Rb. Rotterdam, 02-11-2021, nr. C/10/618200 / HA RK 21-514
ECLI:NL:RBROT:2021:13374
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
02-11-2021
- Zaaknummer
C/10/618200 / HA RK 21-514
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2021:13374, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 02‑11‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
INS-Updates.nl 2022-0055
JOR 2022/152 met annotatie van Clerck, T.B. de
Uitspraak 02‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Hoger beroep ex artikel 67 Fw. Verzoek van de curator ex artikel 68 lid 3 Fw is door de RC afgewezen. Een procedure is hoogstens in het belang van één schuldeiser: de curator zélf. De uitkomst van de procedure is onzeker. De beschikking wordt bekrachtigd.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/618200 / HA RK 21-514
Beschikking van 2 november 2021 in hoger beroep op grond van artikel 67 van de Faillissementswet (Fw) tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 29 april 2021 in de zaak van:
[naam appelant] in zijn hoedanigheid van curator van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHEFFERDRUKKERIJ B.V.,
wonende te [woonplaats appelant],
appellant,
hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. D.H.P.M. Müskens te Dordrecht.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de rechter-commissaris ex artikel 68 lid 3 Fw van 29 april 2021;
- het beroepschrift van de curator van 3 mei 2021, met één productie;
- de aanvulling van de gronden van de curator van 24 september 2021, met twee producties;
- de mondelinge behandeling op 5 oktober 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn de curator, bijgestaan door mr. Müskens, en namens de Belastingdienst [naam 1] en [naam 2] verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.
1.3.
Ten slotte is de beschikking bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1.
Op 4 november 2020 heeft de curator de rechter-commissaris verzocht om een machtiging ex artikel 68 lid 3 Faillissementswet (Fw) om de Belastingdienst in een procedure te betrekken.
2.2.
Tussen de curator en de Belastingdienst is een geschil ontstaan over de vraag of een vordering van Schefferdrukkerij B.V. (hierna: gefailleerde) uit een door de Belastingdienst verleende BTW-teruggaaf mag worden verrekend met een loonbelastingschuld van de fiscale eenheid waartoe gefailleerde behoorde, welke schuld dateert van vóór datum faillissement.
2.3.
Bij beschikking van 29 april 2021 heeft de rechter-commissaris het verzoek van de curator om de Belasting in rechte te betrekken afgewezen. De rechter-commissaris heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende overwogen. De voorliggende rechtsvraag is nog niet uitgekristalliseerd. De door de curator overgelegde stukken, de aard van het geschil en de door de Belastingdienst aangevoerde stellingen leiden niet tot de conclusie dat het in een procedure zonder meer tot een toewijzend vonnis zal komen. Het financieel belang is relatief beperkt en de te verwachten netto-opbrengst weegt naar verwachting niet op tegen de vertraging van de afwikkeling van het faillissement. De boedel heeft nauwelijks nog actief en de belangen van de concurrente schuldeisers zijn niet gebaat bij de procedure. Het belang van een voortvarende afwikkeling van het faillissement prevaleert boven het uitkristalliseren van de rechtsvraag, aldus de rechter-commissaris.
2.4.
Het beroep van de curator strekt ertoe dat de beschikking van de rechter-commissaris wordt vernietigd. De curator voert daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aan.
2.4.1.
De rechter-commissaris heeft bij haar beoordeling een onjuiste, althans een te nauwe, maatstaf gehanteerd. Uitsluitend dient getoetst te worden of de door de curator voorgenomen procedure in het belang is van de boedel en de crediteuren. Een voortvarende afwikkeling van het faillissement is dan ook geen mee te wegen belang.
2.4.2.
De curator is een boedelschuldeiser aangezien zijn salaris uit de boedel moet worden betaald. Op dit moment is een groot deel van het salaris van de curator (nog) niet uitbetaald. Door de nadruk te leggen op de vlotte afwikkeling van het faillissement en het slechts meewegen van de belangen van de concurrente schuldeisers, worden de belangen van de curator niet rechtvaardig behandeld.
2.4.3.
Bovendien geldt dat de boedel thans een procedure voert tegen een crediteur en dat de Belastingdienst in onderhavige geschil mogelijk wil meewerken aan een sprongcassatie. Van vertraging in de afwikkeling van het faillissement is dan ook geen sprake. Met betrekking tot de weging van de proceskansen heeft de rechter-commissaris een te absolute beoordelingsmaatstaf gehanteerd. In onderhavige zaak geldt dat de uitkomst daarvan weliswaar onzeker is, maar dat de curator wel degelijk een zeer goed bepleitbare zaak heeft. Dit is bevestigd door enkele deskundigen.
2.5.
De Belastingdienst voert verweer strekkende tot afwijzing van het verzoek. De Belastingdienst voert daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aan. Naar het oordeel van de Belastingdienst is het verrekenen van de vorderingen rechtmatig. De rechtsvraag is nog niet volledig uitgekristalliseerd, maar in de praktijk gebeurt het verrekenen wel. Als hierover geprocedeerd moet worden, dan is de Belastingdienst daartoe bereid. Gelet op de kosten is het echter de vraag of dit de aangewezen zaak is om over deze rechtsvraag te procederen. Het is niet zeker of deze zaak geschikt is voor sprongcassatie. Voor zover het mogelijk is, is die bereidheid er wel.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1.
Ingevolge artikel 67 Fw staat tegen een beschikking van de rechter-commissaris gedurende vijf dagen hoger beroep open. Het beroepschrift is op 4 mei 2021 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen en richt zich tegen de beschikking van 29 april 2021. Gelet daarop is het beroepschrift binnen de in artikel 67 lid 1 Fw gestelde termijn ontvangen.
3.2.
Op grond van artikel 68 lid 3 Fw behoeft de curator alvorens in rechte op te treden een machtiging van de rechter-commissaris.
3.3.
Bij de beoordeling van een verzoek op grond van artikel 68 lid 3 Fw moet de rechter-commissaris inschatten in hoeverre het wenselijk is om een procedure te starten. Het gaat hierbij om een opportuniteitsafweging, waarbij het belang van de boedel maatgevend is. De rechter-commissaris heeft hierbij een zekere beoordelingsvrijheid. In het oordeel kan – naast een inschatting van de kans van slagen van de procedure en de te verwachten proceskosten – ook het belang van een voortvarende afwikkeling van het faillissement worden meegewogen.
3.4.
Niet in geschil is dat de rechtsvraag nog niet is uitgekristalliseerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de curator aangevoerd dat vanwege het geringe actief van de boedel een groot deel van zijn salaris nog niet is uitgekeerd. De curator hoopt als boedelschuldeiser dat met de mogelijke opbrengst van de procedure zijn salaris alsnog kan worden uitgekeerd. Het is niet gebleken dat bij een voor de curator positieve uitkomst van de procedure de boedelschuld van de curator – die op dat moment nog verder zal zijn opgelopen – volledig zal zijn ingelost en dat er een restant voor de overige schuldeisers overblijft. In het licht hiervan is naar het oordeel van de rechtbank een eventuele procedure niet in het belang van de gezamenlijke schuldeisers, maar hoogstens in het belang van één schuldeiser: de curator zelf, terwijl de duur en de uitkomst van die procedure onzeker is. Onder die omstandigheden mocht de rechter-commissaris het verzoek van de curator om een procedure te starten afwijzen.
3.5.
Gelet op het voorgaande wordt de beschikking van de rechter-commissaris van 23 augustus 2021 bekrachtigd.
4. De beslissing
De rechtbank
- bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris van 29 april 2021.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, mr. A.M. van Kalmthout en mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.
3070/3195/145/1407