Rb. Rotterdam, 17-11-2010, nr. 336549 / HA ZA 09-2209
ECLI:NL:RBROT:2010:BO4956
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
17-11-2010
- Zaaknummer
336549 / HA ZA 09-2209
- LJN
BO4956
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2010:BO4956, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 17‑11‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JE 2011, 118
Uitspraak 17‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Bedrijf waaraan eisers door bemiddeling van bank in totaal ruim 800.00 euro hebben geleend gaat failliet. Geen contractuele relatie tussen eisers en bank. Onrechtmatige daad bank? Bijzondere zorgplicht bank?
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 336549 / HA ZA 09-2209
Vonnis van 17 november 2010
in de zaak van
1. [eiseres sub 1],
gevestigd te Oosterhout,
2. [eiseres sub 2],
gevestigd te Teteringen,
eiseressen,
advocaat mr. H.J. Bos,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
(voorheen: FORTIS BANK (NEDERLAND) N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.H. den Otter.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] en de bank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 3 augustus 2009, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de conclusie van repliek, met één productie,
- de conclusie van dupliek, met één productie,
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities van mr. Bos ([eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]) en mr. Krzeminski (de bank).
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weer¬sproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1. [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]. [persoon 1] heeft zijn vermogen voornamelijk verkregen door de verkoop van het metaalbewerkingsbedrijf, waarvan hij bestuurder en aandeelhouder was. Na deze verkoop is [persoon 1] zich gaan bezighouden met het beleggen en beheren van zijn vermogen dat hij onder meer in [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] heeft ondergebracht. De bedrijfs¬omschrijvingen van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in het handels¬register van de Kamer van Koophandel luiden respectievelijk:
“De belegging van- en het beheer over alle soorten vermogenswaarden, zoals onroerende goederen, effekten en vorderingen, alles in de meest uitgebreide zin des woords, alsmede het deelnemen in, het voeren van de direktie over, de financiering van- en de oprichting van ondernemingen van welke aard ook en voorts het verrichten van alle handelingen, welke met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daaraan bevorderlijk kunnen zijn.”
en:
“Het beleggen van vermogen in de ruimste zin des woords.”
2.2. [persoon 1] was in privé vanaf januari 2005 cliënt bij de bank. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] waren zelf geen cliënt of relatie van de bank.
2.3. In de loop van januari 2005 heeft de bank [persoon 1] benaderd met de mogelijk¬heid om een lening te verstrekken aan een onderneming. In het faxbericht d.d. 24 januari 2005 dat de bank ([persoon 2]) hierover aan [persoon 1] heeft gezonden is vermeld:
“(…) Algemeen:
Via mijn collega [persoon 3] vernam ik dat deze met u kortstondig heeft gesproken over de mogelijkheid om een lening te verstrekken aan een bedrijfsmatige partij.
Het voorliggende voorstel ziet er beperkt als volgt uit:
Het betreft hier een onderneming die bij Fortis bank bankiert en recent heeft vernomen dat Fortis wel bereid is de bestaande financiering te continueren, maar niet meer wenst uit te breiden. Aanvullend voorstel was nog om een informal investor te zoeken. Bedrijf is afgelopen jaren verlieslatend geweest, maar is hiervan herstellende.
Het management van de groep wenst echter van een zgn. “informal investor” geen gebruik te maken omdat vooralsnog alle signalen er op wijzen dat men nog enige liquiditeitsdruk zal hebben in 2005,
maar dat dit grotendeels in 2006 voorbij zal zijn. Het in zee gaan met een "informal investor" en daardoor mede een stuk van het aandelenbelang af te staan wordt dan ook in deze fase niet wenselijk geacht.
Ter compensatie van de korte kredietbehoefte is men druk doende om voor een overzienbare periode (max 16 maanden) een tijdelijke lening(en) aan te trekken met een aantrekkelijke rentevergoeding en aflossingsscenario.
Kenmerken gevraagde leningen:
• Het totale gewenste bedrag is max. EUR 400.000,—
• Leningsbedragen min. in tranche van EUR 50.000,—
• Looptijd van de lening max. 16 maanden. ( geen achterstelling)
• Eerste vier maanden aflossingsvrij, hierna aflossing in 12 maandelijkse termijnen.
• Rente vergoeding boven de 14%, rente zal maandelijks worden uitgekeerd. (Effectieve rente dus hoger)
• Fortis is in deze slechts intermediair, lening zal rechtstreeks worden gesloten met geldnemer
• Leningsovereenkomst zal worden opgemaakt. (concept beschikbaar bij ons)
Bij gebleken interesse kunnen wij voor u, indien gewenst, een gesprek arrangeren bij de betreffende geldnemer, alwaar ter plaatse nadere info kan worden verstrekt en u kennis kunt maken met het management. (…)”
2.4. De in dit faxbericht vermelde “bedrijfsmatige partij” betrof [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]). [bedrijf 2] was een werkmaatschappij van de [bedrijf 1], een onderneming in de banketbakkerijbranche, bestaande uit [bedrijf 3] (enig aandeel¬houder van [bedrijf 2]) en [bedrijf 4] (bestuurder van [bedrijf 2]). [bedrijf 2] en de [bedrijf 1] waren bestaande relaties van de bank. In 2001 had de bank een kredietfaciliteit aan [bedrijf 2] beschikbaar gesteld. Bij brief van 12 januari 2005 heeft de bank de financiering van [bedrijf 2] opgezegd tegen 15 maart 2005. Het dossier van [bedrijf 2] (en de [bedrijf 1]) was toen in handen van de afdeling Bijzonder Beheer/Bijzondere Kredieten van de bank. De brief van 12 januari 2005 luidt:
“(…) Op basis van de door u aangeleverde bescheiden o.m. bestaande uit de prognoses 2005 t/m 2007, de liquiditeitsprognose voor 2005 en het overzicht van het crediteurensaldo hebben wij onze zorgen geuit met betrekking tot de continuïteit ten aanzien van de bovenvermelde bedrijven.
Uw verzoek aan Fortis Bank (Nederland) N.V. voor het inruimen van een extra kredietfaciliteit van groot circa EUR 450.000,— kunnen wij niet honoreren.
Redenen hiervoor zijn o.m. de reeds jarenlange negatieve rentabiliteit, de aanzienlijke schulden¬positie ten opzichte van de crediteuren, belastingen en de bank en de steeds verslechterende financiële verhoudingen.
Zoals u reeds in een eerder stadium medegedeeld, dient het liquiditeitstekort opgelost te worden middels de inbreng van risicodragend vermogen.
Wij zijn ons er van bewust, dat u voornoemde mogelijkheid onderkent en dat u dienaangaande contacten hebt gelegd, welke tot nu toe niet geleid hebben tot een concrete aanbieding.
Wij constateren tevens, dat u op dit moment in gebreke bent ten aanzien van het niet voldoen aan de aflossing- en renteverplichtingen over het vierde kwartaal 2004.
Uit hoofde van het voorgaande zeggen wij per heden de aan u verleende kredietfaciliteiten op en eisen deze op per 15 maart 2005. (…)”
2.5. In de week van 24 tot en met 30 januari 2005 heeft een eerste gesprek plaats¬gevonden tussen [persoon 1] en de directeur van [bedrijf 2], [persoon 4] (hierna: [persoon 4]). Namens de bank was [persoon 2] bij dat gesprek aanwezig. Tijdens dit gesprek heeft [persoon 4] aan [persoon 1] overhandigd:
- de geconsolideerde rapportage 2004 van [bedrijf 2];
- een overzicht van [bedrijf 5] 2005;
- een financiële prognose en liquiditeitsprognose 2005 van [bedrijf 2];
- de doelstellingen 2005/2007 van [bedrijf 5];
- het weekomzetvergelijk en brutowinstpercentagevergelijk 2001 tot en met 2005;
- het omzetoverzicht [bedrijf 5] 1998–2005;
- een overzicht van bakkersbedrijven “Cijfers over brood en banket” van het Nederlands Bakkerij Centrum.
Uit deze gegevens bleek onder meer dat:
- [bedrijf 2] eind 2004 een negatief eigen vermogen had van ruim 2,6 miljoen euro;
- het bedrijfsresultaat in 2004 EUR 435.955,00 negatief was;
- in 2004 (inclusief financiële baten en lasten) een verlies van bijna EUR 646.000,00 was geleden;
- voor 2005 een bedrijfsresultaat van EUR 273.000,00 en een winst van EUR 63.000,00 werd begroot;
- volgens de begroting de liquiditeitsbehoefte in 2005 zou toenemen van ongeveer 1,3 miljoen tot ruim 1,6 miljoen euro.
2.6. Op 31 januari 2005 hebben [eiseres sub 2] als geldgever en [bedrijf 2] als geldnemer een geldleningovereenkomst gesloten voor een lening van EUR 150.000,00. Het concept van deze geldlening¬overeenkomst is door de bank opgesteld. Het door de bank daarin voorgestelde rente¬percentage van 14 is door [eiseres sub 2] ([persoon 1]) naar beneden bijgesteld tot 12% tot 1 augustus 2006, daarna 16%. De looptijd van de lening was maximaal 32 maanden. De totale hoofdsom ad EUR 150.000,00 is op 1 februari 2005 aan [bedrijf 2] verstrekt.
2.7. Bij faxbericht van 31 januari 2005 heeft [persoon 4] aan de bank het volgende bericht:
“Zoals besproken kunnen wij, onder voorwaarde dat de Fortis Bank het krediet per 15/03/2005 continueert, onze liquiditeitsbehoefte 2005 als volgt afdekken:
(…)
Deze leningen worden door 1 partij verstrekt.
De leningovereenkomsten zullen Maandag namiddag (31/01/2005) na uw bevestiging worden getekend waarna storting kan plaatsvinden. (…)”
2.8. De bank heeft hierop bij brief van dezelfde datum als volgt geantwoord:
“(…) Wij zijn bereid de opzegging en opeising van de kredietfaciliteiten in te trekken waarbij wij ervan uitgaan, dat de rentabiliteit over 2005 zich sterk verbetert ten opzichte van 2004 en de financiële prognose over het jaar 2005 zich sterk verbetert ten opzichte van 2004 en de financiële prognose over het jaar 2005 als uitgangspunt dient voor het door u te behalen resultaat.
Voorwaarde is echter, dat u voldoet aan de afgesproken rente en aflossingsverplichtingen en dat op 1 februari 2005 een bedrag van EUR 200.000,-- en in week 31 van het jaar 2005 eveneens een bedrag van EUR 200.000,-- op de rekening van voormelde besloten vennootschappen, welke u bij de bank aanhoudt, gestort zal worden. (...)”
2.9. Na het verstrekken van de in 2.6 vermelde lening is gebleken dat de omzet van [bedrijf 2] bij de prognose achter¬bleef. Nadat [bedrijf 2] aan [persoon 1] nadere cijfers van het bedrijf ter beschikking had gesteld, waaronder de (concept)jaarstukken over 2004 van [bedrijf 4], [bedrijf 3] en [bedrijf 2], heeft [eiseres sub 1] aan [bedrijf 2] aanvullende leningen verstrekt van EUR 300.000,00 op 29 juli 2005 en EUR 100.000,00 op 23 augustus 2005. Deze leningen zijn opgenomen in een tussen [eiseres sub 1] en [bedrijf 2] op 10 augustus 2005 ondertekende overeenkomst van geldlening.
2.10. Op 14 september 2005 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [persoon 4] (namens [bedrijf 2]), [persoon 1] (namens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]) en [persoon 2] en [persoon 5] (namens de bank) ten kantore van de bank over een door de bank te verstrekken aanvullende financiering. [persoon 5] was werkzaam bij de afdeling Bijzonder Beheer/Bijzondere Kredieten van de bank en had in die hoedanigheid het dossier van [bedrijf 2] onder zich. Tijdens dit gesprek heeft [persoon 5] medegedeeld zich zorgen te maken over de financiële toestand van [bedrijf 2] en weinig geloof te hechten aan de door [bedrijf 2] opgestelde prognoses. Met een faillissement van [bedrijf 2] moest rekening worden gehouden.
2.11. [eiseres sub 1] heeft op 1 oktober 2005 aan [bedrijf 2] EUR 50.000,00 geleend.
2.12. Bij brief van 11 januari 2006 heeft de bank ([persoon 5]) aan de [bedrijf 1] medegedeeld:
“Naar aanleiding van de verschillende met [persoon 4] gevoerde besprekingen, zowel mondeling als telefonisch en de door ons ontvangen rapportages waarin ondermeer begrepen een financiële prognose voor het jaar 2006, een liquiditeitsprognose voor de komende maanden en een rapportage inzake de ontwikkelingen met betrekking tot 2005 en 2006, delen wij u het navolgende mede.
Zoals wij u reeds eerder mondeling hebben medegedeeld zijn wij niet bereid u een tijdelijke over¬dispositie te verlenen van EUR 200.000,--,
Redenen hiervoor zijn o.m. dat wij ons ernstig zorgen maken met betrekking tot de continuïteit van uw ondernemingen. De aanvullende kredietbehoefte dient door eigen c.q. aansprakelijk vermogen ingevuld te worden en niet door kredietverlening door de bank.
Tot onze spijt hebben wij moeten constateren, dat de omzet achtergebleven is bij de prognose 2005 en dat er wederom sprake is van een verliessituatie. Tevens is er wederom sprake van een ernstig liquiditeitstekort.
Voor eind januari 2006 zult u ons inzicht dienen te verschaffen omtrent het voortbestaan van uw ondernemingen. Indien hieromtrent als dan nog steeds onzekerheid bestaat, zal opzegging en opeising van de kredietfaciliteiten onvermijdelijk zijn. (…)”
2.13. De [bedrijf 1] heeft de bank bij brief van 12 januari 2006 verzocht haar beslissing te heroverwegen. In reactie hierop heeft de bank ([persoon 5]) bij brief van 16 januari 2006 aan de [bedrijf 1] laten weten niet bereid te zijn haar een tijdelijke overdispositie van EUR 200.000,00 te verlenen. De brief luidt voorts:
“(…) De aanvullende kredietbehoefte dient door eigen c.q. aansprakelijk vermogen ingevuld te worden en niet door kredietverlening door de bank.
Wij zijn slechts bereid ons standpunt te heroverwegen, indien wij dragende ons conveniërende zekerheden ontvangen, welke de tijdelijke overdispositie volledig secureert. (…)”
2.14. Op 23 januari 2006 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van de [bedrijf 1] tussen [persoon 5] (de bank), [persoon 4] (de [bedrijf 1]) en [persoon 1] ([eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]).
2.15. Bij e-mailbericht van 24 januari 2006 heeft [persoon 1] aan [persoon 5] bericht:
“(…) Zoals U bekend is heeft de Fortis Bank mij vorig jaar benaderd om een krediet aan [bedrijf 5] te verstrekken. De Fortis Bank voorzag een herstel van de winstgevendheid van het bedrijf op de korte termijn daar de turn-around van het bedrijf voltooid was.
Nu lijkt inderdaad, dat de haven in zicht is daar recentelijk een grote nieuwe klant door [bedrijf 5] is binnengehaald. Dit heeft echter dermate lang geduurd, dat alle reserves zijn uitgeput. Het hoeft geen betoog, dat het bedrijf zou zijn omgevallen wanneer het mijn injectie van Euro 600.000 had moeten ontberen.
Nu er voor de overbruggingsfinanciering nog 200.000 (laatste 0 door rb toegevoegd) Euro nodig is en Fortis Bank deze niet wil verstrekken, wil ik graag met U afstemmen of dit gezamenlijk wel haalbaar is.
Wel wijs ik er U bij deze op, dat ik bij een eventueel faillissement van de onderneming U aansprakelijk acht voor de door mij verstrekte financiële middelen. (…) Laten we ons erop richten om de onderneming overeind te houden nu de vooruitzichten er een stuk positiever uitzien.”
2.16. In reactie hierop heeft [persoon 5] bij e-mailbericht van 25 januari 2006 aan [persoon 1] medegedeeld alle aansprakelijkheid af te wijzen. Voorts heeft hij daarin vermeld:
“De risico’s welke aan de financiering uwerzijds en/of gelieerde vennootschappen ten grondslag lagen zijn u medegedeeld en waren u bij het verstrekken van de leningen aldus bekend.”
2.17. Door middel van een kredietbrief van 23 januari 2006 heeft de bank aan [bedrijf 2] een krediet van EUR 100.000,00 ter beschikking gesteld door haar bestaande rekening-courant krediet¬limiet tijdelijk (tot 31 mei 2006) met dat bedrag te verhogen. Voor deze kredietverhoging heeft de bank aanvullende zekerheid verlangd in de vorm van een persoonlijke borgstelling voor dat bedrag door [persoon 4] en door een akte van achterstelling, waarbij werd overeengekomen dat de vorderingen van [eiseres sub 1] op de [bedrijf 1] jegens de bank achtergesteld zouden worden.
2.18. Op 26 januari 2006 heeft [eiseres sub 1] aan [bedrijf 2] een lening van EUR 100.000,00 verstrekt.
2.19. Vertegenwoordigers van de bank, [bedrijf 4], [bedrijf 3], [bedrijf 2] en [eiseres sub 1] hebben op 30 januari 2006 een akte van achterstelling onder¬tekend, waarbij de door [eiseres sub 1] aan [bedrijf 2] verstrekte lening(en) achtergesteld werden op de kredietverstrekking door de bank.
2.20. Op 28 februari 2006 hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] de door hen met [bedrijf 2] aangegane leningovereenkomsten (rentevergoeding en aflossing) door middel van twee nieuwe leningovereenkomsten in voor [bedrijf 2] gunstige zin aangepast. De vier eerder door [eiseres sub 1] verstrekte leningen zijn daarbij in één nieuwe overeenkomst opgenomen. De door [eiseres sub 2] verstrekte lening is opgenomen in de tweede nieuwe overeenkomst.
2.21. [eiseres sub 1] heeft op 6 april 2006 een lening verstrekt aan [bedrijf 2] ad EUR 135.000,00. Voor deze lening is op 24/25 april 2006 een aanvullende overeenkomst gesloten, getiteld: “Addendum bij Overeenkomst van Geldlening tussen [eiseres sub 1] en [bedrijf 2] d.d. 28 februari 2006”.
2.22. [bedrijf 2] heeft het in januari 2006 door de bank verstrekte krediet niet tijdig terug¬betaald. Zij heeft de bank verzocht de termijn van de verhoogde limiet te verlengen. Door middel van haar brief van 6 juni 2006 heeft de bank dat verzoek in eerste instantie afgewezen. Bij brief van 13 juni 2006 heeft de bank alsnog met dat verlengingsverzoek ingestemd door [bedrijf 2] toe te staan de verhoogde limiet in fases van EUR 25.000,00 per week af te bouwen. Ook hieraan heeft [bedrijf 2] niet voldaan. Zij heeft een bedrag van EUR 60.000,00 niet terugbetaald. Vervolgens is overeengekomen dat dit bedrag met ingang van 12 juli 2006 met vier wekelijkse aflossingen van elk EUR 15.000,000 zou worden voldaan. [bedrijf 2] heeft ook aan die verplichting niet voldaan. Hierop heeft de bank ingestemd met de ingang van het aflossingsschema op 7 oktober 2006.
2.23. In december 2006 heeft [bedrijf 2] zich tot de bank gewend met het verzoek een extra kredietfaciliteit van EUR 280.000,00 te verstrekken. Dit verzoek is door [persoon 5] bij brief van 20 december 2006 afgewezen. Een kopie van deze brief is door de bank aan [eiseres sub 1] verstuurd. Deze brief luidt:
“(…) U heeft ons verzocht een bedrag van EUR 280.000,-- extra kredietfaciliteit ter beschikking te stellen, ter leniging van o.m. de betaling van crediteuren en belastingen. Hoewel de door u ingeleverde financiële prognose voor 2007 aangeeft, dat de rentabiliteit zal verbeteren, delen wij u mede, dat wij niet bereid zijn een verhoging van de aan u verstrekte kredietfaciliteit toe te staan.
Wij zijn van mening, dat u zelf voor een oplossing dient te zorgen met betrekking tot het aantrekken van risicodragend vermogen.
Mocht blijken dat u aan de toekomstige aflos- en renteverplichtingen niet kunt voldoen, dan zijn wij helaas genoodzaakt om de huidige kredietfaciliteiten met onmiddellijke ingang van de datum van verzuim op te zeggen en op te eisen. (…)”
2.24. Bij brief van 17 januari 2007 heeft de bank het krediet van [bedrijf 2] opgezegd en het volledige krediet op een termijn van twee dagen opgeëist. Een kopie van deze brief heeft de bank aan [eiseres sub 1] gestuurd.
2.25. [bedrijf 2] is op 30 januari 2007 failliet verklaard op aanvraag van twee crediteuren (niet zijnde de bank of de belastingdienst). Dit faillissement is op 11 maart 2008 opgeheven wegens gebrek aan baten. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben hun vorderingen niet betaald gekregen. [bedrijf 3] is op 17 juli 2007 failliet verklaard op aanvraag van de bank. Dat faillissement is op 28 oktober 2008 opgeheven wegens gebrek aan baten.
3. Het geschil
3.1. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen – samengevat – om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I te verklaren voor recht dat de bank toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], althans dat de bank jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld;
II de bank te veroordelen tot vergoeding van de schade op te maken bij staat;
III de bank te veroordelen in de kosten van deze procedure en de buitengerechtelijke kosten.
3.2. Tegen de achtergrond van een deel van de vaststaande feiten hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] aan hun vorderingen de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.2.1. De bank is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de op haar jegens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] rustende algemene zorgplicht, zoals die is opgenomen in artikel 2 van de door haar gehanteerde Algemene Bankvoorwaarden.
3.2.2. De bank is toereken¬baar tekortgeschoten in de nakoming van de met [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gesloten overeenkomst tot voortzetting van het aan [bedrijf 2] gegeven krediet.
3.2.3. De bank is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de met [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in januari 2006 gesloten overeenkomst tot het verstrekken van een gezamenlijke lening aan [bedrijf 2] van EUR 200.000,00 (de lening van 26 januari 2006) tegen dezelfde voor¬waarden.
3.2.4. De bank heeft in algemene zin onrechtmatig jegens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gehandeld.
3.2.5. De bank heeft haar bijzondere zorgplicht jegens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] geschonden, haar eigen belangen laten prevaleren boven die van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] en daarmee jegens hen onrechtmatig gehandeld.
3.2.6. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben als gevolg van de toerekenbare tekortkomingen/ het onrechtmatig handelen van de bank schade geleden. De schade van [eiseres sub 1] bestaat uit de opgenomen leningen ad in totaal EUR 685.000,00, vermeerderd met de daarover verschuldigde (boete)rente, en bonus ad EUR 85.625,00, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente. De schade van [eiseres sub 2] bedraagt EUR 150.000,00, vermeerderd met de daarover verschuldigde (boete)rente, en bonus ad EUR 18.750,00, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente. Voorts hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] schade geleden, bestaande uit misgelopen rente-inkomsten. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hadden de respectieve aan [bedrijf 2] geleende bedragen ad EUR 685.000,00 en EUR 150.000,00 in termijndeposito’s kunnen beleggen tegen een rente van in ieder geval 5% per jaar.
3.3. De bank voert gemotiveerd verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroor¬deling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Nadat de bank bezwaar had gemaakt tegen het in het geding brengen van het door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] voorafgaand aan de pleidooizitting bij brief van 18 oktober 2010 aan de rechtbank en aan de bank toegezonden stuk, hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ter zitting medegedeeld dat de rechtbank het betreffende stuk als niet toegezonden kan beschouwen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het betreffende stuk niet is overgelegd en heeft het dan ook niet bij haar oordeel betrokken.
4.2. Artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden.
4.2.1. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben betoogd dat hen een beroep op artikel 2 van de door de bank gehanteerde Algemene Bankvoorwaarden toekomt. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben hiertoe aangevoerd dat zij (via [persoon 1]) de facto cliënt zijn van de bank. Hun relatie met [bedrijf 2] loopt via de bank. Volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] geldt dit des te meer omdat de bank niet slechts intermediair is geweest, maar gedurende de gehele periode van de relatie, vanaf half januari 2005 tot aan de opzegging van het krediet in januari 2007, tussen partijen heeft bemiddeld en [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] actief heeft geadviseerd. Sterker nog, de bank heeft [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] actief overgehaald tot het verstrekken van de verschillende leningen.
4.2.2. De rechtbank stelt voorop dat de Algemene Bank¬voorwaarden geen externe werking hebben in die zin dat ook derden aan deze contractuele zorgplicht rechten kunnen ontlenen. Vast staat dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] niet bij de bank bankieren. Alleen hun enig bestuurder/aandeelhouder [persoon 1] is in privé sinds januari 2005 cliënt van de bank (zie 2.2 van dit vonnis). Vast staat ook dat de leningen die [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] aan [bedrijf 2] hebben verstrekt rechtstreeks tussen deze partijen zijn totstandgekomen. De bank is in die leningovereenkomsten niet als partij betrokken. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben ook anderszins geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat tussen hen en de bank de toepasselijkheid van de Algemene Bank¬voorwaarden van de bank is overeengekomen. Het enkele feit dat de bank de concept-leningovereenkomst(en) heeft opgesteld is daartoe onvoldoende. Van een door de bank jegens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] toereken¬baar tekortschieten in de nakoming van de in artikel 2 van die Algemene Bank¬voorwaarden opgenomen zorgplicht kan op grond van het voorgaande dus geen sprake zijn. Ook overigens zijn met betrekking tot de door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] aan [bedrijf 2] verstrekte leningen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopings¬punten te vinden voor het oordeel dat sprake zou kunnen zijn van een contractuele relatie tussen [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] enerzijds en de bank anderzijds. Zoals gezegd was [persoon 1] in privé cliënt van de bank geworden in januari 2005. Voor vereenzelviging van de directeur/groot aandeelhouder met de rechtspersoon is slechts bij hoge uitzondering op basis van uitzonderlijke omstandigheden ruimte. Omtrent dergelijke omstandigheden is onvoldoende gesteld. Toen de bank [persoon 1] benaderde over het verstrekken van een lening, moet de bank geacht worden te hebben geweten dat [persoon 1] niet in privé de gelden zou lenen. Zij heeft hem dus benaderd als directeur/groot aandeel¬houder van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]. In dat contact heeft de bank geschreven dat zij in deze slechts als intermediair zal optreden en dat de lening rechtstreeks zal worden gesloten met de geld¬nemer in kwestie. Dat is ook op die wijze geschied. Voorts is gesteld noch gebleken dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] met de bank in algemene zin zijn overeengekomen dat de bank hen zou adviseren bij de door hen gewenste beleggingen/investeringen. Dat de bank [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in dit concrete geval heeft geadviseerd over het aangaan van de lening¬overeenkomsten of over de condities waaronder [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] die overeenkomsten zouden kunnen aangaan is niet met feiten onderbouwd, noch is daarvan anderszins gebleken. Integendeel, naar de eigen stelling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] heeft [eiseres sub 2] niet op advies van de bank maar zelf, op eigen initiatief, het in het door de bank opgemaakte concept van de leningovereenkomst van 31 januari 2005 voorgestelde rentepercentage naar beneden bijgesteld.
4.3. Voortzetting van het door de bank aan [bedrijf 2] verleende krediet.
4.3.1. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben betoogd dat de bank nadrukkelijk aan [persoon 1] heeft toegezegd de kredietrelatie met de [bedrijf 1] te zullen continueren. Door deze toezegging is volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een directe relatie ontstaan tussen hen en de bank en wel in de vorm van een overeenkomst tot continuering van het krediet aan [bedrijf 2]. Omdat de bank deze overeenkomst op 17 januari 2007 heeft geschonden door het krediet op te zeggen, is de bank volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] jegens hen toerekenbaar tekort¬geschoten.
4.3.2. De bank heeft gemotiveerd betwist dat tussen haar en [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] is overeengekomen dat zij het krediet aan [bedrijf 2] tot in lengte van dagen zou continueren. De bank heeft voorts betoogd dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] aan de opmerking in de brief van de bank van 24 januari 2005 (weergegeven in 2.3 van dit vonnis) dat “Fortis wel bereid is de bestaande financiering te continueren” niet de gerechtvaardigde verwachting konden en mochten ontlenen dat de bank het aan [bedrijf 2] verstrekte krediet oneindig en onvoorwaardelijk zou continueren.
4.3.3. De rechtbank overweegt als volgt. In de brief van 24 januari 2005 is aan [persoon 1] gemeld dat “Fortis wel bereid is de bestaande financiering te continueren, maar niet meer wenst uit te breiden.” Voorts is naar de eigen stelling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in het gesprek dat in de week van 24 tot en met 30 januari 2005 heeft plaatsgehad tussen [persoon 4], [persoon 1] en [persoon 2] (vermeld 2.5 van dit vonnis) door [persoon 2] als reden voor het niet uitbreiden van de financiering door de bank opgegeven dat er bij de [bedrijf 1] op dat moment onvoldoende zekerheden aanwezig waren. Zonder nadere toelichting, die door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] niet is gegeven, kan uit de vermelding namens de bank in januari 2005 dat zij bereid was de bestaande financiering voort te zetten, niet worden afgeleid dat de bank tegenover [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] heeft toegezegd het aan [bedrijf 2] verstrekte krediet tot in lengte van dagen te zullen continueren, nog daargelaten de vraag of die vermelding kwalificeert als een afdwingbare verplichting uit een door de bank met [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gesloten overeenkomst. Niet is gesteld of gebleken dat de bank dat op een ander moment uitdrukkelijk heeft toegezegd. Vast staat dat in het gesprek dat heeft plaatsgehad in de week van 24 tot en met 30 januari 2005 de financiële situatie van [bedrijf 2] aan de orde is geweest. [persoon 4] heeft de in 2.5 van dit vonnis vermelde documenten overhandigd aan [persoon 1] en – zoals hij zelf ook ter gelegenheid van de pleidooien heeft beaamd – [persoon 1] heeft gezien dat de daarin opgenomen financiële gegevens slecht waren. Gelet op de gepresenteerde cijfers in het gesprek in januari 2005 en de opmerking van [persoon 2] bij die gelegenheid dat de bank geen uitbreiding van de financiering wilde geven omdat er onvoldoende zekerheden aanwezig waren, valt ook niet in te zien dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] – zonder een nadere toelichting die zij ook op dit punt niet hebben gegeven – mochten en konden verwachten dat de bank het krediet oneindig, ongeclausuleerd zou voortzetten. Dit geldt nog sterker voor de periode na het gesprek op 14 september 2005. Vast staat immers dat in dat gesprek [persoon 5] van de afdeling Bijzonder Beheer/Bijzondere Kredieten zijn zorgen heeft geuit over de financiële toestand van [bedrijf 2] en dat aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in ieder geval tijdens dat gesprek kenbaar werd dat met een faillissement van [bedrijf 2] rekening moest worden gehouden (zie 2.10 van dit vonnis). Dit leidt ertoe dat de stelling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] dat de bank door opzegging van het krediet aan [bedrijf 2] in januari 2007 in strijd heeft gehandeld met een jegens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] bestaande contractuele plicht, niet wordt gedragen door een (voldoende deugdelijke) feitelijke onderbouwing, zodat hieraan voorbij moet worden gegaan. Aan bewijsvoering wordt niet toegekomen.
4.4. De in januari 2006 verstrekte lening(en).
4.4.1. [eiseres sub 1] heeft gesteld dat zij in januari 2006 met de bank is overeengekomen dat zij gezamenlijk aan [bedrijf 2] leningen zouden verstrekken van in totaal EUR 200.000,00, waarvan ieder de helft voor haar rekening zou nemen onder gelijke voor¬waarden. Volgens [eiseres sub 1] is de bank toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst, omdat de bank in weerwil van deze afspraak toch zekerheden heeft bedongen, waaronder persoonlijke borgstelling door [persoon 4]. De bank heeft voorts bewerkstelligd dat de leningen die [eiseres sub 1] aan [bedrijf 2] heeft verstrekt, achtergesteld werden op die van de bank. Daarnaast had de lening van de bank een veel kortere looptijd dan de lening van [eiseres sub 1].
4.4.2. De rechtbank overweegt dat [eiseres sub 1] haar stelling wat de afspraak tussen haar en de bank behelsde niet concreet heeft uitgewerkt (zij spreekt steeds slechts in algemene zin over “gelijke voorwaarden”), zodat de verplichtingen van de bank zo vaag omschreven zijn gebleven, dat, zeker ook zonder concreet bewijsaanbod, geen oordeel is te geven over de vraag wat die verplichtingen exact waren en of die verplichtingen door de bank zijn geschonden. De rechtbank gaat daarom aan deze stelling voorbij.
4.5. Onrechtmatige daad in algemene zin - bijzondere zorgplicht van banken.
4.5.1. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben betoogd dat de bank in algemene zin onrecht¬matig jegens hen heeft gehandeld. Kort gezegd voeren zij daartoe aan dat de bank hen heeft bewogen tot het verstrekken van geldleningen aan [bedrijf 2], waarbij de bank heeft verzwegen dat zij zelf inmiddels de kredietfacileit had opgezegd en dat het dossier van [bedrijf 2] was ondergebracht bij haar afdeling Bijzonder Beheer/Bijzondere Kredieten. Daarmee heeft de bank tijd gerekt, welke tijd zij heeft gebruikt om ten behoeve van haarzelf zekerheden “binnen¬ te harken” ten nadele van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2].
4.5.2. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] op geen enkele wijze zelfs maar aannemelijk gemaakt dat de bank hen heeft bewogen of overgehaald de leningen aan [bedrijf 2] te verstrekken, laat staan dat zij dat op onrechtmatige wijze heeft gedaan. Naar hun eigen stelling was [persoon 1] vereerd toen de bank hem benaderde en heeft hij in januari 2005 ingestemd met het verstrekken van de lening aan [bedrijf 2] omdat de bank zeer positief was over de toekomst van het bedrijf en nadrukkelijk had toegezegd de bestaande financiering te zullen continueren. Niet valt in te zien dat de bank [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] daarmee op onrechtmatig te achten wijze heeft bewogen/overgehaald tot het aangaan van de lening. Dit geldt eveneens voor de verstrekte leningen in de periode na januari 2005. Dienaangaande hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] immers slechts gesteld dat na het verstrekken van de eerste lening bleek dat de omzet bij de prognose achterbleef, maar dat daarvoor door [persoon 4] ([bedrijf 2]) plausibele redenen werden gegeven, welke door de bank ([persoon 2]) werden beaamd, en dat de bank positief gestemd bleef. Ten aanzien van de periode na 14 september 2005 – op welke datum [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] naar hun stelling ermee bekend werden dat het dossier van [bedrijf 2] in behandeling was bij de afdeling Bijzonder Beheer/Bijzondere Kredieten van de bank en [persoon 5] van die afdeling tegenover [persoon 1] heeft uitgesproken geen vertrouwen in (de prognoses van) het bedrijf te hebben – hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] evenmin concrete feiten en/of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat de bank hen (althans [eiseres sub 1]) op onrechtmatig te achten wijze heeft overgehaald tot het verstrekken van extra leningen. De (door de bank overigens betwiste) omstandigheden dat de bank in eerste instantie heeft verzwegen dat het dossier van [bedrijf 2] in behandeling was van haar afdeling Bijzonder Beheer/Bijzondere Kredieten en dat zij het krediet had opgezegd, kunnen op zichzelf of in onderlinge samenhang evenmin leiden tot het oordeel dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld. Na het verstrekken van de eerste lening door [eiseres sub 2] heeft de bank immers de opzegging van het krediet ingetrokken (zie 2.8 van dit vonnis), het krediet nog geruime tijd gecontinueerd en later zelfs nog uitgebreid. De bank is [bedrijf 2] dus nog lange tijd gunstig gezind gebleven en had haar niet van meet af aan al opgegeven. Van een vooropgezet plan van de bank om tijd te rekken en zekerheden “binnen te harken” is niet gebleken.
4.5.3. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben voorts betoogd dat op de bank een bijzondere zorgplicht rust. Deze zorgplicht van de bank jegens hen gaat volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zeer ver, omdat er sprake zou zijn van de volgende bijzondere omstandig¬heden:
- De bank heeft uitdrukkelijk het initiatief genomen om [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] te interesseren voor het verstrekken van (een) geldlening(en) aan [bedrijf 2]. De bank heeft hen daartoe bewogen.
- Er was sprake van zowel een directe relatie tussen de bank en de [bedrijf 1] als een directe relatie tussen de bank en [persoon 1] ([eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]).
- De bank had als kredietverstrekker van de [bedrijf 1] een direct eigen belang bij de geldlening door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] aan (een onderdeel van) de [bedrijf 1]. Dit belang heeft zij – op onbehoorlijke wijze – voorrang gegeven.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] menen dat de bank de op haar jegens hen in acht te nemen bijzondere zorgplicht heeft geschonden en daarmee onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. De schending van deze zorgplicht is volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] daarin gelegen dat de bank:
1) [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] – die via [persoon 1] relatie van de bank waren – heeft overgehaald om geldleningen te verstrekken aan [bedrijf 2], een andere relatie van haar;
2) daarbij heeft nagelaten openheid van zaken te geven en de twee meest relevante feiten heeft verzwegen, namelijk dat [bedrijf 2] reeds onder toezicht van de afdeling Bijzonder Beheer/Bijzondere Kredieten stond en dat het krediet reeds was opgezegd en was opgevraagd tegen een termijn van drie maanden;
3) in de hele periode van twee jaar waarin de leningen zijn verstrekt [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] heeft voorgehouden als bank vertrouwen te hebben in de onder¬neming en haar toekomst, alsmede in de prognoses en de cijfers;
4) zonder enige waarschuwing of vooraankondiging het krediet heeft opgezegd en per onmiddellijk opgevraagd met als gevolg het faillissement van [bedrijf 2] en grote schade voor [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2].
4.5.4. In 4.2.2 is al overwogen dat van een rechtstreekse, contractuele band tussen de bank enerzijds en [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] anderzijds geen sprake is. Voor het antwoord op de vraag of op de bank jegens hen een bijzondere zorgplicht rust is moet eerst de vraag worden beantwoord of [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] als derden zijn aan te merken met wier belangen de bank rekening behoort te houden. De door de Hoge Raad aanvaarde bijzondere zorgplicht van banken uit hoofde van hun maatschappelijke functie gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver, dat banken die zorgplicht jegens iedere, willekeurige derde in acht moeten nemen. Die zorgplicht geldt alleen jegens die derden, met wier belangen op grond van de omstandigheden van het geval rekening moet worden gehouden.
4.5.5. Naar het oordeel van de rechtbank zijn [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in het onderhavige geval niet als dergelijke derden aan te merken. De volgende omstandigheden heeft de rechtbank daarbij van doorslaggevende betekenis geacht.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zijn professionele partijen die bedrijfsmatig vermogen beleggen en beheren (vergelijk de in 2.1 van dit vonnis geciteerde bedrijfsomschrijvingen). In het kennismakinggesprek dat in de laatste week van januari 2005 op het kantoor van [bedrijf 2] heeft plaatsgehad heeft [persoon 1] – directeur/groot aandeelhouder van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] – kennisgenomen van een groot aantal financiële gegevens van [bedrijf 2]. [persoon 1] heeft toen gezien dat deze cijfers slecht waren. [persoon 1] had weliswaar geen verstand van de banketbakkerijbranche, maar moet als voormalig directeur/ groot aandeel¬houder van een metaalbewerkingsbedrijf en als directeur/groot aandeelhouder van vennoot¬schappen die zich bezig houden met het beleggen en beheren van vermogen, in staat geacht worden financiële gegevens van een bedrijf te waarderen en op grond daarvan investerings¬risico’s in te schatten. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] waren er ten tijde van het aangaan van de eerste leningovereenkomst mee bekend dat de bank aan [bedrijf 2] geen uitbreiding op het krediet wilde geven, omdat er geen zekerheid tegenover kon worden gesteld. Zoals in 4.2.2 is overwogen heeft de bank niet als adviseur van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gehandeld. Als professionele partijen dienden [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] er daarom rekening mee te houden dat de bank een eigen belang zou kunnen hebben bij de verstrekking van (een) lening(en) door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] aan [bedrijf 2]. Daarbij is ook nog relevant – zoals in 4.5.2 is over¬wogen – dat de bank de [bedrijf 1] lange tijd gunstig gezind is gebleven en zeker niet van meet af aan had opgegeven. De bank heeft immers in januari 2006 de kredietlimiet nog (tijdelijk) verhoogd met EUR 100.000,00 en heeft daarna tot drie keer toe ingestemd met een latere terugbetaling van dit bedrag in termijnen (zie 2.18 en 2.22 van dit vonnis). Dat de bank (bij monde van [persoon 2]) zich tegenover [persoon 1] in positieve zin over [bedrijf 2] heeft uitgelaten, is daarmee in overeenstemming. Gelet op deze omstandigheden rustte op de bank niet de verplichting aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] expliciet mede te delen dat het dossier van [bedrijf 2] bij de afdeling Bijzonder Beheer/ Bijzondere Kredieten was ondergebracht. Dat zij het krediet had opgezegd en opgeëist op een termijn van drie maanden moet worden beschouwd als een omstandigheid, die de bank in redelijkheid op dat moment ongenoemd kon laten, omdat zij die opzegging heeft ingetrokken, althans niet heeft geëffectueerd. In het midden kan daarom blijven of de bank dit aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] heeft medegedeeld, wat volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] niet is gebeurd, maar volgens de bank wel.
4.5.6. Voor de kredietopzegging door de bank in januari 2007 geldt nog het volgende. Anders dan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] lijken te betogen kan geen algemene rechts¬plicht worden aangenomen tot het vooraf melden van een kredietopzegging door een bank aan andere crediteuren. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in dit concrete geval niet aan de orde. Dat [persoon 1] door de bank is benaderd over een mogelijke investering in [bedrijf 2] brengt op zichzelf niet mee dat hij en daarmee [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ten opzichte van de bank een zo bijzondere positie innemen, dat de bank hen vooraf voor de kredietopzegging had moeten waarschuwen. Ook de achterstelling is niet als een dergelijke omstandigheid aan te merken. Daarbij moet worden bedacht dat de bank haar eigen belangen niet behoeft te schaden, zoals in het algemeen zal gebeuren bij vooraankondiging van een kredietopzegging.
4.5.7. Zowel in het kader van de aan de bank verweten algemene onrechtmatige daad als in het kader van de gestelde schending door de bank van een bijzondere zorgplicht geldt voorts het volgende. [eiseres sub 2] heeft, nadat haar directeur [persoon 1] de slechte cijfers van [bedrijf 2] had gezien en nadat hij van de bank had gehoord dat de bank geen uitbreiding van de financiering wilde geven in verband met het ontbreken van daar tegenover te stellen zekerheid, besloten een lening te verstrekken aan [bedrijf 2] van EUR 150.000,00. Zoals in 2.9 is vastgesteld bleef daarna de omzet achter bij de prognose. Toch heeft [eiseres sub 1], nadat zij kennis had genomen van nadere cijfers van de [bedrijf 1], in juli/augustus 2005 aanleiding gezien een bedrag van EUR 400.000,00 aan [bedrijf 2] te lenen. Hoewel [persoon 5] tijdens het gesprek van 14 september 2005 heeft uitgesproken zich zorgen te maken over de financiële toestand van de [bedrijf 1] en weinig geloof te hechten aan de door [bedrijf 2] opgestelde prognoses (zie 2.10 van dit vonnis), heeft [eiseres sub 1] aan [bedrijf 2] op 1 oktober 2005 nog eens EUR 50.000,00 geleend. Ook het feit dat de bank in januari 2006 niet het hele benodigde bedrag van EUR 200.000,00 aan [bedrijf 2] wilde verstrekken, had een teken aan de wand moeten zijn voor [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]. Toch heeft [eiseres sub 1] de helft van dat bedrag aan [bedrijf 2] uitgeleend. Inmiddels voldeed [bedrijf 2] – zo blijkt uit het als productie 38 bij dagvaarding overgelegde renteoverzicht – al enige tijd niet meer volledig aan haar verplichtingen uit de eerdere leningovereenkomsten. Op 28 februari 2006 hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zelfs nog aanleiding gezien de voorwaarden van de lening¬overeenkomsten ten gunste van [bedrijf 2] te wijzigen (zie 2.20 van dit vonnis), om deze – naar hun stelling – reëler te maken met betrekking tot de rentevergoeding en aflossing. Toch heeft [eiseres sub 1] nadien nog een bedrag van EUR 135.000,00 aan [bedrijf 2] geleend (zie 2.21 van dit vonnis). [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben met het verstrekken van al deze leningen een zeer groot risico genomen, met welk risico zij bekend zijn geweest, althans met welk risico zij als professionele partijen redelijkerwijs bekend hadden kunnen en moeten zijn. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] de bank ten onrechte verantwoordelijk¬heden toegedicht die niet bij de bank, maar bij [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] liggen, en die zij ook niet op de bank kunnen afwentelen.
4.6. Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]. Zij zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proces¬kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van bank worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris advocaat 10.320,00 (4,0 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 10.582,00.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op EUR 10.582,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. M. Fiege en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2010.?