In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant-Noord, district [naam], dossiernummer [nummer], op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2], gesloten en ondertekend op 8 januari 2013, met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften.
Hof 's-Hertogenbosch, 04-12-2013, nr. 20-002077-13
ECLI:NL:GHSHE:2013:5906, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
04-12-2013
- Zaaknummer
20-002077-13
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:5906, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 04‑12‑2013
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:197, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 04‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring diefstal (onttrekken aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende) en mishandeling. Voor mishandeling is vereist dat pijn of letsel is toegebracht. Naar het oordeel van het hof is het afscheren van het haar te beschouwen als het opzettelijk toebrengen van letsel. In het bijzonder heeft het hof daarbij gelet op de wijze waarop (een mededader hield de armen van het slachtoffer op de rug) en de mate waarin dat in het onderhavige geval is gebeurd (een aanzienlijk deel van het hoofdhaar is afgeschoren; juist dat deel wat zichtbaar is in het gelaat). Daarbij heeft het hof aansluiting gezocht bij het algemeen taalgebruik en de algemene verkeersopvattingen. Er is immers sprake van een kwetsende ontsiering van het uiterlijk van het slachtoffer.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002077-13
Uitspraak : 4 december 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 11 juni 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-850043-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – medeplegen van mishandeling en medeplegen van diefstal veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde, maar haar zal veroordelen ter zake het subsidiair ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, alsmede tot 2 weken jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 560,--, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en met afwijzing van het meerdere.
De raadsman heeft ter terechtzitting primair bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Subsidiair, indien het hof zou komen tot enige bewezenverklaring en strafoplegging, heeft de raadsman verzocht de door de kinderrechter opgelegde werkstraf in duur te matigen en geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Ten slotte heeft de raadsman ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij primair verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 1 december 2012 te Veghel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geheugenkaart (van een mobiele telefoon) en/of een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan haar, verdachte, en/of aan haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar, verdachtes, mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit:
- het uitschelden van die [slachtoffer] en/of
- het bij de haren pakken van die [slachtoffer] en/of
- het vastpakken van (de armen van) die [slachtoffer] en/of
- het afscheren van de haren van die [slachtoffer];
subsidiair, indien ter zake het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 01 december 2012 te Veghel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten[slachtoffer]) (hardhandig) heeft vastgepakt en/of haar haren heeft afgeschoren, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
en/of
zij op of omstreeks 01 december 2012 te Veghel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geheugenkaartje (van een mobiele telefoon) en/of een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Het hof is – evenals de kinderrechter, de advocaat-generaal en de verdediging – van oordeel dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de ten laste gelegde mishandeling is gepleegd met het oogmerk de tevens ten laste gelegde diefstal op enige wijze mogelijk te maken of te vergemakkelijken.
Het hof is voorts – om redenen als hieronder vermeld onder het kopje ‘(Bewijs)overwegingen’ – van oordeel dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de subsidiair cumulatief ten laste gelegde diefstal, voor zover het betreft de diefstal van een geheugenkaartje en een horloge.
Bewezenverklaring
Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 1 december 2012 te Veghel, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft vastgepakt en haar haren heeft afgeschoren, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen;
en
zij op 1 december 2012 te Veghel, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig goed, toebehorende aan[slachtoffer].
Het hof grondt dat oordeel op onderstaande bewijsmiddelen1.2.en (bewijs)overwegingen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
1.
Het proces-verbaal van aangifte, in wettige vorm opgemaakt door [verbalisant 1], aspirant, d.d. 5 december 2012, dossierpagina’s 13-16, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de navolgende verklaring van [slachtoffer]:
(p. 13)
[Ik] heb een whatsapp berichtje ontvangen van [verdachte]. Daarin stond of ik met haar wilde afspreken. Ze vroeg in het berichtje of ik zaterdag wilde afspreken.
Op zaterdag 1 december 2012, omstreeks 20.15 uur, kwam ik aan in Veghel bij het busstation. Toen ik daar was, zag ik [verdachte].
(p. 14)
Ik liep naar [verdachte] toe. Toen ik bij haar stond, zei ze: “Geef hier die telefoon”. Ze zei dit op een boze en bevelende toon tegen mij.
Ik wilde mijn telefoon niet afgeven, maar zij trok mijn mobiele telefoon uit mijn handen.
Ik moest van [verdachte] gaan zitten. Ik wilde niet, maar ik werd door [verdachte] geduwd op een muurtje. Ik werd vastgehouden door [mededader 1].
Toen zag ik dat [verdachte] een tondeuse in haar handen had. Ik hoorde dat de tondeuse werkte. Er kwam een geluid vanaf. [mededader 1] hield mij vast met mijn handen op mijn rug. Ik zag dat [verdachte] op mij af kwam. Ze hield mijn haren vast en begon de tondeuse over mijn hoofd heen te halen.
[verdachte] had mijn telefoon aan [mededader 2]) gegeven.
2.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een foto van het afgeschoren haar van [slachtoffer], dossierpagina 17.
3.
Het proces-verbaal van verhoor, in wettige vorm opgemaakt door [verbalisant 2], agent, en [verbalisant 3], aspirant, d.d. 3 januari 2013, dossierpagina’s 24-26, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de navolgende verklaring van[getuige]:
(p. 24)
Op 1 december 2012, omstreeks 20.35 uur, was ik in het centrum van Veghel.
(p. 25)
Ik zag [verdachte][verdachte][verdachte]en [slachtoffer] staan. Ik zag dat [slachtoffer] op een stenen muurtje zat.
Ik zag dat [verdachte] uit haar jaszak een tondeuse haalde. Ik zag en hoorde dat [verdachte] de tondeuse, welke ze in haar hand had, aan en uit deed.
Vervolgens zag ik dat [mededader 1] [slachtoffer] van achter vastpakte. Ik zag dat [mededader 1] de armen van [slachtoffer] naar achteren hield.
Ik zag dat [verdachte] het hoofd van [slachtoffer] vast pakte en het haar van [slachtoffer] begon af te scheren. In de tussentijd dat [verdachte] het haar van [slachtoffer] scheerde, hield [mededader 1] haar vast.
[verdachte] pakte de telefoon van [slachtoffer] af. Ik heb dit ook gezien. Ik zag dat [verdachte] handelingen deed met de telefoon van [slachtoffer].
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, in wettige vorm opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier, en[verbalisant 5], hoofdagent, d.d. 4 januari 2013, dossierpagina’s 59-61, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de navolgende verklaring van verdachte:
(p. 60)
Ik was zo kwaad dat ik vond dat ik [slachtoffer] een lesje moest leren.
Ik heb thuis besloten dat ik [slachtoffer] naar Veghel wilde laten komen. Ik wilde haar bang maken. Ik had thuis een tondeuse mee genomen.
Ik heb een bericht verzonden naar [slachtoffer]. Ik vroeg haar of ze naar Veghel wilde komen omdat ik met haar wilde praten.
Ik heb in de telefoon van [slachtoffer] de App berichten gewist die ik haar had verstuurd.
Ik heb de telefoon van [slachtoffer] aan [mededader 2]) gegeven.
Ik heb [slachtoffer] bij haar haren vastgepakt. Op een gegeven moment heb ik de tondeuse uit mijn jaszak gepakt. Ik heb vervolgens met de tondeuse haar weggeschoren.
(p. 61)
Op het moment dat ik haar bij [slachtoffer] wegschoor, werd [slachtoffer] vastgehouden door [mededader 1].
Jullie laten mij nu een foto zien van het hoofd van [slachtoffer], waarop het gedeelte van het haar te zien is wat ik heb afgeschoren. Ik kan u verklaren dat dit klopt, ik heb de gehele voorkant afgeschoren.
5.
Het proces-verbaal van verhoor, in wettige vorm opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier, en[verbalisant 5], hoofdagent, d.d. 4 januari 2013, dossierpagina’s 74-77, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de navolgende verklaring van [mededader 1]:
(p. 74 en 75)
Op (het hof begrijpt) 1 december 2012 werd ik, om omstreeks 19.45 uur, gebeld door[verdachte] met de vraag of ik naar het centrum van Veghel wilde komen.
Ik ben naar het centrum van Veghel gegaan. Daar zag ik [verdachte], [mededader 2] en [getuige]. Op het moment dat we met zijn allen stonden te praten, vertelde [verdachte] dat [slachtoffer] zo naar Veghel zou komen.
[verdachte] vertelde dat ze ‘iets’ van [slachtoffer] ging afpakken. Vervolgens zag ik dat [verdachte] een draadloze tondeuse uit haar tas pakte. Ook wilde [verdachte] de telefoon van [slachtoffer] afpakken om hier berichten of telefoonnummers uit te kunnen wissen.
Ik zag dat [slachtoffer] op een stenen muurtje zat en dat [verdachte] voor haar stond. Ik zag dat [verdachte] een telefoon in haar hand had. Ik zag dat dit een Blackberry was. Ik dacht dat dit de telefoon van [slachtoffer] was. [verdachte] heeft zelf ook een Blackberry, maar dit is een ander model.
Ik zag dat [verdachte] de tondeuse uit haar jaszak pakte. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “pak haar maar vast”.
(p. 76)
Hierop heb ik [slachtoffer] van achteren vastgepakt.
Ik zag dat [verdachte] hierop met de tondeuse het haar van [slachtoffer] begon af te scheren. Ze schoor het voorste gedeelte haar op haar hoofd weg.
6.
Het ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal overgelegde proces-verbaal van verhoor, in wettige vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent, d.d. 3 januari 2013, proces-verbaalnummer [nummer], voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de navolgende verklaring van [mededader 2]:
Ik zag dat [verdachte][verdachte][verdachte] [slachtoffer]’s telefoon pakte en er in zat te kijken.
7.
Het ter proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 november 2013, voor zover – zakelijk weergegeven – de navolgende verklaring van de verdachte:
Ik heb de telefoon doorgegeven aan [mededader 2].
De gesprekken heb ik gewist uit de telefoon van [slachtoffer].
Ik heb de haren van [slachtoffer] afgeschoren, terwijl zij werd vastgehouden door [mededader 1].
(Bewijs)overwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Ten aanzien van de diefstal:
Ter terechtzitting heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe met betrekking tot de ten laste gelegde diefstal van een geheugenkaart en horloge aangevoerd dat het om een zelfstandige actie van de medeverdachten [mededader 2] en [mededader 1] ging, waarbij verdachte niet betrokken was en waar zij van tevoren niets van wist, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte erbij betrokken was, ook niet in de vorm van medeplegen.
Het hof overweegt ter zake het volgende.
Met de verdediging is het hof – zoals hiervoor reeds overwogen onder het kopje ‘Partiële vrijspraak’ – van oordeel dat niet bewezen kan worden de diefstal van een geheugenkaartje en een horloge. Echter, anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat bewezen kan worden verklaard de diefstal van ‘enig goed’, te weten de telefoon van [slachtoffer].
Op grond van de aangifte van [slachtoffer] (dossierpagina 14), alsmede op grond van de verklaring van de [getuige] (dossierpagina 25) en [mededader 2] (ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde proces-verbaal), stelt het hof vast dat verdachte de mobiele telefoon van [slachtoffer] heeft afgepakt. Verdachte heeft zelf zowel tegenover de politie (dossierpagina 60) als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij in de telefoon van [slachtoffer] berichten heeft gewist en de telefoon daarna heeft doorgegeven aan [mededader 2], hetgeen bevestiging vindt in de aangifte en in de verklaring van [getuige] (“ik zag dat [verdachte] handelingen deed met de telefoon van [slachtoffer]”, dossierpagina 25) en [mededader 1] (“[verdachte] [wilde] de telefoon van [slachtoffer] afpakken om hier berichten of telefoonnummers uit te kunnen wissen”, dossierpagina 75).
Kortom, verdachte heeft de telefoon van aangeefster afgepakt en heeft, in plaats van de telefoon aan aangeefster terug te geven, deze doorgegeven aan een medeverdachte. In de tussentijd heeft verdachte bovendien handelingen verricht met de telefoon, te weten het wissen van berichten. Naar het oordeel van het hof staat daarmee vast dat verdachte de telefoon aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende [slachtoffer] heeft onttrokken, zodat daarmee sprake is van een voltooide diefstal.
Het verweer van de raadsman treft derhalve geen doel.
Uit het proces-verbaal is naar het oordeel van het hof overigens niet af te leiden dat de verdachte deze diefstal tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat ook ten aanzien van dat onderdeel van de tenlastelegging een vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van de mishandeling:
De raadsman heeft ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling aangevoerd dat de feitelijke handeling, bestaande uit het afscheren van het haar, geen mishandeling oplevert, omdat geen sprake is van lichamelijke pijn of letsel. Met betrekking tot dat verweer overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt op grond van de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede de verklaringen van getuigen [mededader 1] en [getuige], vast dat verdachte tezamen en in vereniging met [mededader 1], [slachtoffer] heeft vastgepakt en haar haren heeft afgeschoren.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze feitelijke handelingen de ten laste gelegde pijn of letsel tot gevolg hebben gehad. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van het hof niet dat de handelingen van verdachte of haar mededader pijn hebben veroorzaakt. Het hof is echter wel van oordeel dat er sprake is van letsel. Naar het oordeel van het hof is het afscheren van het haar te beschouwen als het opzettelijk toebrengen van letsel. In het bijzonder heeft het hof daarbij gelet op de wijze waarop (een mededader hield de armen van het slachtoffer op de rug) en de mate waarin dat in het onderhavige geval is gebeurd (een aanzienlijk deel van het hoofdhaar is afgeschoren; juist dat deel wat zichtbaar is in het gelaat). Daarbij heeft het hof aansluiting gezocht bij het algemeen taalgebruik en de algemene verkeersopvattingen. Er is immers sprake van een kwetsende ontsiering van het uiterlijk van het slachtoffer.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling
en
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De kinderrechter heeft verdachte ter zake het medeplegen van mishandeling en het medeplegen van diefstal van een geheugenkaartje en horloge veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake de door de kinderrechter bewezen verklaarde feiten zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, alsmede tot 2 weken jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft zich wat betreft de strafmaat op het standpunt gesteld dat de door de kinderrechter opgelegde werkstraf zou moeten worden gematigd en dat voor oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie geen plaats is.
Het hof overweegt het volgende.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat zij het slachtoffer heeft mishandeld door een brede strook haar op haar voorhoofd af te scheren, terwijl een ander de armen van het slachtoffer op haar rug hield. Het hof heeft wat betreft de ernst van het feit in het bijzonder gelet op het vernederende en kwetsende karakter van de bewezen verklaarde mishandeling.
Daarnaast is bewezen verklaard de diefstal van enig goed (een telefoon). Die diefstal acht het hof kwalijk, omdat verdachte zelf de telefoon heeft afgepakt om berichten of nummers te wissen, terwijl zij daar ook om had kunnen vragen. Verdachte moet afblijven van andermans spullen, wanneer die ander geen toestemming geeft om aan die spullen te komen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de zich in het dossier bevindende en de verdachte betreffende rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering, alsmede op hetgeen blijkt uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 september 2013, alsook op hetgeen overigens betreffende de persoon van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen.
Het hof is, alles overziend, van oordeel dat de oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, in aanmerking genomen de ernst van de feiten, passend en geboden is. Een deel van die straf, te weten 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, zal voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op het feit dat verdachte nog niet eerder ter zake van een geweldsdelict met justitie in aanraking is gekomen, ziet het hof geen aanleiding om een voorwaardelijke jeugddetentie, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, aan verdachte op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer]heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 607,--. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 560,--.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot een bedrag van € 500,--. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Wat betreft de materiële schade, merkt het hof op dat zijn gevorderd de kosten van een horloge, lippenstift, foundation en een geheugenkaartje. Aangezien het hof niet bewezen acht dat deze goederen zijn beschadigd/weggenomen door verdachte, dient de benadeelde partij in zoverre in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte (en haar mededader) is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf bestaande uit een werkstraf, groot 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij[slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals haar mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer]een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. M. Rutgers, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Dieleman-Dieleman, griffier,
en op 4 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑12‑2013
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.