ABRvS, 15-06-2016, nr. 201504686/1/R2
ECLI:NL:RVS:2016:1653
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-06-2016
- Zaaknummer
201504686/1/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:1653, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑06‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Natuurbeschermingswet 1998
- Vindplaatsen
JNA 2016/28
Uitspraak 15‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 mei 2015 heeft het college de door Theco B.V. aangevraagde vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) geweigerd voor de uitbreiding van een pluimveehouderij aan de Airborneweg 51 in Son.
201504686/1/R2.
Datum uitspraak: 15 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Theco B.V., gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2015 heeft het college de door Theco B.V. aangevraagde vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) geweigerd voor de uitbreiding van een pluimveehouderij aan de Airborneweg 51 in Son.
Tegen dit besluit heeft Theco beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2016, waar Theco, vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.J.J.M. Klijs en mr. J.W. Meelkop, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Brabant Noord, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft de door Theco aangevraagde vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 geweigerd, omdat ten opzichte van de vergunde bedrijfssituatie in 2005 volgens het college sprake is van een toename van de stikstofdepositie. Nu geen mitigerende maatregelen zijn getroffen voor deze extra stikstofdepositie, is hierdoor niet uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van omliggende Natura 2000-gebieden zullen worden aangetast. Theco kan zich niet verenigen met de weigering van deze vergunning.
Daarnaast heeft het college de aangevraagde vergunning krachtens artikel 16 van de Nbw 1998 bij hetzelfde besluit aan Theco verleend, omdat volgens het college geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op de omliggende beschermde natuurmonumenten.
2. Het college stelt zich op het standpunt dat na de referentiedatum - in dit geval 7 december 2004 - een nieuwe milieuvergunning aan Theco is verleend, namelijk op 22 april 2005 en dat gezien de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 in zaak nr. 201211640/1/R2 de bedrijfsvoering van die milieuvergunning bepalend is voor de vraag of sprake is van een toename van de stikstofemissie. Deze milieuvergunning uit 2005 betreft een zogenoemde "of/of-vergunning", die toestaat dat of 13.260 (groot)ouderdieren van vleeskuikens of 17.000 legkippen worden gehouden. Deze twee verschillende veebezettingen hebben verschillende stikstofemissies tot gevolg, te weten 7.690,8 kg per jaar respectievelijk 5.355 kg per jaar. De aangevraagde Nbw-vergunning heeft betrekking op het houden van 13.260 (groot)ouderdieren van vleeskuikens, met een stikstofemissie van 7.690,8 kg per jaar.
Ter zitting is namens het college toegelicht dat zekerheidshalve - gelet op het voorzorgsbeginsel dat ligt besloten in de Nbw 1998 en in de Habitatrichtlijn - in dit geval ervoor is gekozen om uit te gaan van de vergunde veebezetting in 2005 met de laagste stikstofemissie, dus het houden van 17.000 legkippen met een stikstofemissie van 5.355 kg per jaar. Hierdoor is volgens het college bij vergelijking van de vergunde veebezetting in 2005 en de aangevraagde veebezetting sprake van een toename van de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden.
3. Theco betoogt dat het college de vergunning krachtens artikel 19d ten onrechte heeft geweigerd. Hiertoe voert zij aan dat - uitgaande van de verleende milieuvergunning uit 2005 - de aangevraagde Nbw-vergunning niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie zoals het college stelt. In dit verband wijst Theco erop dat vóór de referentiedatum van 7 december 2004 een vergunning is verleend voor het houden van 13.260 (groot)ouderdieren van vleeskuikens met een stikstofemissie van 7.690,8 kg per jaar en dat door het college die veebezetting ten onrechte niet mede als de vergunde situatie in 2005 is aangemerkt. Daarbij merkt Theco op dat haar huidige bedrijfsvoering ook bestaat uit het houden van 13.260 (groot)ouderdieren van vleeskuikens. Nu de in 2005 vergunde veebezetting mede een stikstofemissie van 7.690,8 kg per jaar omvat, is volgens Theco daarom geen sprake van een toename van de stikstofuitstoot en heeft het college ten onrechte geconcludeerd dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden zullen worden aangetast door de aangevraagde activiteit.
4. Voor het bedrijf van Theco aan de Airborneweg 51 is niet eerder een vergunning op grond van de Nbw (oud) of Nbw 1998 verleend. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 13 november 2013 in zaak nr. 201211640/1/R2) dat indien na de referentiedatum een vergunning is verleend voor een activiteit die minder ammoniakemissie tot gevolg heeft dan de op de referentiedatum vergunde situatie en voor de exploitatie niet eerder een vergunning op grond van de Nbw 1998 of de Natuurbeschermingswet (oud) is verleend, de op de referentiedatum vergunde situatie slechts voor een deel onderdeel uitmaakt van de aangevraagde situatie. Dit betekent dat bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen activiteit met de stikstofdepositie in de vergunde situatie met de laagst toegestane ammoniakemissie in de periode vanaf de referentiedatum tot de datum van het nemen van het bestreden besluit. De vergunde situatie met de laagste ammoniakemissie heeft als uitgangspunt te gelden, nu slechts dat deel van de vergunning als voortzetting van het project kan worden aangemerkt.
4.1. Niet in geschil is dat voorafgaand aan de referentiedatum van 7 december 2004 aan Theco toestemming is verleend voor het houden van 13.260 (groot)ouderdieren van vleeskuikens met een stikstofemissie van 7.690,8 kg per jaar. Het college heeft in het bestreden besluit onderkend dat de hiervoor aangehaalde uitspraak geen betrekking heeft op een situatie waarin een of/of-vergunning is verleend, maar heeft zijn standpunt toch mede op die uitspraak gebaseerd. De Afdeling stelt vast dat in het geval van de of/of-vergunning van Theco sprake is van het vergunnen van twee alternatieve veebezettingen, waarbij aanpassing van de twee bestaande stallen niet nodig is voor het omschakelen van de ene naar de andere veebezetting. In de milieuvergunning uit 2005 wordt aan Theco de vrije keuze gelaten wat betreft het realiseren van de gewenste veebezetting. Daarbij is geen beperking gesteld aan het mogen overschakelen van de ene naar de andere veebezetting en omgekeerd, afgezien van het doen van een melding voorafgaand aan het overschakelen van de ene veebezetting naar de andere veebezetting.
Bij de beoordeling van de aangevraagde bedrijfssituatie hoeft in het voorliggende geval de aan te houden referentiesituatie niet te worden ontleend aan de vergunde, alternatieve veebezetting na de referentiedatum die de laagste stikstofemissie tot gevolg heeft, in dit geval het houden van 17.000 legkippen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat beide alternatieve veebezettingen niet leiden tot een hogere stikstofemissie ten opzichte van de vergunde bedrijfssituatie voorafgaand aan de referentiedatum, alsmede dat in dit geval sprake is van het vergund zijn van twee alternatieve veebezettingen, waarbij de realisering van de ene veebezetting niet tot gevolg heeft dat de vergunning wat betreft de andere veebezetting van rechtswege komt te vervallen. Of de alternatieve veebezetting met de laagste stikstofemissie daadwerkelijk is gerealiseerd - in dit geval het houden van 17.000 legkippen - is daardoor niet relevant.
In het onderhavige geval is de in 2005 vergunde, alternatieve veebezetting die ziet op het houden van 13.260 (groot)ouderdieren van vleeskuikens met een stikstofemissie van 7.690,8 kg per jaar niet vervallen en heeft die veebezetting geen lagere stikstofemissie tot gevolg dan de veebezetting die was vergund in het kader van de Hinderwet voorafgaand aan de referentiedatum. Hierdoor maakt de op de referentiedatum vergunde situatie nog steeds geheel onderdeel uit van de aangevraagde situatie. Daaraan komt derhalve nog steeds betekenis toe bij de verlening van de gevraagde Nbw-vergunning. Het college heeft dit ten onrechte niet onderkend. Gelet hierop is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog treft dan ook doel.
5. In hetgeen Theco heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de weigering om een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 te verlenen, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. Het beroep is gegrond.
6. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Op 1 juli 2015 zijn de wet tot wijziging van de Nbw 1998 (programmatische aanpak stikstof), het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof en de Regeling programmatische aanpak stikstof (hierna: de Regeling pas) in werking getreden. Het college dient mede gelet op het overgangsrecht dat in de Nbw 1998 en de Regeling pas is opgenomen te bezien of en in hoeverre de Nbw 1998 zoals die vanaf 1 juli 2015 luidt van toepassing is op het nieuw te nemen besluit. De Afdeling ziet hierin aanleiding de termijn voor het nieuw te nemen besluit op zes maanden te bepalen.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 27 mei 2015, voor zover dat betrekking heeft op de weigering om de aangevraagde vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 voor de uitbreiding van een pluimveehouderij aan de Airborneweg 51 in Son te verlenen;
III. bepaalt dat de beslistermijn voor het nemen van het nieuwe besluit zes maanden bedraagt, aanvangend op de dag van verzending van deze uitspraak;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Theco B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Theco B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Helder w.g. Vreugdenhil
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016
571.