een bedrijf’ ontvangen waarmee bij die dienst de overdracht van dierproductierechten kan worden geregistreerd. Op het formulier, waarop als datum van ondertekening 24 december 2008 is vermeld, is namens De Peter II en door [appellant] ingevuld dat 1.432,3 varkenseenheden worden overgedragen door De Peter II aan [appellant] en dat de datum van feitelijke splitsing 24 december 2008 is.
3.7
Bij brief van 9 juni 2009 heeft de curator aan [appellant] medegedeeld dat hij zich op het standpunt stelt dat de op 24 december 2008 door de Peter II aan [appellant] verkochte varkensrechten, die nog steeds geadministreerd staan op naam van De Peter II, in de boedel vallen en dat zij verkocht zullen worden. Subsidiair heeft de curator in die brief, voor zover mocht blijken dat de eigendom van de varkensrechten aan [appellant] is overgedragen, ingevolge artikel 42 jo. 43 van de Faillissementswet (Fw) de rechtshandeling waarmee zulks is geschied, vernietigd.
3.8
Bij brief van 24 juni 2009 heeft de Dienst Regelingen aan De Peter II medegedeeld dat de verzochte splitsing van De Peter II naar [appellant] niet verwerkt kan worden omdat de curator melding heeft gemaakt van het faillissement van De Peter II en te kennen heeft gegeven dat er zonder zijn toestemming geen productierechten mogen worden verplaatst.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
De curator erkent dat [appellant] een spoedeisend belang heeft bij de door hem verzochte voorzieningen. Nu het spoedeisend belang ook voortvloeit uit de aard van de zaak, zal ook het hof uitgaan van een voldoende spoedeisend belang aan de zijde van [appellant].
4.2
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd – kort gezegd – de curator te gebieden mee te werken aan registratie van de 1.432 varkenseenheden op naam van [appellant]. Die vordering is in het bestreden vonnis afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] aan zijn vordering een subsidiaire vordering toegevoegd, waarbij hij – kort gezegd – vordert de curator te verbieden de 1.432 varkenseenheden te verkopen aan een derde en/of ze te (laten) registreren ten name van een derde.
4.3
In hoger beroep heeft [appellant] de grondslag van zijn vordering deels gewijzigd, in die zin dat hij zich thans (anders dan in eerste aanleg) op het standpunt stelt dat de onderhavige varkensrechten altijd in eigendom van De Peter I zijn gebleven. [appellant] baseert zich daartoe op artikel 19 van de pachtovereenkomst (aangehaald onder 3.2), waaruit naar zijn mening kan worden afgeleid dat De Peter II slechts het gebruiksrecht van de varkensrechten verkreeg. Daaruit vloeit volgens [appellant] voort dat De Peter I de varkensrechten beschikkingsbevoegd aan hem heeft overdragen en dat De Peter II, ingevolge artikel 19 van de pachtovereenkomst, verplicht is mee te werken aan de registratie van die rechten ten name van [appellant].
De grieven beogen het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen, dit op basis van de in hoger beroep gewijzigde grondslag.
4.4
Naar het voorlopig oordeel van het hof volgt uit de artikelen 25 juncto 27 en 28 van de Meststoffenwet, betreffende de overgang van productierechten, dat de overgang van een varkensrecht slechts kan plaatsvinden middels overdracht van dat varkensrecht van het vermogen van de oorspronkelijk rechthebbende naar het vermogen van de opvolgend rechthebbende. Artikel 28 van de Meststoffenwet bepaalt immers uitdrukkelijk dat op het tijdstip van registratie van de kennisgeving, verkleining plaatsvindt van het varkensrecht van het bedrijf waarvan het desbetreffende recht afkomstig is, en dat een vergroting plaatsvindt van het varkensrecht, van het bedrijf waarnaar het desbetreffende recht overgaat. Uit artikel 27 van de Meststoffenwet blijkt voorts dat de overgang van een varkensrecht eerst wordt geëffectueerd door registratie van de daartoe benodigde kennisgeving.
Volledigheidshalve overweegt het hof nog dat deze wetsuitleg steun vindt in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBB) van 4 juli 2007 (LJN: BB0119), waarbij het CBB op grond van de in essentie gelijkluidende artikelen 16 en 18 van de (thans vervallen) Wet herstructurering varkenshouderij heeft overwogen dat pas vanaf het tijdstip waarop registratie van de kennisgeving van overdracht heeft plaatsgevonden aanspraak kan worden gemaakt op het van een ander bedrijf afkomstige varkensrecht. De stelling van [appellant] dat het mogelijk is een gebruiksrecht te vestigen op varkensrechten (voor welke mogelijkheid partijen volgens hem zouden hebben geopteerd) wordt dus verworpen.
4.5
Wel staat het de partijen bij de overdracht van varkensrechten uiteraard vrij een obligatoire overeenkomst te sluiten, waarbij aan degene die de varkensrechten overgedragen krijgt, de verplichting wordt opgelegd die varkensrechten op enig moment aan de oorspronkelijke eigenaar van die rechten terug te leveren. Het hof begrijpt uit de bewoordingen van artikel 19 van de pachtovereenkomst dat De Peter I, als verpachter, en De Peter II, als pachter, een dergelijke overeenkomst hebben gesloten. De varkensrechten werden aan De Peter II overgedragen, hetgeen werd geëffectueerd middels registratie van die rechten op naam van De Peter II, en partijen spraken af dat De Peter II, indien De Peter I daarvoor zou kiezen, bij het einde van de pachtovereenkomst de varkensrechten weer zou terugleveren aan De Peter I. In het tweede lid c van dat artikel staat ook met zoveel woorden dat De Peter II in dat geval verplicht is “alle medewerking te verlenen bij de overdracht van genoemde rechten naar verpachter”.
4.6
Artikel 35 lid 1 Fw bepaalt dat indien op de dag van de faillietverklaring nog niet alle handelingen die voor een levering door de schuldenaar nodig zijn, hebben plaatsgevonden, de levering niet geldig meer kan geschieden. Nu de registratie van de overdracht van varkensrechten een noodzakelijke voorwaarde is voor de overdracht van varkensrechten, is het hof (voorshands) van oordeel dat voor de beantwoording van de vraag of de onderhavige varkensrechten in de faillissementsboedel vallen, niet beslissend is of zich voor de faillissementsdatum een wijziging in de privaatrechtelijke verhoudingen heeft voorgedaan, maar of die wijziging op de faillissementsdatum door registratie van de overdracht langs publiekrechtelijke weg was geëffectueerd (zie ook de onder 4.4 genoemde uitspraak van het CBB en het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2004, NJ 2004, 331).
4.7
Tussen partijen staat vast dat op de dag van de faillietverklaring van De Peter II de varkensrechten nog steeds op naam van De Peter II geregistreerd stonden. De gewenste overdracht aan [appellant] was dus nog niet langs publiekrechtelijke weg geëffectueerd. Dat brengt met zich dat de varkensrechten in de failliete boedel vallen en dat de vraag of De Peter II (eventueel middels lasthebber De Peter I) op die datum reeds een overeenkomst tot overdracht van de varkensrechten met [appellant] had gesloten, in het midden kan blijven. Datzelfde geldt voor de vraag of het meldingsformulier al dan niet voor de faillissementsdatum aan de Dienst Regelingen was toegezonden. Vaststaat immers dat het formulier pas na die datum door die Dienst is ontvangen, zodat het geen effect meer kon sorteren. Ingevolge artikel 35 lid 1 Fw kón de levering na het uitspreken van het faillissement niet meer geldig geschieden. Het meer subsidiaire standpunt dat de curator onrechtmatig dan wel in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid handelt, door niet mee te werken aan overschrijving van de varkensrechten, gaat derhalve reeds om die reden niet op.
4.8
Zowel de primaire als de subsidiaire vordering van [appellant] strandt op de omstandigheid dat aannemelijk is dat de varkensrechten in de failliete boedel vallen.
[appellant] heeft nog aangeboden bewijs te leveren van zijn stellingen. Deze kort gedingprocedure leent zich echter niet voor bewijslevering, zodat het hof reeds om die reden aan dat bewijsaanbod voorbijgaat.
Slotsom
4.9
De slotsom luidt dat het hoger beroep geen doel treft. Het bestreden vonnis zal derhalve worden bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen van 7 april 2010;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op
€ 1.788,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en op € 314,- voor griffierecht, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het verstrijken van bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 131,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, W.L. Valk en L.J. de Kerpel-
van de Poel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2011.