CBb, 02-07-2019, nr. 18/548
ECLI:NL:CBB:2019:266
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
02-07-2019
- Zaaknummer
18/548
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2019:266, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 02‑07‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 02‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Appellante heeft niet tijdig met een accountantsverklaring aangetoond dat haar landbouwactiviteiten een belangrijk deel zijn van haar totale economische activiteit. Voor het indienen van de accountantsverklaring geldt, net als voor het indienen van de verzamelaanvraag, een fatale termijn. Daarin is een hersteltermijn inbegrepen. Beroep ongegrond.
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 18/548
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2019 in de zaak tussen
V.O.F. Veehandel [naam] , te [plaats] , appellante
(gemachtigde: P. Oosterhuis),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: M. van der Zwaard).
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om uitbetaling van de betalingsrechten (de basis- en vergroeningsbetaling) voor het jaar 2017 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1.1
Appellante heeft op 15 mei 2017 een Gecombineerde opgave bij verweerder ingediend en hierin om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor 2017 verzocht.
1.2
Niet in geschil is dat appellante op 15 mei 2017 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) was ingeschreven met de achtereenvolgende activiteiten met bijbehorende SBI-codes:46231 – Groothandel in levend vee
01421 – Houden van vleeskalveren
1.3
Bij primair besluit heeft verweerder de aanvraag om uitbetaling afgewezen omdat appellante niet als actieve landbouwer kan worden aangemerkt omdat appellante niet met een landbouwactiviteit als hoofdactiviteit stond ingeschreven en zij niet met een accountantsverklaring heeft aangetoond dat haar landbouwactiviteiten een belangrijk deel zijn van haar totale economische activiteit.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante in 2017 geen actieve landbouwer was. Op 15 mei 2017 was appellante slechts met een landbouwactiviteit als nevenactiviteit in het handelsregister ingeschreven. Appellante heeft niet tijdig met een accountantsverklaring aangetoond dat haar landbouwactiviteiten een belangrijk deel zijn van haar totale economische activiteit. Verweerder heeft op 8 januari 2018 de accountantsverklaring van appellante ontvangen. Dat is te laat. Omdat appellante de accountantsverklaring te laat heeft ingediend, kan deze niet meer worden meegenomen en kan appellante niet als actieve landbouwer worden aangemerkt.
3. In beroep heeft appellante aangevoerd dat verweerder niet zorgvuldig tot het bestreden besluit is gekomen. Volgens appellante is verweerder niet volledig ingegaan op haar bezwaargronden. Appellante meent dat zij als actieve landbouwer kan worden aangemerkt en wijst daartoe op de door haar in bezwaar overgelegde accountantsverklaring.
4.1
Het College overweegt als volgt.
4.2
Verweerder heeft appellante bij brief van 28 september 2016 geïnformeerd over het insturen van een accountantsverklaring. In die brief heeft verweerder appellante ingelicht dat zij met een landbouwactiviteit als nevenactiviteit staat geregistreerd bij de KvK en dat dit betekent dat zij alleen in aanmerking komt voor een directe betaling uit het GLB als zij jaarlijks aantoont dat de landbouwactiviteiten een belangrijk deel van haar totale economische activiteiten zijn en dat zij dit kan aantonen met een accountantsverklaring. Voorts is door verweerder op 15 mei 2017 aan appellante een Overzicht Controles Accountantsverklaring verstuurd. Hierin wordt appellante op haar registratie bij de KvK gewezen en wordt aangegeven dat zij slechts in aanmerking komt voor uitbetaling als zij uiterlijk 19 juni 2017 een accountantsverklaring indient dan wel haar KvK inschrijving wijzigt.
4.3
Uit artikel 9, derde lid, van Verordening 1307/2013, in samenhang gelezen met artikel 13, derde lid, van Verordening 639/2014 en artikel 2.3 van de Uitvoeringsregeling, leidt het College af dat bewijsstukken ten aanzien van het zijn van actief landbouwer, te weten bij een niet correcte inschrijving in het handelsregister van de KvK de accountantsverklaring, reeds bij het indienen van de verzamelaanvraag, althans uiterlijk voor het verstrijken van de kortingsperiode overgelegd dienen te worden. In artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, van Verordening 809/2014 en artikel 4.2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling is bepaald dat alle bewijsstukken die nodig zijn dan wel nodig geacht worden door de bevoegde autoriteit, voor de beoordeling van de aanvraag met de aanvraag moeten worden overgelegd. Uit artikel 4.2 van de Uitvoeringsregeling volgt dat de uiterste datum voor het indienen van de verzamelaanvraag in 2017, 19 juni 2017 is. Het College is van oordeel dat uit de Verordeningen en de Uitvoeringsregeling volgt dat de uiterste termijn voor het indienen van de verzamelaanvraag een fatale termijn is, die eindigt bij het verstrijken van de kortingsperiode.
4.4
Het College stelt vast dat appellante de verzamelaanvraag voor 19 juni 2017 heeft ingediend en de accountantsverklaring met het indienen van bezwaar op 8 januari 2018, en dus na 19 juni 2017, heeft ingediend. Nu appellante haar accountantsverklaring pas in bezwaar heeft overgelegd, is deze te laat ingediend en hoefde verweerder deze verklaring niet mee te nemen in zijn beoordeling of appellante als actieve landbouwer kan worden aangemerkt, behoudens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden (artikel 13, eerste lid, van de Verordening 640/2014). Van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden is het College niet gebleken. Verweerder heeft dan ook de aanvraag van appellante om uitbetaling van de betalingsrechten voor het jaar 2017 gelet op het bovenstaande terecht afgewezen. Het betoog van appellante dat op de website van de RVO in de jaren 2017 en 2018 niet werd vermeld dat een te late inzending van de accountantsverklaring leidt tot afwijzing van het verzoek om uitbetaling en dat die informatie in 2019 wel op de website wordt vermeld, doet aan het vorenstaande niet af.
5. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College:
- verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2019.
w.g. T. Pavićević w.g. T. Kuiper