Procestaal: Spaans.
HvJ EU, 13-11-2014, nr. C-416/13
ECLI:EU:C:2014:2371
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
13-11-2014
- Magistraten
R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, J.L. da Cruz Vilaça
- Zaaknummer
C-416/13
- Conclusie
P. Mengozzi
- Roepnaam
Mario Vital Pérez/Ayuntamiento de Oviedo
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2014:2371, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 13‑11‑2014
ECLI:EU:C:2014:2109, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑07‑2014
Uitspraak 13‑11‑2014
R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, J.L. da Cruz Vilaça
Partij(en)
In zaak C-416/13,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 4 de Oviedo (Spanje) bij beslissing van 16 juli 2013, ingekomen bij het Hof op 23 juli 2013, in de procedure
Mario Vital Pérez
tegen
Ayuntamiento de Oviedo,
wijst
HET HOF (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, K. Lenaerts, vicepresident van het Hof, waarnemend rechter van de Tweede kamer, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev en J. L. da Cruz Vilaça (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
M. Vital Pérez, vertegenwoordigd door M. Noval Pato en I. Fernández-Jardón Fernández, abogados,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. J. García-Valdecasas Dorrego en L. Banciella Rodríguez-Miñon als gemachtigden,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Möller als gemachtigden,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en R. Coesme als gemachtigden,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door S. Varone, avvocato dello Stato,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Lozano Palacios en D. Martin als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 juli 2014,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16) en van artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. Vital Pérez en de Ayuntamiento de Oviedo (gemeente Oviedo; hierna: ‘Ayuntamiento’) betreffende het door de Ayuntamiento genomen besluit tot goedkeuring van een aankondiging van een vergelijkend onderzoek waarbij kandidaten voor posten bij de lokale politie niet ouder mogen zijn dan 30 jaar.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
De punten 18, 23 en 25 van de considerans van richtlijn 2000/78 luiden als volgt:
- ‘(18)
Deze richtlijn heeft met name niet tot gevolg dat de strijdkrachten, de politie-, het gevangeniswezen of de noodhulpdiensten worden gedwongen om personen in dienst te nemen of te houden die niet de vereiste capaciteiten bezitten om alle taken te kunnen verrichten die zij wellicht zullen moeten vervullen met het oog op de legitieme doelstelling van handhaving van het operationele karakter van deze diensten.
[…]
- (23)
In een zeer beperkt aantal omstandigheden kan een verschil in behandeling gerechtvaardigd zijn wanneer een met […] leeftijd […] verband houdend kenmerk een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem is en het vereiste daaraan evenredig is […].
[…]
- (25)
Het verbod op discriminatie op grond van leeftijd vormt een fundamenteel element om de in de werkgelegenheidsrichtsnoeren gestelde doelen te bereiken en de diversiteit bij de arbeid te bevorderen; niettemin kunnen verschillen in behandeling op grond van leeftijd in bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd zijn en derhalve specifieke bepalingen nodig maken die naargelang de situatie in de lidstaten kunnen verschillen; het is derhalve van essentieel belang onderscheid te maken tussen verschillen in behandeling die gerechtvaardigd zijn, met name door legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt en de beroepsopleiding, en discriminatie die verboden moet worden.’
4
Volgens artikel 1 van richtlijn 2000/78 heeft de richtlijn tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden.
5
Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt:
- ‘1.
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder het beginsel van gelijke behandeling verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden.
- 2.
Voor de toepassing van lid 1 is er:
- a)
‘directe discriminatie’, wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden;
[…]’
6
Artikel 3, lid 1, sub a, van richtlijn 2000/78 luidt:
‘Binnen de grenzen van de aan de Gemeenschap verleende bevoegdheden, is deze richtlijn zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing met betrekking tot:
- a)
de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van bevorderingskansen’.
7
Artikel 4, lid 1, van deze richtlijn luidt als volgt:
‘Niettegenstaande artikel 2, leden 1 en 2, kunnen de lidstaten bepalen dat een verschil in behandeling dat op een kenmerk in verband met een van de in artikel 1 genoemde gronden berust, geen discriminatie vormt, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is.’
8
Artikel 6 van richtlijn 2000/78 bepaalt:
- ‘1.
Niettegenstaande artikel 2, lid 2, kunnen de lidstaten bepalen dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Dergelijke verschillen in behandeling kunnen onder meer omvatten:
[…]
- c)
de vaststelling van een maximumleeftijd voor aanwerving, gebaseerd op de opleidingseisen voor de betrokken functie of op de noodzaak van een aan pensionering voorafgaand redelijk aantal arbeidsjaren.
[…]’
Spaans recht
9
In Spanje hebben alle 17 autonome regio's wet- of regelgeving betreffende de status van de lokale politie vastgesteld. In deze wet- of regelgeving is er sprake van verschillen wat betreft de maximumleeftijd om politieagent te worden. Zo voorzien sommige wetten in een maximumleeftijd van 30 jaar of ouder, terwijl in andere wetten geen leeftijdsgrens wordt gesteld.
10
In artikel 18, lid 6, van Ley 2/2007 de Coordinación de las Policías Locales de la Comunidad Autonóma del Principado de Asturias (wet 2/2007 tot coördinatie van de lokale politie in de autonome regio van het Prinsdom Asturië) van 23 maart 2007 (BOE nr. 169 van 16 juli 2007) wordt het takenpakket van de lokale politie als volgt omschreven:
‘Bijstandsverlening aan burgers, bescherming van personen en zaken, arrestatie en bewaking van daders van strafbare feiten, preventieve patrouilles, regeling van het verkeer, en alle andere soortgelijke taken die hun meerderen hun hebben opgedragen.’
11
Artikel 32, sub b, van die wet stelt met name als algemene toelatingseis voor een betrekking bij de lokale politie dat sollicitanten:
‘[…]
- b)
niet jonger zijn dan 18 jaar en niet ouder zijn dan 30 jaar.’
12
Ley 2/2007 is vastgesteld op grond van de bevoegdheden die in de Spaanse grondwet aan de autonome regio's zijn toebedeeld in het kader van Ley Orgánica 2/1986 de Fuerzas y Cuerpos de Seguridad (organieke wet 2/1986 inzake veiligheids- en politiediensten) van 13 maart 1986 (BOE nr. 63 van 14 maart 1986).
13
Volgens artikel 11, lid 1, van Ley Orgánica 2/1986 hebben de veiligheids- en politiediensten de volgende taken:
‘De veiligheids- en politiediensten moeten de vrije uitoefening van rechten en vrijheden beschermen en zorgen voor de veiligheid van de burger door het vervullen van de volgende taken:
- a)
toezien op de naleving van de wetten en algemene voorschriften middels het uitvoeren van de bevelen die zij krijgen van de autoriteiten, in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden;
- b)
personen helpen en beschermen en zorgen voor de bewaking en beveiliging van objecten die om welke reden dan ook in gevaar zijn;
- c)
waar nodig openbare gebouwen en voorzieningen bewaken en beveiligen;
- d)
de bescherming en veiligheid van prominente personen verzekeren;
- e)
de openbare orde en veiligheid handhaven en indien nodig herstellen;
- f)
voorkomen dat de wet wordt overtreden;
- g)
strafbare feiten onderzoeken en de vermeende daders opsporen en arresteren, de instrumenten, opbrengsten en bewijzen van strafbare feiten in bewaring nemen en deze ter beschikking stellen aan de bevoegde rechter of rechtbank, alsmede de nodige technische deskundigenrapporten opstellen;
- h)
alle informatie die relevant is voor de openbare orde en veiligheid verzamelen, in ontvangst nemen en onderzoeken, alsmede methoden en technieken ter preventie van criminaliteit bestuderen, opzetten en toepassen;
- i)
in geval van ernstige risico's, rampen en algemene calamiteiten samenwerken met de civiele bescherming op de in de wetgeving inzake civiele bescherming voorgeschreven wijze.’
14
Artikel 53, lid 1, van Ley Orgánica 2/1986, waarin de taken van de lokale politie worden genoemd, luidt als volgt:
‘De lokale politie voert de volgende taken uit:
- a)
lokale autoriteiten beschermen en toezicht op hun gebouwen en voorzieningen verzekeren;
- b)
binnen de bebouwde kom het verkeer regelen en de bewegwijzering verzorgen overeenkomstig de verkeersvoorschriften;
- c)
proces-verbaal opmaken van verkeersongevallen binnen de bebouwde kom;
- d)
politiële administratieve activiteiten verrichten met betrekking tot tot hun bevoegdheden behorende gemeentelijke verordeningen, officiële bekendmakingen en andere voorschriften;
- e)
deelnemen aan de taken van de gerechtelijke politie […];
- f)
hulp verlenen in geval van ongevallen, rampen en calamiteiten, door op de wettelijk voorgeschreven wijze deel te nemen aan de uitvoering van plannen inzake civiele bescherming;
- g)
preventieve acties ondernemen en alle maatregelen nemen om te voorkomen dat de wet wordt overtreden […];
- h)
toezicht houden op openbare ruimten en samenwerken met de veiligheidsdiensten van de staat en de politie van de autonome regio's om de bescherming van demonstraties te verzekeren en tijdens grote bijeenkomsten de orde te bewaren, wanneer om hun tussenkomst wordt verzocht;
- i)
bijdragen aan het beslechten van particuliere geschillen, wanneer om hun tussenkomst wordt verzocht.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
15
Op 8 april 2013 is Vital Pérez bij de verwijzende rechter in beroep gegaan tegen het besluit van 7 maart 2013 van de Ayuntamiento houdende goedkeuring van de specifieke voorwaarden voor een aankondiging van een vergelijkend onderzoek met het oog op de bezetting van vijftien posten bij de lokale politie.
16
Vital Pérez bestrijdt de rechtmatigheid van de in punt 3.2 van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek neergelegde voorwaarde dat de sollicitanten niet ouder mogen zijn dan 30 jaar. Volgens verzoeker in het hoofdgeding doet dit vereiste afbreuk aan zijn in de Spaanse grondwet en in richtlijn 2000/78 verankerde grondrecht om onder gelijke voorwaarden toegang te krijgen tot overheidsfuncties.
17
Vital Pérez vordert nietigverklaring van punt 3.2 op de grond dat daarin een voorwaarde is opgenomen die noch onderbouwd noch gerechtvaardigd is aangezien het beschikken over voldoende fysieke conditie voor de uitoefening van de taken wordt gegarandeerd door de in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vermelde fysieke tests. Volgens punt 3.5 van de aankondiging moeten de sollicitanten immers ‘fysiek en psychisch in staat zijn om de taken van de functie uit te voeren en te slagen voor de fysieke tests’ die in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aankondiging van het vergelijkend onderzoek nader zijn omschreven.
18
Vital Pérez wijst er op dat er in de wet- en regelgeving van de verschillende autonome regio's ofwel geen leeftijdsgrens wordt gesteld (Andalusië, Aragon, Balearen, Canarische Eilanden, Castilië-La Mancha, Catalonië en Extremadura), ofwel sprake is van een leeftijdsgrens van 35 jaar (Baskenland) of 36 jaar (Galicië en de autonome regio Valencia).
19
De Ayuntamiento betoogt dat met de gestelde leeftijdseis slechts wordt aangesloten bij Ley 2/2007. Bovendien beroept zij zich op artikel 6 van richtlijn 2000/78 om deze maatregel te rechtvaardigen, en stelt zij dat het Hof zich in ieder geval reeds ten gunste van deze eis heeft uitgesproken in het arrest Wolf (C-229/08, EU:C:2010:3).
20
De verwijzende rechter geeft aan dat het Tribunal Supremo bij arresten van 21 maart en 17 oktober 2011 is overgegaan tot nietigverklaring van het voorschrift op grond waarvan sollicitanten die ouder zijn dan 30 jaar worden uitgesloten van het algemeen vergelijkend onderzoek voor aspirant-inspecteurs bij de nationale politie, en is van oordeel dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde leeftijdseis mogelijkerwijs niet voldoet aan het evenredigheidsbeginsel. Naar oordeel van de verwijzende rechter bestaan er immers minder beperkende middelen dan de vaststelling van een maximumleeftijd om het beoogde doel te bereiken, namelijk het doel dat de lokale politieagenten beschikken over de voor de uitoefening van hun beroep vereiste bijzondere fysieke conditie. Het doorlopen van veeleisende fysieke tests is juist een specifieke eis die in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek wordt gesteld.
21
De verwijzende rechter oordeelt voorts dat de fysieke conditie waarover lokale politieagenten dienen te beschikken, niet vergeleken kan worden met de van brandweerlieden verlangde ‘fysieke capaciteiten van een bijzonder hoog niveau’ omdat zij andere taken hebben, zodat het arrest Wolf (EU:C:2010:3) niet direct kan worden toegepast op het onderhavige geval.
22
Tegen die achtergrond heeft de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 4 de Oviedo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Staan de artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, sub c, van [richtlijn 2000/78] en artikel 21, lid 1, van het [Handvest], voor zover zij elke discriminatie op grond van leeftijd verbieden, eraan in de weg dat bij een gemeentelijke aankondiging die uitdrukkelijk een regionale wet van een lidstaat uitvoert, voor de toegang tot een functie bij de lokale politie een maximumleeftijd van dertig jaar wordt vastgesteld?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
Opmerking vooraf
23
In het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing vraagt de verwijzende rechter het Hof om uitlegging van artikel 21 van het Handvest en van bepalingen van richtlijn 2000/78.
24
Het Hof heeft het bestaan erkend van een beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd dat als een algemeen beginsel van het recht van de Unie moet worden beschouwd en dat door richtlijn 2000/78 is geconcretiseerd voor het gebied van arbeid en beroep (arresten Kücükdeveci, C-555/07, EU:C:2010:21, punt 21, en Prigge e.a., C-447/09, EU:C:2011:573, punt 38).
25
Wanneer aan het Hof een prejudiciële vraag betreffende de uitlegging van het in artikel 21 van het Handvest neergelegde algemeen beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd en van bepalingen van richtlijn 2000/78 wordt voorgelegd in het kader van een geschil tussen een particulier en een overheidsinstantie, onderzoekt het Hof de vraag dus slechts in het licht van die richtlijn (zie in die zin arrest Tyrolean Airways Tiroler Luftfahrt, C-132/11, EU:C:2012:329, punten 21–23).
Beantwoording van de prejudiciële vraag
26
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten.
27
Voor de beantwoording van de vraag moet worden nagegaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78 valt en, zo ja, of deze regeling een verschil in behandeling op grond van leeftijd schept, welk verschil tegen de achtergrond van de richtlijn eventueel als gerechtvaardigd kan worden aangemerkt.
28
Om te beginnen blijkt zowel uit de titel en de considerans als uit de inhoud en de doelstelling van richtlijn 2000/78 dat deze strekt tot invoering van een algemeen kader om voor eenieder gelijke behandeling te waarborgen ‘in arbeid en beroep’, door de betrokkenen een doeltreffende bescherming te bieden tegen discriminatie op een van de in artikel 1 van de richtlijn genoemde gronden, waaronder leeftijd (arresten Hütter, C-88/08, EU:C:2009:381, punt 33, en Georgiev, C-250/09 en C-268/09, EU:C:2010:699, punt 26).
29
Wat meer in het bijzonder de toepassing van deze richtlijn in het hoofdgeding betreft, moet worden vastgesteld dat de richtlijn blijkens artikel 3, lid 1, sub a, ervan zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing is, met name met betrekking tot de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie.
30
Artikel 32, sub b, van Ley 2/2007 bepaalt dat aanwerving bij de lokale politie niet mogelijk is voor personen die ouder zijn dan 30 jaar en heeft daarmee betrekking op de voor deze werknemers geldende aanstellingseisen. Een dergelijke regeling moet dus worden geacht regels in te voeren met betrekking tot de toegang tot arbeid in overheidsdienst in de zin van artikel 3, lid 1, sub a, van richtlijn 2000/78.
31
Hieruit volgt dat deze richtlijn van toepassing is op een situatie als die welke tot het voor de verwijzende rechter aanhangige geding heeft geleid.
32
Wat betreft de vraag of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling leidt tot een verschil in behandeling op grond van leeftijd, moet in herinnering worden geroepen dat volgens artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/78 ‘onder het beginsel van gelijke behandeling [wordt] verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 [van de richtlijn] genoemde gronden’. Artikel 2, lid 2, sub a, van de richtlijn preciseert dat er voor de toepassing van lid 1 van dit artikel sprake is van directe discriminatie wanneer iemand op basis van een van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde gronden ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie.
33
In het onderhavige geval heeft artikel 32, sub b, van Ley 2/2007 tot gevolg dat bepaalde personen, uitsluitend omdat zij ouder zijn dan 30 jaar, ongunstiger worden behandeld dan andere personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Bij een dergelijke regeling is duidelijk sprake van een direct op leeftijd gegrond verschil in behandeling in de zin van artikel 1 juncto artikel 2, lid 2, sub a, van richtlijn 2000/78.
34
Nagegaan moet nog worden of dat verschil in behandeling kan worden gerechtvaardigd in het licht van de artikelen 4, lid 1, en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78.
35
Wat in de eerste plaats artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78 betreft, moet erop worden gewezen dat volgens deze bepaling ‘een verschil in behandeling dat op een kenmerk in verband met een van de in artikel 1 [van de richtlijn] genoemde gronden berust, geen discriminatie vormt, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is’.
36
In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat uit artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78 blijkt dat niet de grond voor het verschil in behandeling, maar een met deze grond verband houdend kenmerk een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste moet vormen (zie arresten Wolf, EU:C:2010:3, punt 35, en Prigge e.a., EU:C:2011:573, punt 66).
37
Volgens vaste rechtspraak is het beschikken over bijzondere fysieke capaciteiten een leeftijdsgebonden kenmerk (arresten Wolf, EU:C:2010:3, punt 41, en Prigge e.a., EU:C:2011:573, punt 67).
38
In het onderhavige geval volgt uit artikel 18, lid 6, van Ley 2/2007 dat de taken van de lokale politie met name bestaan uit bijstandsverlening aan burgers, bescherming van personen en zaken, arrestatie en bewaking van daders van strafbare feiten, preventieve patrouilles en regeling van het verkeer.
39
Ofschoon voor sommige taken, zoals bijstandsverlening aan burgers en regeling van het verkeer, geen hoge fysieke eisen lijken te worden gesteld, neemt dit niet weg dat bij de taken met betrekking tot bescherming van personen en zaken, arrestatie en bewaking van daders van strafbare feiten en preventieve patrouilles sprake kan zijn van het gebruik van fysiek geweld.
40
Laatstgenoemde taken vergen naar hun aard een uitstekende fysieke geschiktheid aangezien fysieke tekortkomingen tijdens de uitoefening van deze taken belangrijke gevolgen kunnen hebben, niet alleen voor de politieagenten zelf en voor derden, maar ook voor de handhaving van de openbare orde (zie in die zin arrest Prigge e.a., EU:C:2011:573, punt 67).
41
Hieruit volgt dat voor het beroep van lokaal politieagent het beschikken over bijzondere fysieke capaciteiten kan worden aangemerkt als een ‘wezenlijk en bepalend beroepsvereiste’ in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78.
42
Aangaande het doel van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling heeft de Spaanse regering over Ley 2/2007 opgemerkt dat met de vaststelling van een leeftijdsgrens van 30 jaar voor aanwerving bij de lokale politie wordt beoogd de effectiviteit en het goed functioneren van die politie te verzekeren door ervoor te zorgen dat de nieuw aangeworven ambtenaren in staat zijn om de fysiek veeleisende taken gedurende een relatief lange periode van hun loopbaan te vervullen.
43
Dienaangaande moet worden vastgesteld dat volgens punt 18 van de considerans van richtlijn 2000/78 de richtlijn niet tot gevolg heeft dat de politie wordt gedwongen om personen in dienst te nemen of te houden die niet de vereiste capaciteiten bezitten om alle taken te kunnen verrichten die zij wellicht zullen moeten vervullen met het oog op de legitieme doelstelling van handhaving van het operationele karakter van deze diensten.
44
De wens om de effectiviteit en het goed functioneren van de politie te verzekeren, is dus een legitieme doelstelling in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78 (zie in die zin arrest Wolf, EU:C:2010:3, punt 39).
45
Nagegaan moet echter worden of er, met de vaststelling van die leeftijdsgrens, in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling een evenredige eis is geformuleerd, namelijk of de leeftijdsgrens geschikt is om het nagestreefde doel te bereiken en niet verder gaat dan nodig is om dit doel te bereiken.
46
Volgens punt 23 van de considerans van richtlijn 2000/78 kan een verschil in behandeling in een ‘zeer beperkt aantal omstandigheden’ gerechtvaardigd zijn wanneer een met name met leeftijd verband houdend kenmerk een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste vormt.
47
Bovendien moet artikel 4, lid 1, van de richtlijn strikt worden uitgelegd aangezien op grond daarvan kan worden afgeweken van het non-discriminatiebeginsel (arrest Prigge e.a., EU:C:2011:573, punt 72).
48
Nader bekeken moet worden of, gelet op hetgeen in de punten 39 tot en met 41 van het onderhavige arrest is uiteengezet, de voor de functie van lokaal politieagent vereiste bijzondere fysieke capaciteiten onlosmakelijk verbonden zijn met een bepaalde leeftijdsgroep en niet kunnen worden aangetroffen bij personen die een bepaalde leeftijdsgrens hebben overschreden.
49
Daarbij moet rekening worden gehouden met de volgende aspecten.
50
Ten eerste blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de lokale politiewetten van de autonome regio's kennelijk uiteenlopen wat betreft de vaststelling van een leeftijdsgrens voor aanwerving bij de lokale politie. Sommige wetten voorzien immers in een maximumleeftijd van 30 jaar of ouder (35 jaar, 36 jaar of 40 jaar), terwijl andere autonome regio's ervoor hebben gekozen geen leeftijdsgrens te stellen.
51
Ten tweede heeft de Spaanse regering in haar antwoord op een schriftelijke vraag van het Hof bevestigd dat voor aanwerving bij de nationale politie — wier in artikel 11 van Ley 2/1986 vastgelegde taken vergelijkbaar zijn met die van de lokale politie — de eis omtrent de maximumleeftijd van 30 jaar niet meer wordt gesteld.
52
Ten derde moet erop worden gewezen dat het Hof in het arrest Wolf (EU:C:2010:3, punt 44) van oordeel was dat een maatregel waarbij voor een aanstelling bij het middenkader van de brandweertechnische dienst een maximumleeftijd van 30 jaar gold, evenredig was aangezien de leeftijdsgrens nodig was ter waarborging van de effectiviteit en het goed functioneren van de betrokken dienst.
53
Het Hof is evenwel pas tot dat oordeel gekomen na op basis van de overgelegde wetenschappelijke gegevens te hebben vastgesteld dat bepaalde aan de leden van het middenkader van de brandweertechnische dienst toevertrouwde taken, zoals brandbestrijding, fysieke capaciteiten ‘van een bijzonder hoog niveau’ vergden en dat slechts zeer weinig ambtenaren die ouder zijn dan 45 jaar voldoende fysieke capaciteiten hebben om dergelijke activiteiten uit te voeren. Het Hof heeft verklaard dat bij aanwerving op latere leeftijd te veel ambtenaren niet voor de fysiek zwaarste taken zouden kunnen worden ingezet. De aangeworven ambtenaren zouden dan evenmin lang genoeg voor die taken kunnen worden ingezet. Ten slotte vereist een degelijke organisatie van het middenkader van de brandweertechnische dienst dat er een correlatie bestaat tussen de fysiek veeleisende posten, waarvoor de oudere ambtenaren niet geschikt zijn, en de fysiek minder veeleisende posten, waarvoor die ambtenaren wel geschikt zijn (arrest Wolf, EU:C:2010:3, punten 41 en 43).
54
Blijkens de vaststellingen van de verwijzende rechter zijn, gelet op de in punt 38 van het onderhavige arrest genoemde taken van de lokale politie, de capaciteiten waarover lokale politieagenten moeten beschikken om een aantal van die taken te kunnen uitvoeren, niet altijd te vergelijken met de fysieke capaciteiten ‘van een bijzonder hoog niveau’ die steeds van brandweerlieden worden verlangd, met name bij brandbestrijding.
55
Zoals in punt 17 van het onderhavige arrest is aangegeven, bepaalt punt 3.5 van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek met het oog op de bezetting van posten bij de lokale politie van de Ayuntamiento dat de sollicitanten ‘fysiek en psychisch in staat [moeten] zijn om de taken van de functie uit te voeren en te slagen voor de fysieke tests’ die in die aankondiging nader zijn omschreven. Het gaat daarbij om veeleisende fysieke eliminatietests waarmee volgens de verwijzende rechter op een minder beperkende wijze dan door vaststelling van een maximumleeftijd het doel kan worden bereikt dat de lokale politieagenten beschikken over de voor de uitoefening van hun beroep vereiste bijzondere fysieke conditie.
56
Voorts kan nergens uit de aan het Hof overgelegde stukken of bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen worden afgeleid dat voor de effectiviteit en het goed functioneren van de lokale politie vereist is dat binnen de lokale politie wordt vastgehouden aan een bepaalde leeftijdsopbouw en uitsluitend ambtenaren jonger dan 30 jaar worden aangeworven.
57
Uit deze overwegingen volgt dat er, met de vaststelling van die leeftijdsgrens, in Ley 2/2007 een onevenredige eis is geformuleerd.
58
Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten.
59
Wat in de tweede plaats artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 betreft, moet erop worden gewezen dat een verschil in behandeling op grond van leeftijd volgens deze bepaling geen discriminatie vormt indien het in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Lid 1, tweede alinea, sub c, waar de verwijzende rechter expliciet naar verwijst in zijn vraag, bepaalt dat het bij een dergelijk verschil in behandeling kan gaan om ‘de vaststelling van een maximumleeftijd voor aanwerving, gebaseerd op de opleidingseisen voor de betrokken functie of op de noodzaak van een aan pensionering voorafgaand redelijk aantal arbeidsjaren’.
60
Nagegaan moet dus worden of de voor aanwerving bij de lokale politie geldende eis omtrent de maximumleeftijd van 30 jaar, als bedoeld in artikel 32, sub b, van Ley 2/2007, wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78, en of de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
61
In het hoofdgeding staat in Ley 2/2007 niets vermeld over de met artikel 32, sub b, beoogde doelen.
62
Zoals het Hof heeft geoordeeld, kan uit artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 evenwel niet worden afgeleid dat een gebrek aan precisie met betrekking tot het doel van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling automatisch uitsluit dat de regeling kan worden gerechtvaardigd op grond van deze bepaling. Bij gebreke van een dergelijke nauwkeurige vermelding is het van belang dat het onderliggende doel van de betrokken maatregel kan worden bepaald aan de hand van andere aanknopingspunten, ontleend aan de algemene context van de maatregel, zodat de legitimiteit ervan en de passendheid en noodzakelijkheid van de ter bereiking van dit doel ingezette middelen door de rechter kunnen worden getoetst (arresten Palacios de la Villa, C-411/05, EU:C:2007:604, punten 56 en 57, en Commissie/Hongarije, C-286/12, EU:C:2012:687, punt 58).
63
Allereerst moet worden opgemerkt dat de Spaanse regering weliswaar heeft aangevoerd dat met de betrokken maatregel wordt gestreefd naar een evenwichtige leeftijdsopbouw, maar dat niet uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat met de maatregel ook wordt beoogd om nieuwe aanwervingen te stimuleren. De maatregel kan dan ook niet worden aangemerkt als een maatregel ter bevordering van doelstellingen inzake werkgelegenheid in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78.
64
Uit de overwegingen van de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om het toepasselijke nationale recht uit te leggen, volgt ten aanzien van de eventuele toepassing van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 in het hoofdgeding echter dat de in Ley 2/2007 gestelde leeftijdseis is gebaseerd op de opleidingseisen voor de betrokken functie en op de noodzaak dat een redelijk aantal arbeidsjaren aan pensionering of de overgang naar een andere activiteit voorafgaat.
65
Aangezien deze doelstellingen in artikel 6, lid 1, tweede alinea, sub c, van richtlijn 2000/78 staan vermeld, kunnen zij een verschil in behandeling op grond van leeftijd ‘in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk’ rechtvaardigen overeenkomstig artikel 6, lid 1.
66
Ook moet worden nagegaan of de ter verwezenlijking van deze doelstellingen ingezette middelen passend en noodzakelijk zijn.
67
In dit verband zij opgemerkt dat de lidstaten over een ruime beoordelingsvrijheid beschikken bij de keuze van de maatregelen die geschikt zijn ter verwezenlijking van hun doelstellingen op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheidsbeleid. Deze beoordelingsvrijheid mag echter niet tot gevolg hebben dat de toepassing van het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd zinloos wordt (arresten Age Concern England, C-388/07, EU:C:2009:128, punt 51, en Ingeniørforeningen i Danmark, C-499/08, EU:C:2010:600, punt 33).
68
Wat ten eerste het doel met betrekking tot de opleidingseisen voor de functie van lokaal politieagent betreft, volgt uit punt 7 van de door de Ayuntamiento goedgekeurde aankondiging van het vergelijkend onderzoek dat de voor het vergelijkend onderzoek geslaagde kandidaten, alvorens in dienst te treden, een ‘selectieve opleiding’ moeten volgen waarvan de duur door de regionale academie voor lokale politie of door de Ayuntamiento is vastgesteld.
69
In artikel 36 van Ley 2/2007, dat als enige bepaling van die wet betrekking heeft op de opleiding van lokale politieagenten, staat slechts vermeld dat de academie voor openbare veiligheid van het Prinsdom Asturië ‘zorgt voor de opleiding […], bevordering en specialisering’ van de lokale politieagenten, zonder dat de kenmerken van de betrokken opleiding nader worden toegelicht.
70
Uit de aan het Hof overgelegde gegevens kan niet worden opgemaakt dat de leeftijdsgrens voor aanwerving passend en noodzakelijk is in het licht van het doel om te zorgen voor de opleiding van de betrokken politieagenten.
71
Wat ten tweede het doel betreft dat ziet op de noodzaak dat een redelijk aantal arbeidsjaren aan pensionering voorafgaat, moet er om te beginnen op worden gewezen dat blijkens de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens de pensioengerechtigde leeftijd voor lokale politieagenten 65 jaar is. De verwijzende rechter vermeldt weliswaar ook de overgang naar een andere activiteit op de leeftijd van 58 jaar, maar het gaat daarbij om een mogelijkheid die lokale politieagenten desgewenst hebben en die bovendien geen invloed heeft op de pensioenleeftijd.
72
Hieruit volgt dat een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten, niet noodzakelijk kan worden geacht om te verzekeren dat de politieagenten voorafgaand aan hun pensionering een redelijk aantal arbeidsjaren hebben opgebouwd in de zin van artikel 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78. Dat de ‘normale’ pensioenleeftijd in het algemene socialezekerheidsstelsel 67 jaar is, is in dit verband irrelevant.
73
Derhalve kan het uit een bepaling als artikel 32, sub b, van Ley 2/2007 voortvloeiende verschil in behandeling niet op grond van artikel 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78 worden gerechtvaardigd.
74
Op de gestelde vraag moet dus worden geantwoord dat de artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten.
Kosten
75
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:
De artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑11‑2014
Conclusie 17‑07‑2014
P. Mengozzi
Partij(en)
Zaak C-416/131.
Mario Vital Pérez
tegen
Ayuntamiento de Oviedo
[verzoek van de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 4 de Oviedo (Spanje) om een prejudiciële beslissing]
I — Inleiding
1.
Richtlijn 2000/782. (hierna: ‘richtlijn’) heeft tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van een van de in artikel 1 genoemde gronden, zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden.
2.
Leeftijd maakt, in overeenstemming met artikel 13 EG, deel uit van de discriminatiegronden van artikel 1 van de richtlijn3., en is feitelijk de grond die in geschillen over de toepassing van dit artikel tot het grootste aantal arresten van het Hof heeft geleid. Het verbod van discriminatie op grond van leeftijd, dat als algemeen beginsel van communautair recht in het arrest Mangold4. is geformuleerd, is gecodificeerd in artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat derhalve als referentie dient voor de uitlegging van de richtlijnbepalingen.
3.
Hoewel de richtlijn iedere direct dan wel indirect op leeftijd gebaseerde discriminatie op het gebied van arbeid verbiedt, voorziet zij in een bepaald aantal uitzonderingsgevallen, waarvan enkele ook voor de andere discriminatiegronden van artikel 1 gelden. Dat is met name het geval in artikel 4, lid 1, van de richtlijn — waarover het eerste deel van de prejudiciële vraag in dit geding gaat — op grond waarvan de lidstaten onder bepaalde voorwaarden kunnen bepalen dat een verschil in behandeling dat op een kenmerk in verband met een van de in de richtlijn genoemde gronden berust, geen discriminatie vormt, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt. Andere uitzonderingen zijn daarentegen specifiek voor leeftijd als discriminatiegrond. Volgens artikel 3, lid 4, van de richtlijn kunnen de lidstaten bepalen dat de richtlijn met betrekking tot discriminatie op grond van handicap en leeftijd niet van toepassing is op de strijdkrachten, terwijl artikel 6 — waarover het tweede deel van de prejudiciële vraag in dit geding gaat — een afwijkingsregeling instelt volgens welke verschillen in behandeling op grond van leeftijd die het gevolg zijn van maatregelen van de lidstaten op het gebied van sociaal beleid, onder bepaalde voorwaarden kunnen worden gerechtvaardigd.
4.
De richtlijn voorziet derhalve in een specifieke regeling voor verschillen in behandeling die direct of indirect op het leeftijdscriterium zijn gebaseerd. Deze regeling wordt deels verklaard door het feit dat leeftijd in beginsel niet wordt gezien als een ‘verdachte’ grond van hetzelfde niveau als ras of geslacht — beide met een lange geschiedenis van discriminatie waarvan bij leeftijd geen sprake is5. — en deels door het feit dat het een risicofactor betreft waarvan de omvang en de grenzen niet eenvoudig vast te stellen zijn6..
5.
Het feit dat leeftijd in het systeem van de richtlijn als specifieke discriminatiegrond wordt genoemd, is een van de redenen waarom nationale rechters het Hof veelvuldig om uitlegging vragen, waarbij in de meeste gevallen wordt verzocht om de werkingssfeer van de uitzonderingen op het verbod van discriminatie op basis van deze grond te verduidelijken. Het verzoek om een prejudiciële beslissing van de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 4 de Oviedo (Spanje) dat aan dit geding ten grondslag ligt, moet in deze context worden geplaatst.
II — Hoofdgeding en prejudiciële vragen
6.
De prejudiciële vraag komt voort uit een geding tussen Vital Pérez en de Ayuntamiento de Oviedo betreffende het beroep dat eerstgenoemde heeft ingediend tegen het besluit van de gemeenteraad van Oviedo van 7 maart 2003 houdende goedkeuring van de specifieke voorwaarden voor een aankondiging van een vergelijkend onderzoek met het oog op de bezetting van vijftien posten bij de lokale politie. Meer in het bijzonder wordt met het beroep opgekomen tegen de in punt 3.2 van de aankondiging neergelegde voorwaarde dat de sollicitanten niet ouder mogen zijn dan dertig jaar.
7.
Vital Pérez voert aan dat dit vereiste, dat hem ten onrechte van de selectie uitsluit, afbreuk doet aan zijn grondrecht om onder gelijke voorwaarden toegang te krijgen tot overheidsbetrekkingen en functies, dat uit zowel de Spaanse grondwet als de richtlijn voortvloeit. De Ayuntamiento de Oviedo voert in haar verweer enerzijds aan dat de aankondiging van een vergelijkend onderzoek in overeenstemming is met de Ley del Principado de Asturias nr. 2/2007 (wet nr. 2/2007 van de autonome gemeenschap Asturië; hierna: ‘wet nr. 2/2007’), waarvan artikel 32 bepaalt dat sollicitanten voor een betrekking van een willekeurige rang binnen de lokale politie niet ouder mogen zijn dan dertig jaar, en anderzijds dat het Hof zich in het arrest Wolf7. in een vergelijkbaar geval reeds ten gunste van een dergelijke leeftijdsgrens heeft uitgesproken.
8.
Aangezien de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 4 de Oviedo twijfelt over de rechtmatigheid van de litigieuze leeftijdsgrens en meent dat voor de beslechting van dit geschil uitlegging van de relevante bepalingen van de richtlijn noodzakelijk is, heeft hij het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Staan de artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, sub c, van de richtlijn […] en artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor zover zij elke discriminatie op grond van leeftijd verbieden, eraan in de weg dat bij een gemeentelijke aankondiging die uitdrukkelijk een regionale wet van een lidstaat uitvoert, voor de toegang tot een functie bij de lokale politie een maximumleeftijd van dertig jaar wordt vastgesteld?’
III — Analyse
9.
Het lijdt geen twijfel dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt. Volgens artikel 3, lid 1, sub a, van deze richtlijn is zij, binnen de grenzen van de aan de Unie verleende bevoegdheden, ‘zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing met betrekking tot […] de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie’. Door te bepalen dat sollicitanten voor een betrekking van een willekeurige rang binnen de lokale politie niet ouder mogen zijn dan dertig jaar, stelt artikel 32 van wet nr. 2/2007 regels voor de toegang tot overheidsvacatures vast als bedoeld in de bovenvermelde richtlijnbepaling.8.
10.
Eveneens staat vast dat de betrokken wet voorziet in verschillen in behandeling op grond van leeftijd. Dienaangaande herinner ik eraan dat luidens artikel 2, lid 1, van de richtlijn, voor de toepassing van de richtlijn onder het ‘beginsel van gelijke behandeling’ wordt verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 van deze richtlijn genoemde gronden. Artikel 2, lid 2, sub a, van de richtlijn specificeert dat er voor de toepassing van lid 1 sprake is van discriminatie wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander die zich in een vergelijkbare situatie bevindt, op basis van een van de in artikel 1 van richtlijn 2000/78 genoemde gronden.9. Door de toepassing van artikel 32 van wet nr. 2/2007 worden bepaalde personen enkel omdat zij ouder zijn dan dertig jaar ongunstiger behandeld dan andere personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Deze bepaling voert dus een verschil in behandeling op grond van leeftijd in de zin van artikel 2, lid 2, sub a, van de richtlijn in.10.
11.
De enige vraag die derhalve in het hoofdgeding rijst met betrekking waartoe de verwijzende rechter het Hof om uitlegging verzoekt, is dus of dit verschil in behandeling directe discriminatie in de zin van artikel 2, lid 2, sub a, van de richtlijn inhoudt dan wel onder een van de uitzonderingen van de artikelen 4, lid 1, en 6, lid 1, van deze richtlijn kan vallen.
A — Uitlegging van artikel 4 lid 1, van de richtlijn
12.
Volgens artikel 4, lid 1, van de richtlijn, ‘Wezenlijke beroepsvereisten’, kunnen de lidstaten ‘bepalen dat een verschil in behandeling dat op een kenmerk in verband met een van de in artikel 1 genoemde gronden berust, geen discriminatie vormt, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is’.11.
13.
De Spaanse, de Italiaanse, de Duitse en de Franse regering menen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde leeftijdsgrens gerechtvaardigd is op grond van de bovenvermelde bepaling, aangezien een aantal aan de lokale politieagenten toegekende functies fysieke capaciteiten van een bijzonder hoog — althans hoger dan normaal — niveau vereisen waarover enkel de jongste ambtenaren beschikken. Met een dergelijke beperking wordt beoogd de operationaliteit en de goede werking van de plaatselijke politiedienst te verzekeren, door te garanderen dat de nieuw aangeworven ambtenaren in staat zijn de fysiek veeleisende taken gedurende een relatief lange periode van hun loopbaan te vervullen. De verwijzende rechter, verzoeker in het hoofdgeding en de Commissie twijfelen evenwel aan de rechtmatigheid van de litigieuze leeftijdsgrens.
14.
Zoals het Hof heeft uiteengezet in het arrest Wolf — waarnaar zowel de wijzende rechter als, met tegengestelde argumenten, alle interveniërende partijen verwijzen — biedt artikel 4, lid 1, van de richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om af te wijken van het beginsel van gelijke behandeling wanneer een kenmerk van het motief voor het verschil in behandeling, en niet het motief zelf, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, voor zover het met die regeling nagestreefde doel legitiem is en het vereiste evenredig aan dat doel is.12.
15.
In dit arrest, waarin het ging om de maximumleeftijd van dertig jaar die een Duits Land had voorgeschreven voor de toegang tot het middenkader van de brandweertechnische dienst, heeft het Hof in de eerste plaats gepreciseerd dat het doel de operationaliteit en de goede werking te verzekeren van diensten zoals die in punt 18 van de considerans van de richtlijn13., waaronder politiediensten, als een ‘legitiem doel’ in de zin van artikel 4, lid 1, van deze richtlijn moet worden beschouwd.14.
16.
In de onderhavige zaak is de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling — in de veronderstelling dat, zoals de Spaanse regering betoogt, daarmee inderdaad een legitiem doel wordt nagestreefd, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om definitief vast te stellen15. — derhalve mogelijk gerechtvaardigd op grond van de hierboven aangehaalde richtlijnbepaling, indien aan de andere voorwaarden daarvan is voldaan.
17.
In de tweede plaats heeft het Hof in het arrest Wolf, op grond van de toelichting van de Duitse regering, geoordeeld dat het vereiste van ‘fysieke capaciteiten van een bijzonder hoog niveau’ een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste in de zin van artikel 4, lid 1, van de richtlijn is voor de uitoefening van het betrokken beroep. Hierover heeft het Hof opgemerkt dat de activiteiten van het middenkader van de brandweertechnische dienst, anders dan de directie- en staffuncties van de brandweertechnische dienst, overwegend van fysieke aard zijn, aangezien de leden van deze dienst met name deelnemen aan brandbestrijding, noodhulpverlening aan personen en dieren, opdrachten in verband met milieubescherming en bescherming tegen gevaarlijke dieren, alsook ondersteuningstaken.16.
18.
Ik ben er niet van overtuigd dat in de onderhavige zaak met betrekking tot lokale politieagenten in Asturië dezelfde conclusie kan worden getrokken. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de activiteiten van deze ambtenaren verschillende terreinen bestrijken, en zowel werkzaamheden ‘in het veld’, zoals het arresteren van daders van strafbare feiten, waarvoor fysieke kracht kan zijn vereist, als in psychisch-fysiek opzicht minder veeleisende taken, zoals het regelen van het verkeer, omvatten.17. De taken van de Spaanse lokale politiedienst betreffen dus een aanzienlijker breder en gevarieerder scala aan activiteiten dan die van het middenkader van de brandweertechnische dienst die het Hof in het arrest Wolf heeft onderzocht, waarvan de leden volgens dit arrest taken vervullen die hoofdzakelijk, of zelfs uitsluitend, op de plaats van het onheil worden opgedragen en bijzonder hoge fysieke eisen meebrengen.
19.
In de derde plaats heeft het Hof geoordeeld dat het vereiste van fysieke capaciteiten van een hoog niveau om de taken van het middenkader van de brandweertechnische dienst te kunnen verrichten, leeftijdsgebonden is. Hiertoe heeft het Hof, op grond van de gegevens uit door de Duitse regering overgelegde arbeids- en sportgeneeskundige onderzoeken die aantonen dat de longcapaciteit, de spieren en de weerstand van het menselijke lichaam afnemen naarmate men ouder wordt, geconcludeerd dat bepaalde aan de leden van deze dienst toevertrouwde taken, zoals brandbestrijding of hulpverlening aan personen, fysieke capaciteiten van een bijzonder hoog niveau vergen en slechts kunnen worden uitgevoerd door jonge ambtenaren, althans jonger dan 45 jaar in het eerste geval en 50 jaar in het tweede geval.
20.
Naar mijn mening zijn er geen gegevens op grond waarvan in de onderhavige zaak dezelfde conclusies kunnen worden getrokken. Enerzijds is de stelling van de Spaanse regering in haar opmerkingen dat de fysieke conditie die agenten van de lokale politiedienst moeten hebben, vergelijkbaar is met de conditie die is vereist voor brandweerlieden die zich bezighouden met brandbestrijding en noodhulpverlening aan personen18., zoals door het Hof vastgesteld in het arrest Wolf, gebaseerd op loutere beweringen die niet worden onderbouwd door omstandigheden of gegevens op grond waarvan de specifieke situatie van deze diensten kan worden geanalyseerd. Anderzijds lijkt, zoals gezegd, een groot deel van de aan de agenten van de lokale Spaanse politie opgedragen taken volgens de informatie in de verwijzingsbeslissing en de opmerkingen van de Spaanse regering, geen uitzonderlijke fysieke eigenschappen te vereisen, terwijl uit het arrest Wolf duidelijk blijkt dat het geheel van taken van de leden van het middenkader van de brandweertechnische dienst, althans de taken die deze dienst het meest kenmerken, dergelijke fysieke eigenschappen wel degelijk vereist.
21.
Meer in het algemeen blijkt uit het bovenstaande dat in de onderhavige zaak niet is voldaan aan de voorwaarden op grond waarvan het Hof zich in het arrest Wolf ten gunste van de leeftijdsgrens heeft uitgesproken. Mijns inziens kan namelijk niet worden geconcludeerd, zoals het Hof in dit arrest, dat het bezit van ‘fysieke capaciteiten van een bijzonder hoog niveau’ een wezenlijk en bepalend vereiste is voor de uitoefening van een functie bij de lokale politie zoals in de verwijzingsbeslissing beschreven, ook indien rekening wordt gehouden met de omstandigheid, waarop met name de Spaanse en de Franse regering hebben gewezen, dat bij de uitoefening van deze functie mogelijk wapens worden gebruikt. Voor een deel van de aan de lokale politieagenten toevertrouwde taken kan weliswaar terecht worden gesteld dat bepaalde fysieke capaciteiten vereist zijn, doch mijns inziens kan op grond van de aan het Hof verstrekte gegevens niet worden geconcludeerd dat deze capaciteiten onlosmakelijk verbonden zijn met een bepaalde leeftijdsgroep en niet kunnen worden aangetroffen bij personen die een bepaalde leeftijdsgrens hebben overschreden, zoals het Hof in het arrest Wolf heeft geoordeeld.
22.
Hieruit volgt, wat betreft de noodzakelijke en dus evenredige aard van de litigieuze leeftijdsgrens, dat evenmin kan worden geconcludeerd, zoals het Hof in het vermelde arrest Wolf, dat voor de volledige operationaliteit en de goede werking van de lokale politiedienst vereist is dat binnen de dienst een bepaalde leeftijdsconfiguratie in stand wordt gehouden, en daarom uitsluitend ambtenaren jonger dan dertig jaar kunnen worden aangeworven.19.
23.
Met het oog op de evenredigheid merk ik eveneens op dat uit de verwijzingsbeslissing niet blijkt dat aan politieagenten die een bepaalde leeftijd hebben bereikt, ambtshalve taken worden toevertrouwd die fysiek minder veeleisend zijn of geen wapengebruik met zich brengen, terwijl deze beslissing wel vermeldt dat ambtenaren van de nationale politie of de politie van bepaalde lokale gemeenschappen in actieve dienst op hun verzoek kunnen overstappen naar andere activiteiten wanneer zij de leeftijd van 58 jaar hebben gereikt (de zogeheten regeling van de ‘segunda actividad’, ofwel ‘tweede activiteit’), dat wil zeggen slechts zeven jaar voor de pensioneringsleeftijd, die op 65 jaar is vastgesteld.
24.
In deze omstandigheden kan worden gesteld dat de fysieke capaciteiten die noodzakelijk zijn voor de activiteit van agent van de lokale politie goed kunnen worden beoordeeld op grond van de — bijzonder veeleisende — fysieke tests en de medische uitsluitingsgronden in de litigieuze aankondiging van het vergelijkend onderzoek, en dat de betrokken leeftijdsgrens derhalve niet noodzakelijk is.
25.
Ik herinner eraan dat artikel 4, lid 1, van de richtlijn strikt moet worden uitgelegd omdat op grond daarvan van een grondbeginsel van het Unierecht kan worden afgeweken, en dat zoals punt 23 van de considerans van deze richtlijn uitdrukkelijk bepaalt, afwijking slechts mogelijk is in een ‘zeer beperkt aantal omstandigheden’.20. Mijns inziens is daar in casu geen sprake van.
26.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat artikel 4, lid 1, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de maximumleeftijd voor de deelname aan een selectie voor de aanwerving bij de lokale politiedienst vaststelt op dertig jaar.
B — Uitlegging van artikel 6, lid 1, van de richtlijn
27.
Ik herinner eraan dat de lidstaten volgens artikel 6, lid 1, van de richtlijn ‘kunnen bepalen dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn’.21.
28.
Deze bepaling stelt een afwijkingsregeling in wegens de ‘aparte plaats’ die leeftijd onder de discriminatiegronden in de richtlijn inneemt.22. Op grond hiervan kunnen de lidstaten bepalingen in hun nationale recht opnemen die voorzien in een verschil in behandeling op grond van leeftijd dat anders alsdirecte discriminatie in de zin van artikel 2, lid 2, sub a, van deze richtlijn zou worden aangemerkt.23.‘Als afwijking van het principiële discriminatieverbod is die bevoegdheid24. […] strikt afgebakend door de in datzelfde artikel 6, lid 1, gestelde voorwaarden.’25.
29.
De vraag is dus of de leeftijdsgrens in het Spaanse recht die in het hoofdgeding aan de orde is, beantwoordt aan een legitiem doel in de zin van de genoemde bepaling die het verschil in behandeling dat daaruit voortkomt objectief en redelijk kan rechtvaardigen, en of deze leeftijdsgrens een passend en noodzakelijk middel is om dit doel te bereiken.
a) Vaststelling van de nagestreefde doelstellingen
30.
In de eerste plaats wijs ik erop dat noch uit de verwijzingsbeslissing, noch uit het aan het Hof toegezonden procesdossier blijkt dat de regeling waarop de in de nationale procedure aan de orde zijnde aankondiging van een vergelijkend onderzoek gebaseerd is, ter rechtvaardiging van de betrokken leeftijdsgrens uitdrukkelijk naar doelen als de in artikel 6, lid 1, van de richtlijn genoemde verwijst. Deze omstandigheid op zichzelf volstaat evenwel niet om uit te sluiten dat de leeftijdsgrens op grond van die bepaling kan worden gerechtvaardigd.26. Het Hof heeft immers erkend dat deze doelen bij een gebrek aan precisie met betrekking tot de nagestreefde doelen van de betrokken nationale regeling kunnen worden afgeleid uit ‘elementen, ontleend aan de algemene context van betrokken maatregel’27..
31.
Volgens inmiddels vaste rechtspraak erkent het Hof dat indien de betrokken nationale regeling geen expliciete verwijzing bevat, deze lacune kan worden opgevuld door de analyse van ‘contextuele elementen’; in hoeverre van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt is evenwel nog niet duidelijk bepaald. In een aantal gevallen heeft het Hof de doeleinden van deze regeling zorgvuldig gereconstrueerd aan de hand van door de verwijzende rechter of in het procesdossier verstrekte gegevens28., terwijl het zich in andere gevallen heeft beperkt tot een verwijzing naar de opmerkingen van de betrokken lidstaat, ook wanneer nauwelijks werd gemotiveerd waarom de aangevoerde doelstellingen onder de afwijking van artikel 6, lid 1, van de richtlijn zouden vallen29.. Overigens heeft het Hof de lidstaten de mogelijkheid toegekend andere doelstellingen aan te voeren en te bewijzen dan de verwijzende rechter heeft vastgesteld of ook uitdrukkelijk in de nationale regeling zijn vermeld.30. Tot slot heeft het Hof niet uitgesloten dat bij zijn analyse ook rekening kan worden gehouden met doeleinden die niet door de betrokken lidstaat, maar door interveniërende lidstaten zijn vermeld.31.
32.
Dienaangaande lijkt het mij nuttig erop te wijzen dat artikel 6, lid 1, van de richtlijn voorziet in een beperkte vorm van uitzondering op het fundamentele beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd, gerechtvaardigd door bijzondere overwegingen van sociaal beleid die eigen zijn aan een bepaalde lidstaat.
33.
De toepassing van deze uitzondering veronderstelt dus de vaststelling van een specifieke nationale maatregel die duidelijk vastgestelde doelen nastreeft. Waar deze doelstellingen niet uitdrukkelijk zijn vermeld, moeten zij in elk geval duidelijk uit de context van de betrokken maatregel kunnen worden afgeleid. Het Hof heeft in arrest The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing weliswaar bepaald dat de richtlijn de lidstaten niet verplicht tot een nauwkeurige opsomming van de verschillen in behandeling die door een legitiem doel als bedoeld in artikel 6, lid 1, kunnen worden gerechtvaardigd32., doch met het oog op zowel de rechtszekerheid als de uitoefening van de rechterlijke toetsing is vereist dat de doelen van de nationale regeling die een afwijking van het verbod van discriminatie op grond van leeftijd invoert, duidelijk door de lidstaat zijn vastgesteld, en dat hun legitieme karakter als bedoeld in de betrokken bepaling toereikend is aangetoond.
34.
Anderzijds heeft het Hof verklaard dat ‘eenvoudige algemene verklaringen ten betoge dat een bepaalde maatregel geschikt is om bij te dragen tot het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, [niet] volstaan […] om aan te tonen dat het doel van die maatregel een afwijking [op basis van artikel 6, lid 1, van de richtlijn] kan rechtvaardigen’, en dat deze bepaling de lidstaten ‘ermee belast het legitieme karakter van het nagestreefde doel met een hoge bewijsdrempel vast te stellen’33..
35.
Het bovenstaande sluit uit dat rekening kan worden gehouden met andere doeleinden dan die vermeld in de litigieuze regeling of aangegeven door de verwijzende rechter — de enige die bevoegd is de toepasselijke nationale regeling uit te leggen — en/of, ook gelet op de preciseringen van de betrokken lidstaat, uit de context van de regeling kunnen worden afgeleid.
36.
Zoals gezegd worden in de onderhavige zaak de redenen voor de betrokken leeftijdsgrens niet gespecificeerd in de wet waarbij deze is ingevoerd. In de verwijzingsbeslissing wordt slechts impliciet verwezen naar de noodzaak te verzekeren dat aan de pensionering of de overgang naar een tweede activiteit een redelijk aantal arbeidsjaren voorafgaat; het nationale procesdossier voegt daar niets aan toe. Onder verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal Bot in de reeds aangehaalde zaak Wolf34. noemt de Spaanse regering doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid die verband houden met het beheer van de lokale politiedienst, waaronder inzonderheid de evenwichtige leeftijdsstructuur binnen deze dienst, zodat kan worden verzekerd dat de verschillende hem toevertrouwde taken worden uitgevoerd. Daarnaast heeft deze regering aangevoerd dat de aanwerving van politieagenten die in staat zijn het geheel van deze activiteiten voorafgaand aan hun pensionering of overgang naar een tweede activiteit lang genoeg te verrichten, eveneens beantwoordt aan de doelstelling de overheidsuitgaven te verlagen, aangezien daardoor minder vaak nieuw personeel hoeft te worden aangeworven. Deze doelstelling, die in overeenstemming is met het nationale beleid de kosten van overheidsdiensten te verlagen, zou bijdragen aan het geheel van maatregelen dat is genomen om de Spaanse economie te saneren.
37.
In het licht van het bovenstaande, en onverminderd het feit dat het uiteindelijk aan de nationale rechter staat om vast te stellen welke doelstelling de betrokken regeling in werkelijkheid nastreeft35., kunnen op grond van de gegevens waarover het Hof beschikt de volgende doelstellingen aan de betrokken maatregel worden toegeschreven:
- i)
de noodzaak een redelijk aantal arbeidsjaren voorafgaand aan pensionering te verzekeren,
- ii)
de totstandbrenging van een evenwichtige leeftijdsstructuur binnen de lokale politiedienst teneinde een goede werking daarvan te verzekeren, en
- iii)
een aanwervingsbeleid dat in het teken van kostenverlaging staat.
38.
De doelen die de Duitse, de Italiaanse en de Franse regering hebben aangevoerd of uit hun opmerkingen kunnen worden afgeleid en met name betrekking hebben op vereisten die verband houden met de beroepsopleiding, de bevordering van werkgelegenheid voor jongeren en de openbare veiligheid, moeten mijns inziens evenwel niet in aanmerking worden genomen, aangezien niet blijkt dat zij betrekking hebben op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling. Bij mijn verdere analyse zal ik evenwel ook met deze doelen rekening houden, voor het geval het Hof mijn mening dat zij in de onderhavige zaak niet ter zake doen, niet deelt.
b) Legitimiteit van de nagestreefde doelen en van de doeleinden
39.
Het lijdt geen twijfel dat eventuele opleidingseisen voor de betrokken functie en de noodzaak een redelijk aantal arbeidsjaren voorafgaand aan pensionering te verzekeren legitieme doelen zijn die rechtvaardigen dat een maximumleeftijd aan de aanwerving (en dus aan de deelneming aan een selectie voor aanwerving) wordt gesteld. Deze doelen zijn uitdrukkelijk in artikel 6, lid 1, tweede alinea, sub c, van de richtlijn vermeld.
40.
Of de doelstelling een evenwichtige leeftijdsstructuur tot stand te brengen teneinde de operationaliteit en de goede werking van de lokale politiedienst te verzekeren eveneens een legitiem doel in de zin van deze bepaling is, is mijns inziens daarentegen niet zeker.
41.
Dienaangaande herinner ik eraan dat de doelen die volgens het Hof als legitiem in de zin van het bovengenoemde artikel 6, lid 1, te beschouwen zijn en bijgevolg kunnen rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het principiële verbod van discriminatie op grond van leeftijd, beantwoorden aan ‘doelstellingen […] van sociaal beleid, zoals die in verband met het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding’36..
42.
Hoewel niet kan worden ontkend dat de goede werking van een politiedienst op zowel nationaal als lokaal niveau beantwoordt aan een doelstelling van algemeen belang, valt deze niet onder de doelstellingen op grond waarvan lidstaten, volgens de rechtspraak van het Hof, van het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd kunnen afwijken in de zin van artikel 6, lid 1, van de richtlijn.
43.
Dat niet alle door de lidstaten nagestreefde doelstellingen van algemeen belang bij de toepassing van artikel 6, lid 1, van de richtlijn in aanmerking worden genomen blijkt overigens duidelijk uit het arrest van de Grote kamer van het Hof in de zaak Prigge e.a. waarin het Hof, na erop te hebben gewezen dat ‘de in die bepaling opgesomde legitieme doelstellingen verband houden met het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding’, heeft geoordeeld dat het doel de veiligheid van het luchtverkeer te garanderen niet tot deze doelstellingen behoorde.37. In het arrest Fuchs en Köhler, van iets eerdere datum dan het bovengenoemde arrest Prigge e.a., lijkt het Hof te erkennen dat ook de doelstelling een kwalitatief hoogstaande openbare dienst — in casu die van de rechterlijke macht — te verzekeren in aanmerking kan worden genomen bij de toepassing van de uitzondering van artikel 6, lid 1, van de richtlijn. Uit de punten 50 en 53 van dit arrest blijkt evenwel duidelijk dat deze doelstelling slechts relevant werd geacht voor zover zij, in het kader van bezorgdheden in verband met het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid van de betrokken lidstaat, overeenkwam met andere doelstellingen, waaronder met name de doelstelling nieuwe aanstellingen en de bevordering van jongeren aan te moedigen.38.
44.
Anderzijds heeft het Hof, zoals gezien, in het arrest Wolf het door de Duitse regering aangevoerde doel de operationaliteit en de goede werking van het middenkader van de brandweertechnische dienst in stand te houden, dat vergelijkbaar is met het doel dat de Spaanse regering in de onderhavige zaak heeft vermeld, uitsluitend onderzocht in het kader van de afwijking van artikel 4, lid 1, van de richtlijn, ondanks dat de prejudiciële vragen van de verwijzende rechter uitsluitend op artikel 6, lid 1, betrekking hadden. Na punt 18 van de considerans van de richtlijn te hebben aangehaald, volgens welke de richtlijn ‘niet tot gevolg [heeft] dat de strijdkrachten, de politie-, het gevangeniswezen of de noodhulpdiensten worden gedwongen om personen in dienst te nemen of te houden die niet de vereiste capaciteiten bezitten om alle taken te kunnen verrichten die zij wellicht zullen moeten vervullen met het oog op de legitieme doelstelling van handhaving van het operationele karakter van deze diensten’, heeft het Hof in punt 39 van het aangehaalde arrest gepreciseerd dat ‘de wens om de operationaliteit en de goede werking van de beroepsbrandweer te verzekeren […] dus een legitieme doelstelling in de zin van artikel 4, lid 1, van de richtlijn’ is. Op dezelfde wijze zijn in het arrest Petersen39. doelstellingen in verband met de bescherming van de volksgezondheid uitsluitend in het licht van artikel 2, lid 5, van de richtlijn onderzocht, ondanks dat de verwijzende rechter zijn analyse ook in dit geval op artikel 6, lid 1, had gebaseerd.
45.
Op analoge wijze kunnen de doeleinden van openbare veiligheid waarnaar enkele interveniërende regeringen in het algemeen verwijzen naar mijn mening evenmin tot de legitieme doelen als bedoeld in artikel 6, lid 1, van de richtlijn worden gerekend, althans voor zover zij niet samengaan met doelstellingen van sociaal beleid zoals in deze bepaling beschreven.
46.
Vergelijkbare overwegingen gelden mijns inziens eveneens voor de doelstelling de voorkeur te geven aan een kostenverlagend aanwervingsbeleid waarmee dus de overheidskosten kunnen worden gereduceerd, welk argument de Spaanse regering eveneens in haar opmerkingen heeft aangevoerd.
47.
Dienaangaande heeft het Hof gepreciseerd dat de legitieme doelen die een verschil in behandeling op grond van leeftijd kunnen rechtvaardigen in de zin van artikel 6, lid 1, van de richtlijn zich ‘onderscheiden […] van louter individuele beweegredenen die eigen zijn aan de situatie van de werkgever, zoals de vermindering van de kosten of de verbetering van het concurrentievermogen’40..
48.
Het is duidelijk dat wanneer de werkgever een overheidsdienst is, het doel de kosten te verlagen in beginsel beantwoordt aan een doel van algemeen belang in de zin van artikel 6, lid 1, van de richtlijn. Deze enkele overweging volstaat mijns inziens evenwel niet om een dergelijke doelstelling als een in deze bepaling toegestaan legitiem doel te kunnen aanmerken. Als deze logica wordt gevolgd, zou elk verschil in behandeling op grond van leeftijd dat verlaging van overheidsuitgaven mogelijk maakt, uitsluitend om deze reden kunnen worden gerechtvaardigd op grond van artikel 6, lid 1, van de richtlijn.41. Dit zou leiden tot een ontoelaatbare uitbreiding van de uitzondering op het grondbeginsel van non-discriminatie, waarvan de Uniewetgever de werkingssfeer duidelijk heeft begrenst en die de Unierechter strikt dient uit te leggen.
49.
Het Hof heeft zich in arrest Fuchs en Köhler overigens duidelijk in deze zin uitgedrukt, door te oordelen dat ‘het Unierecht er in het kader van de vaststelling van maatregelen inzake pensioenen niet aan in de weg [staat] dat de lidstaten niet alleen met politieke, sociale of demografische overwegingen,maar ook met budgettaire overwegingen rekening houden’, maar zulks alleen mogelijk is met inachtneming van het algemene verbod van discriminatie op grond van leeftijd42., en dat ‘weliswaar […] budgettaire overwegingen aan de basis [kunnen] liggen van de keuzes van sociaal beleid van een lidstaat en de aard of de omvang van de maatregelen die deze wenst vast te stellen beïnvloeden, maar dergelijke overwegingen […] op zich geen legitiem doel’ in de zin van artikel 6, lid 1, van de richtlijn kunnen vormen.43.
50.
Wat meer in het bijzonder het doel betreft binnen een bepaalde tak van activiteit een evenwichtige leeftijdsstructuur tot stand te brengen, herinner ik eraan dat het Hof de legitieme aard daarvan met het oog op de toepassing van de uitzondering van artikel 6, lid 1, van de richtlijn uitsluitend heeft erkend voor zover daarmee wordt beoogd doelstellingen inzake werkgelegenheid, met name van jonge mensen, te bevorderen44., voor een betere verdeling van werk tussen de generaties.45. De arresten waarin het Hof deze doelen legitiem heeft verklaard betroffen voorts nationale maatregelen die voorzagen in de verplichte pensionering van werknemers die de pensioenleeftijd hadden bereikt46. of hun ambtshalve pensionering47..
51.
De onderhavige zaak onderscheidt zich duidelijk van deze gevallen, zowel omdat zij een maximale leeftijdsgrens voor toegang tot het betrokken beroep betreft, en derhalve betrekking heeft op een grotere groep mensen en niet alleen op degenen die het einde van hun loopbaan hebben bereikt, als omdat de verdeling van werk tussen leeftijdsgroepen die de Spaanse regering als legitiem doel heeft aangevoerd niet beantwoordt aan het doel nieuwe aanwervingen, en dus de werkgelegenheid, te stimuleren, maar nieuwe aanwervingen juist beoogt te beperken met het uitdrukkelijke doel de daarmee verbonden kosten te verlagen.
52.
Hieruit volgt dat van de bovenstaande doelen alleen die welke verband houden met enerzijds de opleidingseisen en anderzijds de noodzaak te verzekeren dat een redelijk aantal arbeidsjaren aan pensionering of de overgang naar een tweede activiteit voorafgaat als legitieme doelen in de zin van artikel 6, lid 1, van de richtlijn kunnen worden aangemerkt.
c) De noodzaak en gepastheid van de middelen
53.
De litigieuze leeftijdsgrens kan worden geacht objectief en redelijk door de in het vorige punt genoemde doelen te zijn gerechtvaardigd indien deze niet verder gaat dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van deze doelstellingen, en coherent en stelselmatig daaraan beantwoordt.48.
54.
Voor de controle of rechtmatig beroep op de uitzondering van artikel 6, lid 1, van de richtlijn is gedaan is het onderzoek van de evenredigheid van de betrokken maatregel bepalend. Dit onderzoek moet derhalve nauwgezet worden uitgevoerd, en eenvoudige algemene verklaringen van de betrokken lidstaat dat de maatregel in kwestie geschikt is om de door deze staat nagestreefde doelstellingen van sociaal beleid te verwezenlijken, volstaan daarvoor niet.49. Zoals het Hof in het arrest Mangold heeft bepaald, impliceert de inachtneming van het evenredigheidsbeginsel immers dat iedere afwijking van een individueel recht zoveel mogelijk een evenwicht tot stand brengt tussen de eisen van het beginsel van gelijke behandeling en van het beoogde doel.50.
55.
In dit verband moet eraan worden herinnerd dat lidstaten volgens vaste rechtspraak weliswaar over een ruime beoordelingsvrijheid beschikken bij de vaststelling van de maatregelen die geschikt zijn voor het verwezenlijken van hun doelstellingen op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheidsbeleid51., doch deze beoordelingsvrijheid volgens het Hof niet tot gevolg mag hebben dat de tenuitvoerlegging van het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd van haar inhoud wordt beroofd52..
56.
Het staat in beginsel aan de nationale rechter om na te gaan, op basis van alle relevante gegevens en rekening houdend met de mogelijkheid dat de geïdentificeerde legitieme doelstelling van sociaal beleid met andere middelen kan worden bereikt, of de betrokken maatregel, als middel om die doelstelling te bereiken, in de woorden van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 ‘passend en noodzakelijk’ is.53. Wanneer het Hof om een prejudiciële beslissing wordt verzocht, onderzoekt het evenwel zelf op grond van de beschikbare gegevens de evenredigheid van de betrokken maatregel, soms ook in detail, teneinde de verwijzende rechter aanwijzingen te geven.
57.
In de onderhavige zaak gaat de litigieuze leeftijdsgrens mijns inziens veel verder dan noodzakelijk kan worden geacht met betrekking tot opleidingseisen voor de functie van agent van de lokale politie en om te verzekeren dat de aangeworven persoon voorafgaand aan de pensionering of de overgang naar een tweede activiteit een redelijk aantal dienstjaren maakt.
58.
Wat de beroepsopleiding betreft — een rechtvaardiging die, zoals gezegd, de Franse regering in haar opmerkingen heeft vermeld maar de wetgever van Asturië niet als nagestreefd doel noemt — blijkt uit de aankondiging van het vergelijkend onderzoek in het procesdossier dat de voor het vergelijkend onderzoek geslaagde kandidaten, alvorens in dienst te treden, een specifieke opleiding moeten volgen waarvan de duur door de regionale politieacademie of de Ayuntamiento de Oviedo is vastgesteld.54. Ook indien een dergelijke opleiding meer dan een of twee jaar zou duren55., zou zij mijns inziens niet kunnen rechtvaardigen dat een grote groep werknemers, die leeftijdsgroepen omvat die misschien niet aan het begin van hun loopbaan staan, maar zich toch ook zeker niet in een gevorderd stadium ervan bevinden, van toegang tot het betrokken beroep wordt uitgesloten. Voor werknemers die tot de leeftijdsgroepen behoren die het dichtst bij de litigieuze leeftijdsgrens liggen, zoals verzoeker in het hoofdgeding, kan het verliezen van een kans doordat zij worden uitgesloten van deelname aan het vergelijkend onderzoek nog nadeliger blijken, omdat zij nog ver van de pensioengerechtigde leeftijd verwijderd zijn en de kans groter is dat zij gezinslasten hebben.56.
59.
Vergelijkbare overwegingen gelden ook voor de doelstelling te verzekeren dat de nieuw aangeworven politieagenten voorafgaand aan de pensionering of de overgang naar een tweede activiteit een redelijke diensttijd maken, waarnaar de verwijzende rechter impliciet verwijst. Aangezien volgens de door deze rechter verstrekte gegevens de leeftijd waarop politieagenten met pensioen gaan op 65 jaar en die voor de overgang naar een tweede activiteit op 58 jaar is vastgesteld, zal een persoon die na zijn dertigste levensjaar toegang tot het betrokken beroep krijgt — inzonderheid indien hij behoort tot de leeftijdsgroepen die het dichtst bij de litigieuze leeftijdsgrens liggen, zoals verzoeker in het hoofdgeding — een normale beroepsloopbaan voor zich hebben en kan hij een redelijke diensttijd verzekeren, ook in meer operationele functies, alvorens hij wegens zijn leeftijd recht krijgt op de overgang naar een tweede activiteit of met pensioen gaat. In dit verband herinner ik er voorts aan dat de hier aan de orde zijnde aankondiging voor het specifieke vergelijkend onderzoek in het kader van interne mobiliteit als toelatingsvereiste stelt dat de sollicitant ten minste vijftien jaar van de pensioenleeftijd verwijderd is, waardoor de maximumleeftijd wordt opgetrokken van 30 naar 50 jaar, hetgeen een incoherentie in de toelatingseisen tot gevolg heeft die direct of indirect met de leeftijd verband houdt.57.
60.
In deze omstandigheden lijkt de litigieuze leeftijdsgrens niet evenredig aan de betrokken doelstellingen, en kan zij derhalve niet worden geacht objectief en redelijk door deze doelstellingen te worden gerechtvaardigd.
61.
Voor de volledigheid voeg ik hieraan toe dat mijns inziens noch de vereisten die verband houden met de openbare veiligheid, noch de doelstelling het operationele karakter van de lokale politiedienst te verzekeren, die de interveniërende regeringen hebben aangevoerd — zelfs indien zij onder de door de wetgever van Asturië nagestreefde doelstellingen vallen en als legitieme doelen in de zin van artikel 6, lid 1, van de richtlijn kunnen worden beschouwd — de litigieuze leeftijdsgrens op grond van deze bepaling kunnen rechtvaardigen.
62.
Dienaangaande merk ik enkel op dat het verschil in behandeling dat uit de vaststelling van een dergelijke leeftijdsgrens volgt, niet strikt noodzakelijk lijkt om het bereiken van deze doeleinden te kunnen garanderen, zoals onder andere blijkt uit het feit dat een dergelijke leeftijdsgrens niet wordt gesteld aan de toegang tot de nationale Spaanse politiedienst58. en tot de lokale politiediensten in andere autonome gemeenschappen dan die van Asturië; dat in de wetgeving van andere autonome gemeenschappen een hogere leeftijdsgrens is voorzien; dat het Spaanse Tribunal Supremo een vergelijkbare leeftijdsgrens voor deelname aan het vergelijkend onderzoek voor aspirant-inspecteurs van de nationale politiedienst onrechtmatig heeft verklaard59.; en, tot slot, dat binnen de wetgevende organen van Asturië een debat gaande is over de rechtmatigheid van de leeftijdsgrens die in de hoofdzaak aan de orde is.
63.
Het verschil tussen de oplossingen op nationaal en op regionaal niveau is niet alleen zodanig dat de noodzaak van de betrokken maatregel in twijfel wordt getrokken, maar creëert tevens een inconsistentie in de interne regelgeving van de betrokken lidstaat. Volgens vaste rechtspraak is een nationale wetgeving slechts geschikt om de verwezenlijking van het betrokken doel te waarborgen wanneer de verwezenlijking ervan op coherente en systematische wijze wordt nagestreefd.60.
64.
Het Hof heeft in het arrest Fuchs en Köhler weliswaar geoordeeld dat in het kader van de verdeling van bevoegdheden tussen de centrale en regionale autoriteiten van een lidstaat, in casu de Bondsrepubliek Duitsland, het bestaan van een ‘louter temporeel verschil tussen de aan de wet van […] een Land aangebrachte wijzigingen en die welke in […] een ander Land zijn ingevoerd […] op zich niet [kan] betekenen dat de aan de orde zijnde wetgeving incoherent is’, aangezien het tempo van de wijzigingen van een territoriaal lichaam tot het andere kan variëren naargelang de regionale bijzonderheden61., doch in de onderhavige zaak blijkt niet dat de in dit geding aan de orde zijnde leeftijdsgrens in stand is gehouden wegens de sociaaleconomische situatie van Asturië. Integendeel, de verwijzende rechter lijkt uit te sluiten dat de regionale bijzonderheden een andere oplossing kunnen rechtvaardigen dan die welke Spanje op zowel centraal als lokaal niveau heeft gekozen.
d) Resultaat van de analyse op grond van artikel 6, lid 1, van de richtlijn
65.
Op grond van de bovenstaande overwegingen en in het licht van de gegevens waarover het Hof beschikt, ben ik van mening dat het verschil in behandeling op grond van leeftijd dat inherent is aan de leeftijdsgrens in de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 6, lid 1, van de richtlijn.
IV — Conclusie
66.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 4 de Oviedo als volgt te beantwoorden:
‘De artikelen 4, lid 1, en 6 lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voorziet in een maximumleeftijd van dertig jaar voor deelname aan een selectie met het oog op de aanwerving bij de lokale politiedienst’.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑07‑2014
Oorspronkelijke taal: Italiaans.
Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).
De bescherming tegen discriminatie op grond van leeftijd vindt haar oorsprong in de Employment Age Discrimination Act van de Verenigde Staten uit 1965, en was oorspronkelijk bedoeld om de oudste werknemers (ouder dan 40 jaar) te beschermen. Leeftijd wordt in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet als discriminatiegrond genoemd, doch het Hof te Straatsburg heeft gepreciseerd dat zij onder de uitdrukking ‘of andere status’ in deze bepaling valt (arrest Schwizgebel v. Zwitserland van 10 juni 2010, nr. 25762/07).
Arrest Mangold (C-144/04, EU:C:2005:709, punt 75).
In het beroemde arrest Massachusetts Board of Retirement v. Murgia van 1967 (427 U.S. 307), heeft de Supreme court van de Verenigde Staten uitgesloten dat een onderscheid op grond van leeftijd een ‘verdachte classificatie’ vormt, door dit begrip als volgt te definiëren: ‘a suspect class is one saddled with such disabilities, or subjected to such a history of purposeful unequal treatment, or relegated to such a position of political powerlessness as to command extraordinary protection from the majoritarian political process’.
Bij zijn vergelijking tussen de aard van discriminatie op basis van geslacht en die op basis van leeftijd in zijn conclusie in de zaak Lindorfer/Raad (C-227/04 P, EU:C:2005:656) merkt advocaat-generaal Jacobs op: ‘Geslacht is per definitie een criterium gebaseerd op niet meer dan twee mogelijkheden, terwijl leeftijd een punt op een schaal is. Een op actuariële tabellen gebaseerd verschil in behandeling op grond van geslacht is dan ook een uiterst grove vorm van discriminatie, die zeer radicale generalisaties impliceert, terwijl discriminatie op grond van leeftijd gradueel en op meer subtiele generalisaties gebaseerd kan zijn’ (punt 84).
C-229/08, EU:C:2010:3.
Zie in deze zin arrest Wolf (EU:C:2010:3, punt 27).
Zie arresten Palacios de la Villa (C-411/05, EU:C:2007:604, punt 50); The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (C-388/07, EU:C:2009:128, punt 33), en Wolf (EU:C:2010:3, punt 28).
Zie naar analogie arrest Wolf (EU:C:2010:3, punt 29).
Cursivering van mij.
EU:C:2010:3, punten 35 en 36.
Punt 18 van de considerans van de richtlijn preciseert dat de richtlijn ‘niet tot gevolg [heeft] dat de strijdkrachten, de politie-, het gevangeniswezen of de noodhulpdiensten worden gedwongen om personen in dienst te nemen of te houden die niet de vereiste capaciteiten bezitten om alle taken te kunnen verrichten die zij wellicht zullen moeten vervullen met het oog op de legitieme doelstelling van handhaving van het operationele karakter van deze diensten’.
EU:C:2010:3, punt 38.
Zie over de identificatie van de doeleinden die een verschil in behandeling op grond van de richtlijn kunnen rechtvaardigen mijn overwegingen in deze conclusie over de toepassing van de afwijking van artikel 6, lid 1.
Arrest Wolf (EU:C:2010:3, punt 40).
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat politieagenten volgens artikel 18, lid 6, van wet nr. 2/2007 belast zijn met: ‘bijstandsverlening aan burgers, bescherming van personen en zaken, arrestatie en bewaking van daders van strafbare feiten, preventieve patrouilles, regeling van het verkeer, en alle andere soortgelijke taken die hun meerderen hun hebben opgedragen’. De Spaanse regering verwijst in haar opmerkingen tevens naar artikel 53, lid 1, van de Ley Orgánica 2/86 de 13 de marzo de Fuerzas y Cuerpos de Seguridad (organieke wet inzake veiligheids- en politiediensten), op grond waarvan de lokale politiediensten de volgende taken uitvoeren: a) autoriteiten van lokale instellingen beschermen en toezicht op hun ruimten en installaties verzekeren; b) het verkeer regelen en de bewegwijzering verzorgen binnen de bebouwde kom overeenkomstig de verkeersvoorschriften; c) proces-verbaal opmaken van verkeersongevallen binnen de bebouwde kom; d) politiële administratieve activiteiten verrichten met betrekking tot maatregelen, aanbestedingen en andere handelingen van gemeenten die tot hun bevoegdheden behoren; e) deelnemen aan de taken van de gerechtelijke politie; f) hulp verlenen in geval van ongevallen, rampen en calamiteiten, door deel te nemen aan plannen inzake civiele bescherming; g) onderzoek verrichten en alle maatregelen nemen om te voorkomen de wet wordt overtreden; h) toezicht houden op openbare ruimten en samenwerken met de openbare macht van de staat en de politie van de autonome gemeenschappen om de bescherming van manifestaties te verzekeren en tijdens grote bijeenkomsten de orde te bewaren, wanneer om hun tussenkomst wordt verzocht, en i) bijdragen tot het beslechten van particuliere geschillen, wanneer om hun tussenkomst wordt verzocht.
Vergelijkbare stellingen zijn te vinden in de opmerkingen van de Duitse, de Italiaanse en, zij het met enkele nuanceringen, de Franse regering.
Ik herinner eraan dat het Hof in het arrest Wolf heeft geoordeeld dat de leeftijdsgrens in de betrokken regeling geschikt is om het doel te bereiken — dat wil zeggen de operationaliteit en de goede werking van de betrokken dienst verzekeren — en niet verder gaat dan nodig is om dit doel te bereiken. Aangezien de taken van brandbestrijding en noodhulpverlening aan personen die worden opgedragen aan het middenkader van de brandweertechnische dienst enkel door de jongste ambtenaren konden worden vervuld, kon het volgens het Hof nodig zijn dat het merendeel van de ambtenaren van deze dienst in staat is deze taken te vervullen en dus jonger dan 45 of 50 jaar is. Bij aanwerving op latere leeftijd zouden te veel ambtenaren niet, althans niet lang genoeg, voor de fysiek zwaarste taken kunnen worden ingezet.
Zie in deze zin arrest The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (EU:C:2009:128, punt 62). In technische zin voorziet artikel 4, lid 1, van de richtlijn, net als het daarop volgende artikel 6, niet in een afwijking van of uitzondering op het discriminatieverbod, maar biedt het de mogelijkheid een verschil in behandeling te rechtvaardigen, zodat dit verschil niet op grond van artikel 2 van de richtlijn als discriminatie kan worden aangemerkt. Inhoudelijk behandelt het Hof deze bepalingen evenwel als uitzonderingen op het algemene discriminatieverbod.
Cursivering van mij.
Deze specifieke aard wordt weerspiegeld in punt 25 van de considerans van de richtlijn, volgens welke het verbod van discriminatie op grond van leeftijd weliswaar een fundamenteel element vormt om de doelen te bereiken die zijn vastgesteld in de — door de Europese Raad op 10 en 11 december 1999 te Helsinki goedgekeurde — werkgelegenheidsrichtsnoeren en de diversiteit bij de arbeid te bevorderen, doch verschillen in behandeling op grond van leeftijd ‘in bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd [kunnen] zijn en derhalve specifieke bepalingen nodig maken die naargelang de situatie in de lidstaten kunnen verschillen’ (zie arrest Age Concern England, EU:C:2009:128, punt 60).
Arrest The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (EU:C:2009:128, punt 62).
Op grond van het genoemde artikel 6, lid 1, van de richtlijn wordt deze bevoegdheid ‘niettegenstaande artikel 2, lid 2’ uitgeoefend [uit de vergelijking van de Italiaanse taalversie met de andere taalversies van de richtlijn blijkt dat de uitdrukking ‘fatto salvo’ (niettegenstaande) aan het begin van dit lid een toegevende waarde heeft, en dus eerder als ‘nonostante’ (ondanks) moet worden gelezen].
Arrest The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (EU:C:2009:128, punt 62).
Arrest Palacios de la Villa (EU:C:2007:604, punt 56).
Arresten Palacios de la Villa (EU:C:2007:604, punt 57); The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (EU:C:2009:128, punt 45); Petersen (C-341/08, EU:C:2010:4, punt 40); Georgiev (C-250/09 en C-268/09, EU:C:2010:699, punt 40); Rosenbladt (C-45/09, EU:C:2010:601, punt 58); Fuchs en Köhler (C-159/10 en C-160/10, EU:C:2011:508, punt 39), en Commissie/Hongarije (C-286/12, EU:C:2012:687, punt 56).
Dat is het geval in het arrest Georgiev (EU:C:2010:699).
Ibidem.
Arrest Fuchs en Köhler (EU:C:2011:508, punten 39–46).
Arrest Georgiev (EU:C:2010:699, punten 43–44).
EU:C:2009:128. Overigens bestaat een dergelijke verplichting in beginsel met betrekking tot artikel 4, lid 1, van de richtlijn, aangezien punt 23 van de considerans bepaalt dat het ‘zeer beperkt aantal omstandigheden’ waarin een verschil in behandeling op grond van leeftijd op basis van deze bepaling gerechtvaardigd kan zijn, ‘in de informatie die de lidstaten aan de Commissie verstrekken, […] aangegeven [moet] worden’.
Arrest The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (EU:C:2009:128, punten 51 en 65).
EU:C:2010:3.
Arresten The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (EU:C:2009:128, punt 47), en Georgiev (EU:C:2010:699, punten 47 en 48).
Arresten The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (EU:C:2009:128, punt 46); Hütter (C-88/08, EU:C:2009:381, punt 41), en Prigge (C-447/09, EU:C:2011:573, punt 81).
EU:C:2011:573, punt 82; deze doelstelling is evenwel als legitiem doel in de zin van artikel 4, lid 1, van de richtlijn aangemerkt (zie de punten 68 en 69 van het arrest).
EU:C:2011:508. Dezelfde overweging geldt voor arrest Georgiev (EU:C:2010:699) met betrekking tot de doelstelling de ontwikkeling van de kwaliteit van het onderwijs en het onderzoek aan de universiteiten te bevorderen; zie ook arrest Commissie/Hongarije (EU:C:2012:687, punt 62).
EU:C:2010:4.
Zie arrest The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (EU:C:2009:128, punt 46).
In de zaak Petersen (EU:C:2010:4) is de doelstelling de uitgaven voor de volksgezondheid in bedwang te houden, die de verwijzende rechter heeft geanalyseerd in het kader van artikel 6, lid 1, van de richtlijn, onderzocht in het licht van artikel 2, lid 5, van de richtlijn (zie punt 45).
Fuchs en Köhler (EU:C:2011:508, punt 73); cursivering van mij.
Fuchs en Köhler (EU:C:2011:508, punt 74); cursivering van mij.
Samen met, in voorkomend geval, het doel het personeelsmanagement te optimaliseren en geschillen te voorkomen over de geschiktheid van de werknemer om zijn activiteiten na een bepaalde leeftijd uit te oefenen; zie arresten Fuchs en Köhler (EU:C:2011:508, punt 68), en Commissie/Hongarije (EU:C:2012:687, punt 62).
Zie onder meer arrest Palacios de la Villa (EU:C:2007:604, punt 53).
Zie bijvoorbeeld arrest Palacios de la Villa (EU:C:2007:604).
Zie bijvoorbeeld arrest Fuchs e Köhler (EU:C:2011:508).
Zie onder meer arrest Georgiev (EU:C:2010:699, punt 55).
Zie in deze zin arrest The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (EU:C:2009:128, punt 51).
EU:C:2005:709, punt 65.
Zie onder meer arrest Mangold (EU:C:2005:709, punt 63).
Arrest The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (EU:C:2009:128, punt 51).
Arrest The Incorporated Trustees of the National Council for Ageing (EU:C:2009:128, punt 50).
Punt 7 van de aankondiging van een vergelijkend onderzoek.
Frankrijk verwijst in haar opmerkingen naar een dergelijke minimale opleidingsperiode voor Franse politieagenten.
Hoewel de situatie van een ambtshalve gepensioneerde werknemer objectief verschilt van die van een sollicitant, herinner ik er evenwel aan dat het Hof bij de beoordeling van de evenredigheid van nationale maatregelen die voorzien in leeftijdsgrenzen voor de beëindiging van de arbeidsverhouding, de omstandigheid dat de belanghebbenden aan het einde van hun beroepsloopbaan aanspraak hebben op een financiële vergoeding in de vorm van een ouderdomspensioen relevant, en zelfs doorslaggevend heeft geacht.
De overweging dat degenen die aan het vergelijkend onderzoek voor interne mobiliteit mogen deelnemen reeds een positie binnen de lokale politiedienst bekleden, kan deze incoherentie mijns inziens slechts gedeeltelijk rechtvaardigen.
Zoals bevestigd door de Spaanse regering in antwoord op een schriftelijke vraag van het Hof.
Bij arrest van 21 maart 2011, dat in de verwijzingsbeslissing is vermeld.
Zie arresten Hartlauer (C-169/07, EU:C:2009:141, punt 55), en Petersen (EU:C:2010:4, punt 53).
Arrest Fuchs en Köhler (EU:C:2011:508, punten 95 en 96). Zie over het belang van coherentie inzonderheid arrest Hartlauer (C-169/07, EU:C:2009:141, punt 55).