Hof Den Haag, 29-10-2013, nr. 200.103.944/01
ECLI:NL:GHDHA:2013:5387
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
29-10-2013
- Zaaknummer
200.103.944/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:5387, Uitspraak, Hof Den Haag, 29‑10‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1829, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 29‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Hoger beroep door partij die door rechtbank niet als tussenkomende partij is toegelaten. Verjaring van vordering. Namens welke partij zijn stuitingshandelingen verricht. Erkenning. Cessie van vordering. Hoger beroep tegen medestander in eerste aanleg in verband met proceskostenveroordeling?
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.103.944/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 327268/HA ZA 08-4271
arrest van 29 oktober 2013
inzake
1. [appellant], destijds handelende onder de naam Belmij,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant],
2. de vennootschap naar buitenlands recht FINE STAR TRADING LTD.,
gevestigd te Hong Kong,
hierna te noemen: Fine Star,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam,
tegen
KPN B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: KPN,
advocaat: mr. W. Heemskerk te Den Haag.
Het geding
Voor het verloop van de zaak tot aan het arrest van het hof van 4 september 2012 in het incident, verwijst het hof naar dat arrest. Bij die uitspraak heeft het hof de voeging gelast van de onderhavige zaak met de eveneens bij het hof aanhangige zaak met nummer 200.103.942/01 tussen [naam gemachtigde] als appellant enerzijds en KPN, [appellant], [vennoot 1], destijds handelende onder de naam Party Service Telecom, vof C.J. Communicatieservice (in liquidatie) en haar vennoten [vennoot 1] en [vennoot 2], alsmede Fine Star, anderzijds. Bij memorie van grieven (met producties) hebben [appellant] en Fine Star tegen het bestreden vonnis drie grieven aangevoerd, die KPN bij memorie van antwoord (met productie) heeft bestreden. Op 9 september 2013 hebben partijen de zaak voor het hof doen bepleiten, [appellanten] door hun advocaat en KPN door mr. K. Teuben, advocaat te Den Haag, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen. [appellanten] hebben bij die gelegenheid nog stukken in het geding gebracht. Ten slotte hebben partijen stukken gefourneerd en arrest gevraagd.
Tijdens het pleidooi heeft het hof overleg gevoerd met partijen over de situatie die is ontstaan nu in de onderhavige zaak reeds gepleit wordt maar in de gevoegde zaak niet. Het resultaat van dit overleg is dat het hof over de in dit hoger beroep voorliggende formele vraagstukken (mogelijke verjaring vordering [appellant], positie Fine Star) thans een beslissing zal nemen bij – afhankelijk van de aard van de beslissing – eindarrest of tussenarrest, en dat een beslissing over de inhoudelijke kant van het geschil, indien hof daaraan toekomt, slechts tegelijk met het oordeel in de gevoegde zaak zal worden gegeven. Partijen verklaarden zich hiermee akkoord.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1
Aangezien geen grieven zijn gericht tegen de feiten die de rechtbank in haar vonnis van 20 juli 2011 heeft vastgesteld, zal het hof eveneens van deze feiten uitgaan. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
1.2
De partijen (i) [vennoot 1] (destijds handelende onder de naam Party Service Telecom, hierna: [vennoot 1]), (ii) vof C.J. Communicatieservice (in liquidatie) en haar (gewezen) vennoten [vennoot 2] (hierna: [vennoot 2]) en [vennoot 1], en (iii) [appellant] (hierna gezamenlijk ook: ‘de contractanten’) hadden in de jaren tachtig van de vorige eeuw contracten met (een rechtsvoorganger) van KPN afgesloten voor de exploitatie van ‘06-lijnen’ (sekslijnen). [naam gemachtigde] (hierna: [naam gemachtigde]) was bij die exploitatie betrokken en had daartoe een samenwerkingsovereenkomsten met elk van de contractanten gesloten.
1.3
De contractanten zijn van mening dat KPN in de nakoming van haar verplichtingen jegens hen tekort is geschoten en zij (respectievelijk hun eventuele rechtsopvolgers) vorderen in dit geding dat KPN de door hen geleden schade vergoedt.
1.4
Op 29 augustus 1989 heeft mr. J.A.M. van de Sande, de raadsman van [naam gemachtigde], brieven geschreven aan [vennoot 1] en [vennoot 2], waarin afspraken zijn neergelegd over het nemen van rechtsmaatregelen tegen KPN, onder meer inhoudende dat [naam gemachtigde], daartoe gemachtigd door [vennoot 1] en [vennoot 2], dergelijke rechtmaatregelen zou initiëren. Deze brieven zijn voor akkoord ondertekend door [vennoot 1] en [vennoot 2].
1.5
Volgens de tekst van een op 5 november 1989 gedateerd stuk getiteld “CESSIEOVEREENKOMST” zouden C.J. Communicatieservice en Party Service Telecom, in verband met een door zekere [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) verstrekte lening van ƒ 60.000, aan [betrokkene 1] in cessie hebben overdragen “alle gelden die de PTT aan [hen] thans verschuldigd is of in de toekomst schuldig mocht worden met betrekking tot de thans onder kontrakt zijnde kooplijnen en de toegezegde uitbreidingen daarvan, schadeuitkeringen daaronder begrepen”.
1.6
Volgens de tekst van drie andere in het geding gebrachte stukken zou de onder 1.5 bedoelde vordering op 21 december 1991 door [betrokkene 1] zijn overgedragen aan Vendex International Investment B.V. (hierna: Vendex), op 25 juli 1994 door Vendex aan [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) en ten slotte in augustus 1994 bij “Terugleverings Akte” door [betrokkene 2] (onder voorwaarden) aan C.J. Communicatieservice en [vennoot 1].
1.7
Volgens de tekst van een op 2 augustus 1994 gedateerd stuk zouden [vennoot 1] en [vennoot 2] (als vennoten van C.J. Communicatieservice) en [vennoot 1] (als voormalig eigenaar van Party Service Telecom) volmacht hebben verleend aan zekere [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) “om namens hun beide in- en buiten rechten op te treden, dadingen te verrichten en voor finale kwijting namens de volmachtgevers te tekenen en een advokaat-gemachtigde aan te stellen.” [betrokkene 3] heeft dit stuk eveneens ondertekend als “gemachtigde”. Eenzelfde tekst is ondertekend door [appellant] en [betrokkene 3].
1.8
Blijkens de tekst van een op 5 juni 2004 gedateerd stuk, getiteld “Agreement of abandonment”, zou [betrokkene 3], handelend als gemachtigde van [vennoot 1], [vennoot 2] en [appellant], de vorderingen van deze laatsten op KPN hebben overgedragen aan Fine Star, waarbij werd bepaald dat [betrokkene 3] “will continue representing Fine Star Trading Ltd. in this matter”.
1.9
Bij brief gedateerd 5 september 2008 van Fine Star aan [betrokkene 3] heeft Fine Star de instructie gegeven aan [vennoot 2], [vennoot 1] en [appellant] “to act as plaintiffs in the proceedings to collect their share and our share”.
1.10
De onderhavige procedure is blijkens de dagvaarding van 28 november 2008 bij de rechtbank ingeleid met als eisers [vennoot 1], C.J. Communicatieservice (en haar vennoten [vennoot 2] en [vennoot 1]) en [appellant]. Als procesadvocaat voor eisers trad op mr. P.J.L.J. Duijsens, als behandelend advocaat mr. Te Pas voornoemd, die tot het aanhangig maken van de procedure was geïnstrueerd door [betrokkene 3]. De dagvaarding is aangebracht op de rolzitting van 31 december 2008.
1.11
Blijkens de tekst van vijf onderhandse stukken gedateerd 12 december 2008 zouden [vennoot 1] en [vennoot 2], op basis van de op 29 augustus 1989 gemaakte afspraken, hun vorderingen op KPN hebben gecedeerd aan [naam gemachtigde].
1.12
Op 30 december 2008 heeft [vennoot 1] aan mr. Te Pas geschreven dat hij nooit toestemming heeft gegeven voor de overdracht van zijn rechten aan een derde, dat de “Agreement of abandonment” hem onbekend was, dat hij zijn rechten op 29 augustus 1989 heeft overgedragen aan [naam gemachtigde] en dat hij op 29 augustus 1994 de machtiging aan [betrokkene 3] had ingetrokken.
1.13
Bij vonnis in het incident van 9 juni 2010 heeft de rechtbank, op de incidentele vorderingen van Fine Star, beslist (i) dat, nu partijen het hierover eens zijn, juist is dat Fine Star door middellijke vertegenwoordiging reeds partij is in deze procedure, en (ii) dat gelet op dit oordeel niet hoeft te worden beslist op de incidentele vorderingen tot voeging althans tussenkomst. De rechtbank overwoog dat Fine Star zal worden veroordeeld in de kosten van het incident, omdat deze nodeloos waren gemaakt. Het dictum in het incidentele vonnis luidt dat de beslissing over de kosten wordt aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak
1.14
Bij brief van 16 juni 2010 heeft [betrokkene 3], namens Fine Star, aan [vennoot 1] en [vennoot 2] bericht dat Fine Star de aan hen verstrekte last van 5 september 2008 intrekt.
1.15
Bij vonnis in het (tweede) incident van 15 september 2010 heeft de rechtbank [naam gemachtigde] toegestaan om tussen te komen in de hoofdzaak.
1.16
Bij in hoger beroep overgelegde brief van 21 juni 2012 (productie 24 bij memorie van grieven) heeft [betrokkene 2] aan onder meer [vennoot 2] en [vennoot 1] bericht dat zij de terugleveringsakte van 1 augustus 1994 ontbindt vanwege het feit dat “U heeft verklaart niet mee te werken aan de overdracht van de vorderingsrechten aan een door mij te bepalen partij, zoals uitdrukkelijk in de akte is overeengekomen”.
1.17
Als productie 25 bij memorie van grieven is overgelegd een ongetekend en op 26 juni 2012 gedateerd stuk getiteld “statement”, waarin [betrokkene 2] de haar op 25 juli 1994 gecedeerde rechten overdraagt aan Fine Star.
1.18
De rechtbank heeft, kort samengevat, in haar eindvonnis van 20 juli 2011 het volgende beslist:
( a) Fine Star, die niet is toegelaten als tussenkomende partij, is na de intrekking van de door [vennoot 1] en C.J. Communicatieservice gegeven last op 16 juni 2010, in dit geding alleen nog betrokken door tussenkomst van [appellant]. De vordering van [appellant] is, zoals de rechtbank reeds in haar tussenvonnis van 19 augustus 2009 had beslist, verjaard.
( b) De vorderingen die Fine Star in dit geding jegens KPN geldend beoogt te maken, komen haar niet toe, aangezien de aan [betrokkene 3] verstrekte volmachten van 2 augustus 1994 hem niet de bevoegdheid gaven deze vorderingen aan Fine Star over te dragen.
( c) De brieven van mr. Van de Sande van 29 augustus 1989 hebben niet het effect gehad dat [vennoot 1] en C.J. Communicatieservice hun vorderingen jegens KPN aan [naam gemachtigde] overdroegen, het gaat daarbij immers slechts om procesvolmachten.
( d) [vennoot 1] en C.J. Communicatieservice hebben thans geen eigen rechten meer, aangezien zij deze volgens hun eigen stellingen in december 2008 hebben overgedragen aan [naam gemachtigde].
( e) [vennoot 1] en C.J. Communicatieservice, die stellen dat deze procedure onbevoegd op hun naam is aangevangen kunnen, nu KPN daartegen bezwaar maakt, niet een deel van de namens hen verrichte proceshandelingen bekrachtigen en een ander deel (te weten die waarmee Fine Star in deze procedure is geïntroduceerd als rechthebbende) niet. Dit betekent dat deze procedure, voor zover gevoerd op naam van [vennoot 1] en C.J. Communicatieservice, onbevoegd is aangevangen en dat dit gebrek niet door bekrachtiging is of kan worden geheeld. Een mogelijk recent (op 18 mei 2011) door [naam gemachtigde] aan [vennoot 1] en C.J. Communicatieservice gegeven last doet daar niet aan af. Dit betekent dat de vorderingen van [vennoot 1] en van C.J. Communicatieservice, op hun eigen naam, niet kunnen slagen.
( f) [naam gemachtigde] als tussengekomen partij kan in dit geding geen eigen recht jegens KPN geldend maken, omdat hij zich volgens zijn verklaring louter schaart achter [vennoot 1] en C.J. Communicatieservice, die in deze zaak als zijn lasthebbers zouden optreden, en [naam gemachtigde] dus op hun processuele positie voortbouwt.
( g) De slotsom is dat geen van de wederpartijen van KPN in deze procedure de gestelde, oorspronkelijk aan eisers toekomende, vordering tegen KPN kan effectueren.
1.19
[appellant] en Fine Star hebben in dit geding hoger beroep ingesteld uitsluitend tegen KPN. Zij hebben de overige in eerste aanleg betrokken partijen, te weten [vennoot 1], C.J. Communicatieservice en haar gewezen vennoten [vennoot 2] en [vennoot 1], en [naam gemachtigde], niet in hoger beroep betrokken.
De ontvankelijkheid van Fine Star in hoger beroep
2.1
KPN heeft in appel als meest ver strekkende verweer opgeworpen dat Fine Star in het door haar ingestelde hoger beroep niet kan worden ontvangen, omdat zij in het geding in eerste aanleg geen partij was. Dit verweer slaagt.
2.2
De rechtbank heeft Fine Star niet als tussenkomende partij toegelaten. Dat Fine Star in het eindvonnis als partij is vermeld, houdt kennelijk verband met de omstandigheid dat de rechtbank in dat vonnis een kostenveroordeling in het incident ten laste van Fine Star heeft uitgesproken. Fine Star was in eerste aanleg, zoals de rechtbank ook onder 5.2 van het eindvonnis tot uitdrukking heeft gebracht, in dit geding alleen nog betrokken door tussenkomst van procespartij [appellant]. Zoals KPN terecht aanvoert betekent dit laatste echter niet dat Fine Star op eigen naam hoger beroep kan instellen.
2.3
Fine Star dient dan ook in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het hof merkt hierbij op dat dit niet wegneemt dat Fine Star, door tussenkomst van haar lasthebber [appellant], nog wel als materiële procespartij in dit hoger beroep is vertegenwoordigd.
De grieven
3.1
In zijn eerste grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank, dat zijn vordering tegen KPN is verjaard. De rechtbank heeft daarover in haar vonnis van 19 augustus 2009 het volgende overwogen. De verjaring is gaan lopen op 1 oktober 1989, de datum waarop KPN het ter beschikking stellen van de lijnen heeft beëindigd. Het gaat er dan om of de brieven van mr. Van Hemert van 20 en 27 september 1994 de verjaring hebben gestuit, want alle andere documenten dateren van na 1 oktober 1994 en kunnen de verjaring dus niet hebben gestuit. Het verweer van KPN dat mr. Den Hertog, de toenmalige raadsman van KPN, de brief van 27 september 1994 niet heeft ontvangen wordt als tardief aangevoerd verworpen. De brief van 27 september 1994 refereert aan de brief van 20 september 1994 en behelst een expliciete stuiting van de verjaring. De vraag is of KPN wist of behoorde te begrijpen dat die brieven met kenmerk “[naam gemachtigde] c.s./PTT” mede namens [appellant] werden geschreven c.q. dat met de betiteling “c.s.” (ook) [appellant] werd bedoeld. De rechtbank komt, onder meer op grond van een kort voordien door mr. Van Hemert voor [vennoot 1] en C.J. Communicatieservice gevoerd kort geding, tot de conclusie dat voor KPN duidelijk had moeten zijn dat mr. Van Hemert optrad voor [vennoot 1] en C.J. Communicatieservice. Dit geldt volgens de rechtbank evenwel niet voor [appellant]. In zijn brief van 26 september 1989 heeft mr. Van Hemert weliswaar bij KPN geïnformeerd of het ook in het voornemen ligt om de lijnen van [appellant] te beëindigen, maar uit niets blijkt dat mr. Van Hemert nadien stappen namens [appellant] heeft ondernomen. Uit productie 5 bij dagvaarding blijkt dat [appellant] zelf met KPN heeft gecorrespondeerd. De brieven van 20 en 27 september 1994 zijn dan ook onvoldoende duidelijk en ondubbelzinnig op het punt dat zij mede ten behoeve ven [appellant] zijn geschreven. [appellant] heeft de verjaring dus niet tijdig gestuit, aldus de rechtbank.
3.2
[appellant] voert hiertegen allereerst aan dat de raadsman van KPN, mr. Den Hertog, in een brief van 29 september 1989 heeft geschreven dat KPN begrijpt dat “P. [appellant] h.o.d.n. Belmij” een cliënt van mr. Van Hemert is. Hierdoor is volgens [appellant] komen vast te staan dat [appellant]/Belmij vanaf 1989 door mr. Van Hemert werd vertegenwoordigd, zeker nu een andere advocaat voor [appellant] zich niet bij KPN heeft gemeld. Bovendien spreekt mr. Van Hemert in zijn brief van 20 september 1994 van “de gezamenlijke contractanten” en van “[naam gemachtigde] … die namens de contractanten de exploitatie heeft gedaan…”. Tot die contractanten behoorde ook [appellant]/Belmij, aldus [appellant].
3.3
Deze argumenten falen. Bij de beantwoording van de vraag of de brieven van mr. Van Hemert van 20 en 27 september 1994 mede namens [appellant] zijn geschreven, komt in dit verband onvoldoende betekenis toe aan het feit dat mr. Van Hemert in 1989, vijf jaar voordien, voor [appellant] is opgetreden. Uit niets blijkt immers dat mr. Van Hemert in de periode vanaf 1989 ook nog op voor KPN kenbare wijze voor [appellant] is opgetreden. Zoals [appellant] zelf stelt was hij in de kort geding-procedure, die tot het vonnis van 20 september 1989 heeft geleid geen partij. Daarbij komt dat uit de brief van KPN van 14 december 1989 (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg), volgt dat [appellant] zich (ook) persoonlijk tot KPN met een brief (van 15 september 1989) had gericht. Tegen deze achtergrond hoefde voor KPN niet duidelijk te zijn dat in de brief van mr. Van Hemert van 20 september 1994, met “contractanten” ook op [appellant] werd gedoeld, nu beide brieven daarover niets expliciet vermelden en KPN de aanduiding “c.s.” redelijkerwijs ook aldus heeft kunnen begrijpen dat daarmee op [vennoot 1] en C.J. Communicatieservice werd gedoeld.
3.4
[appellant] voert vervolgens aan dat de verjaring gestuit is door de erkenning in de brief van mr. Den Hertog van 6 juli 1994. Ook uit de brief van mr. Van Hemert van 5 juli 1994, waarop de brief van mr. Den Hertog een antwoord was, blijkt echter niet dat mr. Van Hemert voor [appellant] optrad. Reeds hierom kan de brief van 6 juli 1994 niet als een erkenning van enig recht van [appellant] worden opgevat als bedoeld in art. 3:318 BW. Het hof merkt hierbij op dat ook indien dat anders mocht zijn, de brief van 6 juli 1994 in redelijkheid niet als een erkenning van de vordering van [appellant] op KPN kan worden begrepen. Dat KPN, zoals mr. Den Hertog schrijft, respecteert dat mr. Van Hemert zich het recht voorbehoudt met een schadeopstelling te komen, betekent niet dat zij ook de vordering tot schadevergoeding erkent. Daarbij komt nog dat deze correspondentie betrekking had op de afwikkeling van een bodemprocedure, waarin [appellant] geen partij was.
3.5
[appellant] verwijst vervolgens naar een productie van 11 februari 2009, waarin Belmij wordt genoemd, en naar een brief van 29 december 1994, waarin mr. Den Hertog ook refereert aan Belmij. Aangezien deze stukken dateren van na 1 oktober 1994 kunnen zij reeds om die reden niet leiden tot het oordeel dat de verjaring tijdig door [appellant] is gestuit. Het hof merkt daarbij nog op dat de brief van mr. Den Hertog kennelijk een reactie vormt op een op 4 november 1994 aan KPN betekend exploot, waarin Belmij als partij wordt genoemd. Uit die brief , die niet is geadresseerd aan mr. Van Hemert maar aan [betrokkene 3], valt dus niet af te leiden dat de brieven van mr. Van Hemert van 20 en 27 september 1994 mede namens [appellant] waren geschreven.
3.6
Het argument van [appellant] dat in het arrest van het gerechtshof te Den Haag van 28 juni 2007 is overwogen dat KPN aansprakelijk is jegens [appellant], faalt reeds omdat [appellant] in dat geding geen partij was, zodat de beslissingen in dat geding jegens hem geen gezag van gewijsde hebben.
3.7
[appellant] voert verder aan dat de verjaring in ieder geval wel tijdig is gestuit voor de nog aan te sluiten lijnen, die pas in 1990 zouden worden geleverd. Ook dit argument faalt. Uit de brief van mr. Den Hertog van 27 september 1989, waarin mr. Den Hertog op de brief van mr. Van Hemert van 26 september 1989 antwoordde dat ook [appellant] een afschrift van de opzeggingsbrief zou ontvangen en daarmee bevestigde dat ook de lijnen van [appellant] zouden worden afgesneden, kon [appellant] afleiden en verwachten dat hem ook geen nieuwe lijnen meer ter beschikking zouden worden gesteld. Het gaat bij de eventuele schade door niet-levering van nieuwe lijnen dan ook om afzonderlijke elementen van de gehele door de onrechtmatige daad veroorzaakte — doorlopende — schade. Niet kan worden gezegd dat het daarbij om nieuwe — eerder niet voorziene — schadeposten gaat.
3.8
[appellant] betoogt eveneens tevergeefs dat hij pas op 16 februari 1994 (de datum waarop de rechtbank uitspraak deed in de zaak van KPN tegen [naam gemachtigde]) bekend werd met het feit dat KPN (en niet [naam gemachtigde]) de schadeveroorzaker was, en dat de verjaringstermijn dan ook pas op die datum is gaan lopen. [appellant] vordert in dit geding schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de opzegging door KPN. Het is – en was ook in 1989 – duidelijk dat die opzegging van KPN afkomstig was. [appellant] was dus voor 1 oktober 1989 bekend met de aansprakelijke persoon. Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is niet vereist dat de benadeelde ook bekend is met de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden die hij aan zijn vordering ten grondslag wil leggen. Aan het gaan lopen van de verjaring doet evenmin af dat in 1989 ruimte bestond voor de veronderstelling dat de handelwijze van KPN wellicht was veroorzaakt door het onrechtmatig optreden van een derde ([naam gemachtigde]).
3.9
Het voorgaande betekent dat de grief in al zijn onderdelen faalt.
4.1
In grief 2 komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank, dat [vennoot 1] en C.J. Communicatieservice (en haar vennoten [vennoot 2] en [vennoot 1]) in 2004 hun vorderingen op KPN niet rechtsgeldig hebben overgedragen aan Fine Star, omdat [betrokkene 3] daartoe niet gemachtigd was.
4.2
Als het hof [appellant] goed begrijpt houdt zijn betoog allereerst in dat [betrokkene 2] op 1 augustus 1994 de bewuste vorderingen (onder voorwaarden) heeft overgedragen aan [vennoot 2] en [vennoot 1], dat daarbij is bepaald dat [vennoot 2] en [vennoot 1] dienden mee te werken aan de overdracht van deze vorderingen aan een door [betrokkene 2] aan te wijzen partij en dat [betrokkene 3], tegen de achtergrond van deze verplichting van [vennoot 2] en [vennoot 1] jegens [betrokkene 2], op basis van de aan hem verleende volmacht bevoegd was de vorderingen aan Fine Star over te dragen. Dit betoog faalt reeds omdat [appellant] zelf stelt dat de (terug)levering door [betrokkene 2] geen eigendomsovergang beoogde of ten gevolg had. Indien dat juist is hebben [vennoot 2] en [vennoot 1] de vorderingen ook niet aan Fine Star kunnen overdragen. Art. 3:88 BW kan deze onbevoegdheid ook niet repareren, zoals [appellant] aanvoert. De onbevoegdheid van [vennoot 2] en [vennoot 1] is immers niet het gevolg van de ongeldigheid van een vroegere overdracht, maar het gevolg van de omstandigheid (volgens [appellant]) dat [betrokkene 2] de eigendom niet aan hen heeft overgedragen.
4.3
[appellant] voert vervolgens aan dat, ook indien de cessie van 1 augustus 1994 een werkelijk bedoelde cessie is, [betrokkene 3] in 2004 geen eigendom van [vennoot 2] en [vennoot 1] vervreemdde, maar voldeed aan de contractuele verplichting van [vennoot 2] en [vennoot 1] uit de overeenkomst van 1 augustus 1994 en dat die actie dus wel gedekt was door de volmacht. Dit betoog, voor zover begrijpelijk, faalt. Indien [vennoot 2] en [vennoot 1] wel eigenaar waren van de vorderingen maar [betrokkene 3] die eigendom niet vervreemdde, is Fine Star geen eigenaar geworden, of [betrokkene 3] nu handelde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid of niet. Art. 3:88 BW is ook hier niet van toepassing, [vennoot 2] en [vennoot 1] waren immers in het hier veronderstelde geval bevoegd over de vorderingen te beschikken. Het hof tekent bij dit betoog nog aan dat niet blijkt dat de aan [betrokkene 3] verleende volmacht inhield dat hij bevoegd was namens [vennoot 2] en [vennoot 1] door hen gesloten overeenkomsten na te komen, en nog veel minder dat hij ter nakoming van een dergelijke overeenkomst bevoegd was de vorderingen op KPN over te dragen, hetzij in eigendom hetzij als cessie ter incasso.
4.4
[appellant] betoogt voorts dat, voor zover [betrokkene 3] toch onbevoegd moet worden geacht, [betrokkene 2] de overeenkomst van 1 augustus 1994 heeft ontbonden en de vorderingsrechten op 26 juni 2012 alsnog aan Fine Star heeft overgedragen. KPN voert hiertegen terecht aan dat een dergelijke ontbinding geen terugwerkende kracht heeft, zoals ook [appellant] zich lijkt te realiseren (memorie van grieven onder 80), zodat [betrokkene 2] geen eigenaar van de vorderingen is geworden en deze ook niet aan Fine Star heeft kunnen overdragen.
4.5
Subsidiair voert [appellant] aan dat [vennoot 2] en [vennoot 1] niet bevoegd waren de vorderingen over te dragen aan [naam gemachtigde]. Het gaat er in dit hoger beroep echter niet om of zij de vorderingen rechtsgeldig aan [naam gemachtigde] hebben overgedragen, maar of de vorderingen rechtsgeldig aan Fine Star zijn overgedragen. Het hof voegt daar aan toe dat het in dit hoger beroep ook geen uitspraak kan doen over de vraag of de vorderingen rechtsgeldig aan [naam gemachtigde] zijn overgedragen. [naam gemachtigde], tussenkomende partij in eerste aanleg, is door [appellant] en Fine Star niet in dit hoger beroep betrokken en is daarin geen partij.
4.6
De grief faalt.
5.1
Met grief 3 komt [appellant] op tegen de door de rechtbank te zijnen laste uitgesproken proceskostenveroordeling. Volgens [appellant] moeten ook [vennoot 2] en [vennoot 1] in de proceskosten in de hoofdzaak worden veroordeeld.
5.2
Deze grief faalt reeds, omdat [appellant] [vennoot 2] en [vennoot 1] in hoger beroep niet heeft doen dagvaarden en zij in dit hoger beroep dus ook geen partij zijn. Hoewel in het algemeen geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen de ‘medestanders’ uit de eerste aanleg, moet hierop een uitzondering worden gemaakt in een geval als dit, waarin de aanvankelijke medestanders onderling onenigheid hebben gekregen en de rechtbank ook uitspraak heeft gedaan omtrent de tussen hen gerezen geschillen en in verband daarmee ook de proceskosten tussen hen heeft verdeeld. Nu het vonnis in zoverre in kracht van gewijsde is gegaan en [vennoot 2] en [vennoot 1] in hoger beroep geen partij zijn, kan het hof hen niet in een (groter) deel van de kosten in eerste aanleg veroordelen.
6.1
Nu de grieven falen zal het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigen. Aangezien het hof niet toekomt aan een beslissing over de inhoudelijke kant van het geschil, zal het meteen eindarrest wijzen.
6.2
[appellant] en Fine Star zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- verklaart Fine Star niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
- bekrachtigt de vonnissen waarvan hoger beroep;
- veroordeelt [appellant] en Fine Star in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van KPN begroot op € 4.836,-- voor griffierecht en € 13.740,-- voor salaris van de advocaat, en bepaalt dat over deze bedragen bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na deze uitspraak vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente verschuldigd zal zijn;
- verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, S.A. Boele en J.C.N.B. Kaal en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2013, in aanwezigheid van de griffier.