type: 1693coll:
Rb. Den Haag, 19-10-2016, nr. C/09/502194 / HA ZA 15-1409
ECLI:NL:RBDHA:2016:12767
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-10-2016
- Zaaknummer
C/09/502194 / HA ZA 15-1409
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:12767, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑10‑2016; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2016/3104
Uitspraak 19‑10‑2016
Inhoudsindicatie
No cure no pay afspraak. Aanspraak opdrachtnemer op betaling van het volledige of een redelijk loon ex artikel 7:411 BW bij voortijdige beeindiging van de overeenkomst?
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/502194 / HA ZA 15-1409
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CREDITLINE B.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. V.M. Besters te Amsterdam,
tegen
[A] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen Nederland of daarbuiten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat thans mr. D. Tap te Den Haag.
Partijen zullen hierna “Creditline” en “ [A] ” genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 18 september 2015, met producties;
- -
de beslagstukken;
- -
het herstelexploot van 29 december 2015;
- -
de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, tevens vordering tot
provisionele voorziening op grond van art. 223 van het Wetboek van burgerlijkerechtsvordering (Rv), met producties;
- het tussenvonnis van 15 juni 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast op
6 september 2016;
- de akte overlegging producties en vermeerdering van eis en conclusie van
antwoord in reconventie, met producties;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 6 september 2016.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Creditline exploiteert een incassobureau. Creditline incasseert vorderingen voor haar cliënten en financiert daarnaast juridische procedures.
2.2.
Op 6 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen in een procedure van [A] tegen de Stichting tot Verhaal van Letsel- en Overlijdensschade (hierna: “NLS”) en mr. [X] (hierna: “ [X] ). Bij dit vonnis van 6 februari 2015 is verstek verleend tegen NLS en [X] . NLS en [X] zijn veroordeeld om binnen één werkdag na betekening van het vonnis de door hen aan [A] aangezegde executie van een boetebeding vervat in een proces-verbaal van minnelijke schikking van 5 maart 2014 te staken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag dat zij in gebreke blijven hieraan te voldoen, met een maximum van € 100.000,--.
2.3
[A] heeft dit vonnis op 13 februari 2015 aan NLS en [X] laten betekenen.
2.4
Creditline en [A] hebben per e-mail gecorrespondeerd over het verlenen van een opdracht door [A] aan Creditline voor werkzaamheden verband houdende met de executie van bovengenoemd vonnis. Bij e-mail van 19 februari 2015 12:53 uur heeft Creditline voor zover relevant het volgende aan [A] bericht:
“Het betekenen van het kort geding vonnis is op basis van € 40,- ex btw aan dossierkosten en kosten conform btag (wettelijk vastgestelde tarieven van gerechtsdeurwaarders).
Vandaag zal 3x € 5.000,- worden aangezegd vanwege het niet nakomen 3.2. uit het vonnis. Dit zal ook gebeuren op basis van btag (wettelijk vastgestelde tarieven van gerechtsdeurwaarders).
(…)
Welke andere tariefafspraken stelt u voor, mochten wij andere mogelijkheden hebben om partijen aan te pakken. Graag vernemen wij van u”.
Onderaan de e-mail is vermeld: “Algemene voorwaarden en tarieven zijn van toepassing op al onze diensten. Met uitzondering van de diensten, die wij aanbieden onder andere tarieven en voorwaarden.”
Bij e-mail van 19 februari 2015 14:33 uur heeft [A] voor zover relevant het volgende aan Creditline bericht:
“Voor wat betreft de tariefafspraken, heb ik begrepen dat u normaliter een tarief van 20% voor oninbare vorderingen rekent, maar ik weet dus niet of dat voor deze vordering ook opgaat. Verder zie ik op uw site diverse percentage’s staan met betrekking tot minnelijke incasso, het is mij dus niet duidelijk in welke vakje deze vordering dan ook hoort.”
Ik had eerder getracht u telefonisch te bereiken om dit in eerste instantie te overleggen, zodat ik u daarna schriftelijk kon berichten, maar dat is helaas niet gelukt. Als u mij e.e.a. kan verduidelijken dan zullen wij ongetwijfeld tot een voor beide gunstige en acceptabele afspraak kunnen komen.”
Bij e-mail van 19 februari 2015 16:36 uur heeft Creditline voor zover relevant het volgende aan [A] bericht:
“Zoals besproken zouden wij nog terugkomen op de tariefafspraken.
(1) Het vonnis is afgelopen vrijdag betekend bij 2 partijen.
Vandaag worden of zijn 3 dagen dwangsommen aangezegd.
Wij zullen bankbeslag leggen voor de dwangsommen en de kosten veroordeling uit het vonnis.
Bij de stichting en de advocaat, beide bankieren ze bij de Rabobank.
Tevens leggen wij beslag op het vastgoed van de advocaat.
Hieruit zal zeker een executiegeschil ontstaan en zullen wij als vermeerdering van eis het bedrag van 70K terugeisen, welke onrechtmatig is “gestolen” van u.
(1) Alle exploten zullen conform btag worden afgerekend en ondersteuning van de gerechtsdeurwaarder op basis van een uurtarief € 125,00 ex btw. Wij rekening € 40,- ex btw aan dossierkosten.
(2) Het aanpakken van de curator, GGN en andere partijen die wellicht vatbaar zijn om actie op te ondernemen doen wij op basis van 30% (ex btw) bij elke extra euro die wij incasseren, lees terughalen voor u.
Het kostenrisico (2) van bovenstaande ligt volledig bij ons.
Graag vernemen wij van u of u hiermee kunt instemmen.”
Bij e-mail van 19 februari 2015 16:52 uur heeft [A] voor zover relevant het volgende aan Creditline bericht:
“Voor wat betreft uw kosten plaatje, voor verder incasso’s vindt ik 30% ex BTW echt aan de hoge kant. Ik vond en vind de 20% kosten die u rekent voor oninbare vonnissen wel een reeël bedrag, zeker gezien het feit dat het om enorme bedragen gaat, ik kan mij zo voorstellen dat de werkzaamheden voor kleine en grote bedragen gelijk eender zijn, maar kan mij niet vinden in dusdanige hoge beloningen.
(…)
Kunt u mij uitleggen wat voor meer kostenrisico u loopt bij mijn zaak, als bij die van oninbare vorderingen, ik denk namelijk zelfs dat u gezien de bewijsstukken die ik aanlever, en de tegenpartijen waar ik tegenover sta, een veel grotere kans tot incasseren heb dan als het zou gaan om een willekeurige particulier.
Daarnaast zou ik een slechte ondernemer zijn indien ik niet zou onderhandelen.”
Bij e-mail van 19 februari 2015 17:19 uur heeft Creditline voor zover relevant het volgende aan [A] bericht:
“Oninbare Vonnissen is gebasseert op een uitgesproken vonnis, zonder verdere investering om tot een ander resultaat te komen.
Het vonnis dragen opdrachtgevers over een wij blazen het executietraject nieuw leven in. Enige wat wij aan kostenrisico lopen zijn de executiekosten en hiervoor vragen wij 20%.
Met u zijn andere mogelijkheden wellicht mogelijk die een investering vragen van ons om advocaten in te zetten.
Onze kostenpost is vele malen hoger en de uitkomst staat niet op voorhand vast.
Daarom ook een hoger percentage van 30% (ex btw) en niet de 20%.”
Bij e-mail van 19 februari 2015 17:39 uur heeft [A] voor zover relevant het volgende aan Creditline bericht:
“Voor wat betreft het aanpakken van mogelijke verantwoordelijken, kan ik dan met uitzondering van de curator accoord gaan met uw voorstel.”
2.5
[A] heeft NLS en [X] met inschakeling van Creditline bij exploot van 19 februari 2015 aangezegd dat niet is voldaan aan het vonnis van 6 februari 2015 en dat dwangsommen zijn verbeurd tot een bedrag van € 15.000, -- en heeft NLS en [X] gesommeerd dit bedrag binnen twee werkdagen te voldoen.
2.6
NLS en [X] hebben een executiegeschil aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. [A] heeft in voorwaardelijke reconventie betaling van een bedrag van € 69. 318,64 van NLS en [X] gevorderd, stellende dat dit bedrag aan [A] toekomt en dat dit bedrag door NLS en [X] onrechtmatig van haar is geïncasseerd. [A] is in deze procedure bijgestaan door een advocaat. Deze kosten van rechtsbijstand zijn door Creditline voldaan.
2.7
De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen heeft bij vonnis in kort geding van 29 april 2015 de bij exploot van 19 februari 2015 aangezegde executie geschorst totdat onherroepelijk in hoogste instantie door de bodemrechter is beslist op het geschil van partijen of dwangsommen zijn verbeurd op grond van het vonnis in kort geding van 6 februari 2015. [A] is in haar voorwaardelijke vordering in reconventie niet-ontvankelijk verklaard.
2.8
[A] heeft in juni 2015 NLS en [X] in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij [A] primair heeft gevorderd dat NLS en [X] worden veroordeeld tot betaling van € 69.318,64 en subsidiair tot betaling van een voorschot op dit bedrag. [A] is in deze procedure bijgestaan door mr. [Q] . Deze kosten van rechtsbijstand zijn door Creditline voldaan.
2.9
Er is tussen Creditline en [A] veelvuldig per e-mail gecorrespondeerd over onderhandelingen met NLS en [X] ten behoeve van een minnelijke regeling in de kort gedingprocedure bij de rechtbank Amsterdam. Uit de e-mailwisseling blijkt dat vanaf enig moment de communicatie moeizaam is gaan lopen en dat partijen het niet eens waren over de te volgen lijn en in het bijzonder niet over de eventueel te sluiten vaststellingsovereenkomst.
2.10
Bij e-mail van 6 juli 2015 heeft Creditline voor zover relevant het volgende aan [A] bericht:
“Wij zullen zoals eerder aangekondigd de opdracht per direct beëindigen.”
Desalniettemin is Creditline doorgegaan met de onderhandelingen met NLS en [X] en is er gewerkt aan een concept-vaststellingsovereenkomst. Deze concept-vaststellingsovereenkomst (versie 19 juli 2015) is toegezonden aan [A] .
2.11
Bij e-mail van 26 juli 2015 09:16 heeft [A] voor zover relevant naar aanleiding van deze concept-vaststellingsovereenkomst het volgende aan Creditline bericht:
“Als de opmerkingen met betrekking tot de bedreigingen die ik zou hebben geuit worden verwijderd, dan ga ik accoord met de regeling.”
2.12
Bij e-mail van 26 juli 2015 11:42 heeft Creditline voor zover relevant het volgende aan [A] bericht:
“Was dan naar Den Haag gereden waar de heer [Q] zit en had de overeenkomst ondertekend die u reeds al voor akkoord had gegeven en speel geen spelletjes die onnodig tijd, ergernis en geld kosten van mij en de heer [Q] .
Met uw stelselmatige weigerachtige houding, om een zeer goede overeenkomst niet te ondertekenen die voor akkoord is bevonden door alle partijen en de gang van zaken bewust blijft traineren hebt u de opdracht van Creditline, terughalen van geld onder het beslag, zwaar en onnodig ondermijnt. Ik stel u dan ook in gebreke voor niet nakoming van de opdracht.
U zet uw kruistocht maar zelf voort en wij zullen alle kosten in rekening brengen aan u.
Verder wensen wij geen communicatie meer met u.”
2.13
Desalniettemin heeft Creditline begin augustus 2015 met [X] per e-mail gecorrespondeerd over het alsnog tekenen van de concept-vaststellingsovereenkomst tussen [A] enerzijds en [X] en NLS anderzijds (aangepaste versie van 21 juli 2015). In deze concept-vaststellingsovereenkomst is onder meer opgenomen dat NLS aan [A] een bedrag van € 65.000,-- betaalt, deels in termijnen, en dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen ten aanzien van alle geschillen die na het sluiten van een eerdere vaststellingsovereenkomst tussen [A] enerzijds en [X] en NLS anderzijds van 5 maart 2014 zijn ontstaan.
De concept-overeenkomst is niet getekend.
2.14
Op 27 augustus 2015 heeft [A] zonder medeweten van Creditline een vaststellingsovereenkomst met NLS en [X] gesloten ter beëindiging van de procedure in Amsterdam. In deze overeenkomst is –voor zover relevant– opgenomen dat NLS een bedrag van € 69.318,64 aan [A] betaalt. Voorts is opgenomen dat partijen elkaar nadrukkelijk geen finale kwijting verlenen.
2.15
Creditline heeft aan [A] de navolgende facturen gezonden ter zake van aan [A] verleende en door Creditline betaalde rechtsbijstand in de procedures in Groningen en Amsterdam:
Datum | Factuurnummer | Totaalbedrag | Restantbedrag |
27 februari 2015 (procedure in Groningen) | 359859 | € 1.213,63 | € 1.213,63 |
17 maart 2015 (procedure in Groningen) | 359908 | € 285,00 | € 285,00 |
13 april 2015 (procedure in Amsterdam) | 359978 | € 90,00 | € 90,00 |
2 september 2015 (procedure in Amsterdam) | 360191 | € 23.595,00 | € 23.595,00 |
7 september 2015 (procedure in Groningen) | 360201 | € 371,24 | € 371,24 |
7 september 2015 (procedure in Groningen) | 360202 | € 262,18 | € 262,18 |
7 september 2015 (procedure in Groningen) | 360203 | € 6.933,46 | € 6.933,46 |
Totaal openstaand bedrag | € 32.750,51 (€ 23.595,00 procedure Amsterdam en € 9.065,51 procedure in Groningen) | ||
De facturen ter zake van de procedure in Groningen zijn gebaseerd op de daadwerkelijke
door de advocaat aan de zaak bestede uren op basis van een vast uurtarief. De factuur betreffende de procedure in Amsterdam is gebaseerd op het volgens Creditline afgesproken “no cure no pay tarief” van 30% van het uiteindelijk behaalde resultaat, waarbij Creditline ten tijde van het zenden van de factuur uitging van een resultaat van € 65.000,--, gebaseerd op de door mr. [Q] uit onderhandelde concept-vaststellingsovereenkomst.
2.16
[A] heeft deze facturen, ook na te zijn aangemaand, onbetaald gelaten.
Bij e-mail van 27 februari 2015 heeft [A] met betrekking tot de factuur van 27 februari 2015 voor zover relevant het volgende aan Creditline bericht:
“U zend mij nu een factuur, maar ik heb duidelijk aangegeven dat ik niet over gelden beschik tenzij de dwangsommen efectief geïnd worden. Of ik dus aan de betalingstermijn kan voldoen is dus nog maar de vraag. Wel heb ik nog openstaande facturen zoals u weet bij zowel het deurwaarderskantoor in Amsterdam, alsook bij GGN. Aangezien u daar iemand in de directie kent, is het misschien toch wel verstandig er ook bij hen op aan te dringen om mijn factuur te betalen, zodat ik ook u kan betalen.”
2.17
Op 9 oktober 2015 heeft Creditline ten laste van [A] beslag doen leggen onder SNS Bank N.V.
3. Het geschil in de hoofdzaak
in conventie
3.1.
Creditline vordert – na vermeerdering van eis en zakelijk weergegeven – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
in verband met de procedure in Amsterdam
- 1.
[A] primair te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.162,66, te vermeerderen met de contractuele rente van 12% per jaar, subsidiair de handelsrente, meer subsidiair de wettelijke rente, met ingang van de vervaldata van de facturen;
- 2.
[A] subsidiair te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 14.511,54, te vermeerderen met de contractuele rente van 12% per jaar, subsidiair de handelsrente, meer subsidiair de wettelijke rente, met ingang van de vervaldata van de facturen;
in verband met de procedure in Groningen
1. [A] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.065,51, te vermeerderen met de contractuele rente van 12% per jaar, subsidiair de handelsrente, meer subsidiair de wettelijke rente, met ingang van de vervaldata van de facturen;
in verband met de procedures in Amsterdam en Groningen
- 1.
[A] te veroordelen in de kosten van deze procedure;
- 2.
[A] te veroordelen tot een bedrag van € 1.102,51, subsidiair een bedrag van € 1.010,77, wegens buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de contractuele rente van 12% per jaar, subsidiair de handelsrente, meer subsidiair de wettelijke rente, sinds de dag der dagvaarding;
- 3.
[A] te veroordelen tot een bedrag van € 817,41 wegens beslagkosten, te vermeerderen met de contractuele rente van 12% per jaar, subsidiair de handelsrente, meer subsidiair de wettelijke rente, sinds de dag der dagvaarding
3.2.
Creditline legt aan haar nakomingsvorderingen ten grondslag dat zij in opdracht van [A] werkzaamheden heeft verricht. [A] dient de hiervoor gezonden facturen op grond van artikel 7:411 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te voldoen. Partijen zijn ter zake van de procedure in Amsterdam overeengekomen dat Creditline haar werkzaamheden zou verrichten op basis van “no cure no pay”, inhoudende dat zij 30% exclusief BTW betaald zou krijgen van hetgeen in voornoemde procedure zou worden geïncasseerd, in ruil waarvoor zij het risico van de (proces)kosten zou dragen. Gelet op de vaststellingsovereenkomst van 27 augustus 2015 heeft Creditline derhalve aanspraak op 30% ex BTW van € 69.318,64, zijnde
€ 25.162,66. Subsidiair heeft zij aanspraak op betaling van een redelijk loon, welk loon Creditline stelt op € 14.511,54. Dit bedrag is gebaseerd op de werkelijk door mr. [Q] aan de zaak bestede uren.
Voor de werkzaamheden in verband met de procedure in Groningen zijn partijen een uurtarief van € 125,00 respectievelijk € 225,00 (exclusief BTW) overeengekomen. Gelet daarop heeft Creditline aanspraak op betaling van een bedrag van € 9.065,51.
Zowel ter zake van de procedure in Amsterdam als Groningen is [A] op grond van de algemene voorwaarden van Creditline een contractuele rente van 12% per jaar verschuldigd. Creditline heeft tevens buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten gemaakt, die eveneens door [A] dienen te worden vergoed.
in reconventie
3.3.
[A] vordert – zakelijk weergegeven – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- -
i) het onderhavige beslag op te heffen, althans Creditline te veroordelen het beslag binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis op te heffen;
- -
ii) te verklaren voor recht dat het beslag onrechtmatig is;
- -
iii) Creditline te veroordelen tot het vergoeden van de dientengevolge door [A] geleden schade, op te maken bij staat;
- -
iv) Creditline te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
[A] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de door Creditline gestelde vorderingen ondeugdelijk zijn en dat het beslag derhalve onrechtmatig is gelegd. Creditline heeft misbruik van het beslagrecht gemaakt.
in conventie en in reconventie
3.5.
[A] en Creditline voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De provisionele vordering ex artikel 223 Rv
4.1.
[A] vordert – zakelijk weergegeven – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. vonnis te wijzen voordat in de hoofdzaak wordt beslist en het onderhavige
beslag op te heffen voor het gedeelte dat de vermeende vordering van Creditline te
boven gaat, althans voor het gedeelte dat een door de rechtbank in goede justitie te
bepalen bedrag te boven gaat;
2. Creditline te veroordelen in de kosten van het incident.
4.2.
[A] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij een spoedeisend belang heeft bij gedeeltelijke opheffing van het beslag. Door het beslag is een bedrag van meer dan € 60.000,00 geraakt, terwijl verlof is verleend voor een bedrag van € 30.000,00.
5. De beoordeling in de hoofzaak
in conventie
5.1
Ter beoordeling ligt voor of [A] gehouden is tot enige betaling van de door Creditline verrichte werkzaamheden. Voor de beantwoording van die vraag is in de eerste plaats van belang welke tariefafspraken partijen hebben gemaakt voor de procedures in Groningen en Amsterdam, nu zij daarover van mening verschillen. Partijen zijn het er over eens dat zij voor de procedure in Amsterdam een “no cure no pay” afspraak hebben gemaakt. Zij verschillen echter van mening over de voor de procedure in Groningen gemaakte tariefafspraak. Volgens Creditline zijn partijen overeengekomen dat zou worden gedeclareerd op basis van een uurtarief. Volgens [A] geldt ook voor de procedure in Groningen de “no cure no pay” afspraak.
5.2
De totstandkoming van de tariefafspraken is vervat in de e-mailwisseling van 19 februari 2015. De rechtbank is van oordeel dat uit deze e-mailwisseling niet ondubbelzinnig blijkt tot welke tariefafspraken partijen uiteindelijk zijn gekomen. Dit zal daarom moeten worden beoordeeld aan de hand van wils-vertrouwensleer zoals neergelegd in de artikel en 3:33 en 3:35 BW. Met name is de vraag welke inhoud [A] in de omstandigheden van dit geval redelijkerwijze heeft mogen toekennen aan het in de e-mailwisseling vervatte aanbod van Creditline.
5.3
De inhoud van het aanbod van Creditline en de vraag hoe [A] het aanbod van Creditline redelijkerwijze heeft mogen begrijpen moeten worden beoordeeld tegen de achtergrond van wat er op het moment van de e-mailwisseling aan de orde was. Dat was de betekening van het vonnis van 6 februari 2015 aan [X] en NLS en de daarop volgende aanzegging aan hen dat niet is voldaan aan het vonnis en dat derhalve dwangsommen zijn verbeurd. Daarbij is de mogelijkheid onder ogen gezien dat dit zou leiden tot een executiegeschil, waarbij tevens aan de orde is gekomen dat in dit executiegeschil het bedrag van € 69.318, 64 (in de e-mail van 19 februari 2015 van 16.36 uur met “70k” aangeduid) zou kunnen worden gevorderd. In de e-mail van 16.36 uur is dit als volgt verwoord: “Hieruit zal zeker een executiegeschil ontstaan en zullen wij als vermeerdering van eis het bedrag van 70K terugeisen, welke onrechtmatig is “gestolen” van u .” Vervolgens biedt Creditline in diezelfde e-mail aan dat de curator, GGN en andere partijen die vatbaar zijn om actie tegen te ondernemen door Creditline kunnen worden aangepakt op basis van 30% (ex BTW) voor elke extra geïncasseerde euro. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [A] het aanbod van Creditline zo heeft mogen begrijpen dat de “no cure no pay” afspraak ook, en wellicht zelfs: juist, voor de procedure in Groningen gold. Immers, dat was de procedure die ten tijde van de e-mailwisseling aanhangig was. Bovendien is in deze procedure het bedrag van € 69.318,64 in (voorwaardelijke) reconventie gevorderd, hetgeen in eerder genoemde e-mail ook al werd voorzien.
Dat voor de procedure in Groningen de afspraak is gemaakt dat wordt gedeclareerd op basis van een uurtarief, zoals Creditline stelt, blijkt niet uit de e-mails van 19 februari 2015. In deze e-mailwisseling is een concreet aanbod van die strekking niet gedaan. Uit de e-mailwisseling volgt uitsluitend dat voor de procedure in Groningen de betekeningskosten afzonderlijk betaald zouden moeten worden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat zowel voor de procedure in Amsterdam als voor de procedure in Groningen een “no cure no pay” afspraak is gemaakt.
5.4
De rechtbank passeert de door Creditline in de akte overlegging producties en vermeerdering van eis ingenomen stelling dat Creditline een belang van 30% heeft gekocht in de onderneming “geld terugkrijgen van [X] ”, nu dit niet uit de e-mails van 19 februari 2015 blijkt.
5.5
Voorts is tussen partijen in geschil of Creditline een “cure” heeft geleverd en dus aan haar deel van de afspraak heeft voldaan. Creditline heeft zich op het standpunt gesteld dat dit het geval is, gelet op de vaststellingsovereenkomst van 27 augustus 2015 tussen [A] enerzijds en NLS en [X] anderzijds. Dat deze vaststellingsovereenkomst uiteindelijk buiten Creditline en mr. [Q] om door [A] is gesloten doet hier volgens Creditline niet aan af, nu het beoogde resultaat uiteindelijk is bereikt en het aan de onredelijke opstelling van [A] te wijten is geweest dat de door mr. [Q] opgestelde vaststellingsovereenkomst niet is gesloten. In ieder geval heeft Creditline feitelijk aan de opdracht voldaan, gelet op de concept-vaststellingsovereenkomst (versie 21 juli 2015) waarin is opgenomen dat NLS en [X] een bedrag van € 65.000,-- aan [A] zouden voldoen.
[A] heeft betwist dat Creditline een “cure” heeft geleverd, nu geen toewijzend vonnis is gewezen en de vaststellingsovereenkomst van 27 augustus 2015 buiten Creditline om door [A] zelf tot stand is gebracht en bovendien op een aantal wezenlijke punten verschilt van de door mr. [Q] uit onderhandelde vaststellingsovereenkomst.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat Creditline de overeengekomen “cure”, te weten het “terughalen” van het bedrag van € 69.318,64, niet heeft geleverd. Het door mr. [Q] opgestelde concept voor een vaststellingsovereenkomst is immers nooit getekend en heeft niet geleid tot het sluiten van een definitieve vaststellingsovereenkomst. De op 27 augustus 2015 gesloten vaststellingsovereenkomst kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als de “cure”, nu deze overeenkomst op een aantal wezenlijke punten verschilt van het door mr. [Q] uitonderhandelde concept. Zo bedraagt het schikkingsbedrag in de vaststellingsovereenkomst van 27 augustus 2015 het volledige door [A] gevorderde bedrag van € 69.318, 64, terwijl het concept van mr. [Q] uitgaat van € 65.000,--. Verder is in de versie van 27 augustus 2015 opgenomen dat partijen elkaar nadrukkelijk geen finale kwijting verlenen, terwijl in de versie van mr. [Q] was opgenomen dat [A] enerzijds en [X] en NLS anderzijds elkaar finale kwijting verlenen voor alle geschillen gerezen na de eerdere tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst van 5 maart 2014. Dit is in het onderhavige geval een essentieel verschil, gelet op de vele geschillen die [A] nog heeft met [X] en NLS. Daarnaast wordt in de versie van mr. [Q] deze eerdere vaststellingsovereenkomst van 5 maart 2014 herbevestigd en in de versie van 27 augustus 2015 niet. Ook dit is in dit geval een wezenlijk verschil, gelet op de discussie die er tussen [A] enerzijds en [X] en NLS anderzijds bestaat over deze eerdere vaststellingsovereenkomst. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat tussen de beide vaststellingsovereenkomsten zodanig wezenlijke verschillen bestaan dat de stelling van Creditline dat zij met de vaststellingsovereenkomst van 27 augustus 2015 haar “cure” heeft geleverd niet kan worden gevolgd. Creditline heeft derhalve geen aanspraak op betaling van 30% van € 69.318,64 noch van 30% van € 65.000.— op basis van het ‘no cure no pay” beding als zodanig.
5.7
Creditline stelt met een beroep gedaan op artikel 7:411 BW, dat zij desalniettemin recht heeft op het volle loon, nu het volledig aan [A] te wijten is dat Creditline de opdracht niet heeft kunnen volbrengen, en dat zij in ieder geval recht heeft op een redelijk loon.
5.8
Artikel 7:411 BW bepaalt dat de opdrachtgever recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon indien de overeenkomst eindigt (onder meer) voordat de opdracht is volbracht en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging van de opdracht. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Het tweede lid bepaalt dat in het in het eerste lid bedoelde geval de opdrachtnemer slechts recht heeft op het volle loon, als het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is.
5.9
De rechtbank stelt voorop dat de aard van een “no cure no pay” afspraak niet in de weg staat aan een beroep op dit artikel. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2013, ECLI:NL:HR: 2003:AF4626. In zijn algemeenheid kan niet worden gezegd dat bij no cure no pay contracten de opdrachtnemer (ook) het risico heeft geaccepteerd dat hij bij opzegging door de opdrachtgever of bij anderszins voortijdige beëindiging niets zou ontvangen. In dit geval is uit de afspraken van partijen niet af te leiden dat Creditline ook het risico heeft geaccepteerd dat zij bij opzegging door [A] of bij anderszins voortijdige beëindiging van de opdracht in het geheel geen loon zou ontvangen. De rechtbank zal dus beoordelen of Creditline recht heeft op betaling van het volledige loon dan wel op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon ex artikel 7:411 BW. Daarbij dient de rechtbank alle omstandigheden van het geval te betrekken, waaronder de vraag aan wie het voortijdig beëindigen van de opdracht toe te rekenen is.
5.10
Partijen verschillen van mening wie de overeenkomst heeft beëindigd. [A] heeft gesteld dat dit Creditline is geweest, onder verwijzing naar de e-mail van 6 juli 2015. De rechtbank stelt echter vast dat Creditline, in weerwil van deze e-mail, haar werkzaamheden niet heeft beëindigd. Datzelfde geldt voor de onder 2.14 genoemde e-mail van Creditline van 26 juli 2015. Ook na die e-mail heeft Creditline nog door onderhandeld met [X] en NLS en aldus uitvoering aan de overeenkomst gegeven. Zoals door Creditline is gesteld en ter comparitie door [A] is erkend, heeft [A] mr. [Q] ontslagen tussen begin en medio augustus 2015.
De rechtbank overweegt dat [A] door mr. [Q] te ontslaan voordat een definitieve vaststellingsovereenkomst was getekend dan wel vonnis was gewezen, en vervolgens zelf een vaststellingsovereenkomst te sluiten, Creditline de mogelijkheid heeft ontnomen de opdracht te volbrengen. Anders dan Creditline heeft betoogd, betekent dit echter niet dat Creditline daarmee recht heeft op betaling van het volledige overeengekomen loon. Daar heeft Creditline immers alleen aanspraak op als het voortijdige einde van de overeenkomst aan [A] is toe te rekenen en betaling van het volle loon ook overigens redelijk is.
5.11
De rechtbank is van oordeel dat het voortijdige einde van de overeenkomst niet uitsluitend aan [A] is toe rekenen en acht daarbij het volgende van belang. Anders dan Creditline heeft betoogd, acht de rechtbank het niet onredelijk dat [A] de door mr. [Q] opgestelde concept-vaststellingsovereenkomst niet wilde sluiten, gelet op het feit dat twee voor [A] essentiële voorwaarden, te weten het niet-verlenen van finale kwijting en het niet-herbevestigen van de eerdere vaststellingsovereenkomst, daarin niet waren opgenomen en integendeel juist wel uitdrukkelijk finale kwijting werd verleend. Weliswaar geldt dat door Creditline is betwist en uit de stukken ook niet is gebleken dat [A] aan Creditline kenbaar heeft gemaakt dat dit voor haar essentiële voorwaarden waren. Uit de e-mails van 10 april 2015 en 2 juli 2015, waarnaar [A] in dit verband heeft verwezen, blijkt dit niet. Uit de enkele vermelding dat er sprake zou zijn van “het topje van de ijsberg” heeft Creditline niet hoeven begrijpen dat [A] daarmee bedoelde dat zij nadrukkelijk geen finale kwijting wenste. Dat neemt echter niet weg dat het [A] nog steeds vrij stond om niet mee te werken aan een schikking als daar voorwaarden aan verbonden waren die zij in redelijkheid niet hoefde te accepteren.
Dat de vaststellingsovereenkomst zou zijn vastgelopen op onredelijke en onrealistische eisen van [A] (het in loondienst treden bij mr. [X] , het terughalen door mr. [X] van de paarden van [A] ), zoals door Creditline is betoogd, is niet gebleken. Er lag immers een concept-vaststellings-overeenkomst en uit de e-mailwisseling tussen mr. [Q] en [X] van begin augustus blijkt dat [X] en NLS nog steeds bereid waren te tekenen. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat deze eisen van [A] het onderhandelingsproces hebben bemoeilijkt en verlengd.
Voorts weegt de rechtbank mee dat uit de overgelegde e-mailcorrespondentie het beeld naar voren komt dat Creditline [A] onder grote druk heeft gezet om de concept-vaststellingsovereenkomst aan te gaan. Gelet op de grote druk die op [A] werd uitgeoefend om het door mr. [Q] uitonderhandelde concept te accepteren en ook gelet de toonzetting van de e-mails van Creditline acht de rechtbank het niet onredelijk dat [A] de relatie wenste te beëindigen.
Al deze omstandigheden afwegend is de rechtbank van oordeel dat de breuk tussen partijen niet uitsluitend toerekenbaar is aan [A] , maar een gevolg is van de steeds verder verslechterende relatie tussen partijen, waaraan beide partijen debet zijn geweest.
Creditline heeft daarom geen aanspraak op het volledige overeengekomen loon van 30% van het uiteindelijk aan [A] betaalde bedrag. Nu door Creditline aantoonbaar veel werkzaamheden zijn verricht heeft Creditline wel recht op een redelijk loon.
5.12
Dit redelijke loon zal de rechtbank vaststellen op de door Creditline daadwerkelijk gemaakte kosten voor de procedure in Amsterdam. Dat de procedure in Amsterdam, gelet op de uitkomst van de procedure in Groningen, noodzakelijk was is door [A] niet betwist. [A] heeft wel de redelijkheid betwist van de uren die mr. [Q] heeft gedeclareerd voor de onderhandelingen met [X] en NLS, nu zij daar naar zij stelt niets aan heeft gehad. De rechtbank acht het echter aannemelijk dat de uiteindelijk gesloten vaststellingsovereenkomst mede de vrucht is van de eerdere (door Creditline betaalde) onderhandelingen die door mr. [Q] zijn gevoerd en dat [A] daarvan dus ook profijt heeft gehad. De lange duur en het aantal aan de onderhandelingen bestede uren zijn voorts mede te wijten aan de opstelling van [A] zelf, zodat ook niet gezegd kan worden dat deze uren niet in redelijkheid zijn gemaakt.
Ten aanzien van het argument van [A] dat mr. [Q] ten onrechte geen toevoeging heeft aangevraagd overweegt de rechtbank dat gelet op de hoogte van de vordering een toevoeging slechts voorwaardelijk zou zijn verleend en gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst van 27 augustus 2015 zou zijn ingetrokken, zodat het aanvragen van een toevoeging niet zou hebben geleid tot een lager bedrag aan advocaatkosten.
5.13
Ten aanzien van de procedure in Groningen overweegt de rechtbank dat, zoals hierboven is geconcludeerd, ook voor die procedure de “no cure no pay “ afspraak gold. Anders dan de procedure in Amsterdam is de procedure in Groningen voor wat betreft het terugvorderen van het bedrag van € 69.318,64 l volledig afgerond. Hetgeen onder 5.10 en 5.11 is overwogen gaat dus voor de procedure in Groningen niet op. Gelet op de uitkomst van de procedure in Groningen en de “no cure no pay” afspraak is de rechtbank van oordeel dat [A] niet gehouden is tot enige betaling aan Creditline voor de procedure in Groningen, met uitzondering van de betekeningskosten.
5.14
Nu de door Creditline gestelde daadwerkelijke aan de procedure in Amsterdam bestede uren voor het overige niet zijn betwist door [A] , zal de rechtbank het redelijke loon bepalen op € 14.511,54, zijnde het bedrag van de werkelijk gemaakte uren in de procedure in Amsterdam.
Contractuele rente
5.15
Creditline heeft onder verwijzing naar artikel 29 van haar algemene voorwaarden een contractuele rente van 12% op jaarbasis vanaf de vervaldatum van de facturen gevorderd. [A] heeft betwist dat de algemene voorwaarden van Creditline onderdeel uitmaken van de overeenkomst en heeft subsidiair de vernietiging van de algemene voorwaarden van Creditline ingeroepen, omdat deze niet tijdig ter hand zijn gesteld.
5.16
De rechtbank zal eerst beoordelen of de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Creditline tussen partijen is overeengekomen. Daartoe is van belang dat onderaan de e-mails van 19 februari 2015 van Creditline is vermeld: “Algemene voorwaarden en tarieven zijn van toepassing op al onze diensten. Met uitzondering van de diensten, die wij aanbieden onder andere tarieven en voorwaarden.” De rechtbank is met [A] van oordeel dat de diensten die Creditline aan [A] heeft aangeboden diensten zijn onder andere tarieven en voorwaarden dan in de algemene voorwaarden vermeld. De rechtbank overweegt daartoe dat in artikel 4 van de algemene voorwaarden het volgende is neergelegd: “ (…)Het minnelijke incassotraject is op basis van No-Cure-No-Pay. Bij een gerechtelijke procedure vervalt deze wijze van werken.” In dit geval zijn partijen voor de gerechtelijke procedures in Groningen en Amsterdam in afwijking van dit artikel een “no cure no pay” beding overeengekomen. Voorts wijkt het overeengekomen “no cure no pay” tarief van 30% ex BTW af van het op de website van Creditline vermelde “no cure no pay” tarief van 20% ex BTW.
Nu afwijkende afspraken zijn gemaakt, zijn de algemene voorwaarden van Creditline niet van toepassing. Gelet daarop kan in het midden blijven of de algemene voorwaarden tijdig aan [A] ter hand zijn gesteld.
5.17
Gelet op het voorgaande komt de gevorderde contractuele rente niet voor toewijzing in aanmerking. Ook de subsidiair gevorderde handelsrente ex artikel 6:119a BW komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu [A] niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De rechtbank zal wel de gevorderde wettelijke rente toewijzen.
5.18
Creditline heeft verzocht de rente toe te wijzen per de vervaldata van de respectievelijke facturen. Nu het toegewezen bedrag is gebaseerd op het door de rechtbank vastgestelde redelijke loon voor de werkzaamheden die zijn verricht tot aan de breuk tussen partijen, acht de rechtbank het redelijk de wettelijke rente over dat bedrag toe te wijzen ingaande dertig dagen na 15 augustus 2015, nu [A] mr. [Q] omstreeks die datum heeft ontslagen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.19
Creditline vordert een bedrag van € 1.102,51 aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
Proceskosten
5.20
Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in conventie te compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
5.21
De gevorderde beslagkosten van € 817,41 komen voor vergoeding in aanmerking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
in reconventie
6.1
[A] heeft opheffing van het gelegde beslag gevorderd. Nu de vordering van Creditline deels wordt toegewezen is het beslag rechtmatig gelegd en bestaat er zolang [A] het toegewezen bedrag niet heeft betaald geen aanleiding voor opheffing van het beslag, ook niet voor zover dat het bedrag van de vordering van Creditline te boven gaat. De rechtbank gaat er daarbij overigens van uit dat Creditline onmiddellijk na volledige betaling door [A] van de toegewezen vordering voor opheffing van het beslag zal zorgdragen.
6.2
[A] heeft voorts gevorderd om te verklaren voor recht dat het beslag onrechtmatig is en om Creditline te veroordelen tot het vergoeden van de dientengevolge door [A] geleden schade, op te maken bij staat. Nu de vordering van Creditline deels is toegewezen en gesteld noch gebleken is dat het leggen dan wel het handhaven van het gelegde beslag misbruik van recht oplevert, wordt de vordering afgewezen.
6.3
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en in reconventie, ziet de rechtbank aanleiding ook de proceskosten in reconventie te compenseren in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
7. De beoordeling in het incident ex artikel 223 Rv
7.1
Gelet op het feit dat thans eindvonnis in de hoofdzaak is gewezen, heeft [A] geen belang meer bij haar incidentele vordering. Gelet hierop wijst de rechtbank de vordering tot het treffen van een provisionele voorziening af.
7.2
Nu echter ter comparitie door [A] bezwaar is gemaakt tegen het feit dat het verzoek om de provisionele voorziening pas tegelijk met de hoofzaak ter zitting is behandeld, en [A] te kennen heeft gegeven nog wel prijs te stellen op een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, ziet de rechtbank aanleiding om ten overvloede dit verzoek inhoudelijk te beoordelen.
7.3
Uit de stukken blijkt dat aan Creditline verlof is verleend voor een bedrag van
€ 30.000,--, dat het beslag ook voor dit bedrag is gelegd, maar dat door het beslag een bedrag van ruim € 60.000,-- is getroffen op de SNS rekening van [A] .
7.4
[A] heeft onvoldoende gesteld dat sprake is van een dusdanig groot spoedeisend belang dat vooruitlopend op het vonnis in de hoofdzaak een provisionele voorziening getroffen had dienen te worden. Voorts heeft [A] ter zitting erkend dat Creditline een redelijk belang had en heeft bij het handhaven van het beslag, ook voor zover dit de vordering van Creditline te boven gaat, vanwege het risico op cumulatie van schuldeisers. Dat het leggen en handhaven van het beslag, ook voor zover dat het bedrag van de vordering van Creditline te boven gaat, onrechtmatig is geweest, is derhalve niet gebleken. Ook als de rechtbank het verzoek van [A] eerder zou hebben beoordeeld, zou de rechtbank het verzoek om een provisionele voorziening hebben afgewezen.
8. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
in conventie
8.1
veroordeelt [A] tot betaling van een bedrag van € 14.511,54 aan Creditline, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
8.2
veroordeelt [A] tot betaling aan Creditline van een bedrag aan beslagkosten van € 817,41 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
8.3
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
8.4
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
8.5
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
8.6
verklaart dit vonnis terzake van de beslissingen in 8.1 en 8.2 uitvoerbaar bij voorraad.
in het incident ex artikel 223 Rv
8.7
wijst de incidentele vordering af;
8.8
veroordeelt [A] tot betaling van de kosten van het incident, tot op heden begroot op € 452,-- aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑10‑2016