HR, 19-02-2016, nr. 15/05358
ECLI:NL:HR:2016:284
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
19-02-2016
- Zaaknummer
15/05358
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:284, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑02‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2687, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2687, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:284, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. WSNP. Tussentijdse beëindiging (art. 350 lid 3, onder c en d, Fw).
Partij(en)
19 februari 2016
Eerste Kamer
15/05358
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoeker 1]
2. [verzoekster 2] ,beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/03/13/354-355 R van de rechtbank Limburg van 6 oktober 2015;
b. het arrest in de zaak 200.178.570/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 november 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 80a lid 1 RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 19 februari 2016.
Conclusie 18‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. WSNP. Tussentijdse beëindiging (art. 350 lid 3, onder c en d, Fw).
15/05358 | Mr. L. Timmerman |
Zitting 18 december 2015 | |
Conclusie inzake: | |
[verzoeker 1] [verzoekster 2] | |
verzoekers tot cassatie, (hierna: ‘[verzoeker] c.s.’), mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. | |
1. De rechtbank Limburg heeft bij vonnis van 6 oktober 2015 de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub c en d van de Faillissementswet (Fw) beëindigd omdat [verzoeker] c.s. hun verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling niet zijn nagekomen. De rechtbank heeft verder overwogen dat, aangezien er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, [verzoeker] c.s. van rechtswege in staat van faillissement zullen verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
2. Dit vonnis is bekrachtigd door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch in zijn arrest van 12 november 2015. Het hof heeft daartoe overwogen dat [verzoeker] c.s. toerekenbaar tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling door de termijnen ter zake van de boedelachterstand bij herhaling niet te voldoen waardoor een achterstand in de betalingen is ontstaan van € 2.816,83. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] c.s. bij herhaling op hun tekortkoming zijn gewezen. De bewindvoerder heeft zes brieven aan [verzoeker] c.s. gezonden en twee huisbezoeken afgelegd. Voorts heeft de rechter-commissaris [verzoeker] c.s. een waarschuwingsbrief gezonden. Het hof overweegt verder dat [verzoeker] c.s. medio augustus 2015 de afrekening van de energielasten hebben aangewend voor een vakantie naar Spanje van € 600,- een geldopname van € 400,- aldaar, zonder de bewindvoerder hiervan in kennis te stellen. Het hof acht het handelen van [verzoeker] c.s., mede gezien de hoogte van de schuldenlast bij toelating tot de schuldsaneringsregeling € 269.912,13 en de boedelachterstand per 1 juli 2015 van € 2.816,83, ernstig verwijtbaar en is van oordeel dat [verzoeker] c.s. niet over een saneringsgezinde houding beschikken. Het hof heeft op grond daarvan geoordeeld dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd dient te worden en ziet in de handelwijze van [verzoeker] c.s. geen aanleiding voor verlenging van de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3. [verzoeker] c.s. zijn van bovengenoemd arrest tijdig in cassatie gekomen. Het cassatiemiddel komt er kort gezegd op neer dat het beëindigen van de schuldsaneringsregeling, gelet op het feit dat zij spijt hebben van hun handelen en maatregelen hebben genomen om hun tekortkomingen te herstellen, buitenproportioneel is, zowel jegens [verzoeker] c.s. als jegens hun crediteuren. Laatstgenoemden zullen door een faillissement immers in een slechtere positie komen te verkeren.
4. Het middel heeft m.i. geen kans van slagen. Van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen (artikel 350 lid 3 onder c Fw) en dat zij geen bovenmatige schulden doen of laten ontstaan (artikel 350 lid 3 sub d Fw). Het hof heeft uitvoerig overwogen waarom zij van oordeel is dat [verzoeker] c.s. niet aan deze verplichting hebben voldaan door de boedelachterstand ondanks de diverse waarschuwingen tot een bedrag van € 2.816,83 te laten oplopen en door de teruggave van de energierekening zonder overleg aan te wenden voor een vakantie. [verzoeker] c.s. hebben ter zitting bij het hof aangevoerd dat zij spijt hebben van hun handelen en dat zij een bereid zijn hun tekortkomingen te herstellen. Het hof heeft echter overwogen het handelen van [verzoeker] c.s. ernstig verwijtbaar te achten. De spijtbetuiging en de beloofde beterschap heeft het hof klaarblijkelijk onvoldoende geacht om het verzoek om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen af te wijzen dan wel de termijn ervan te verlengen. Het oordeel van het hof getuigt m.i. niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
5. De in cassatie geponeerde klachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Ik concludeer daarom tot toepassing van artikel 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G