Einde inhoudsopgave
Besluit zeevarenden
Artikel 40 Veiligheid
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2019
- Bronpublicatie:
31-01-2019, Stb. 2019, 44 (uitgifte: 11-02-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-04-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-01-2019, Stb. 2019, 44 (uitgifte: 11-02-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
Onderwijsrecht / Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
1.
Kapiteins, stuurlieden, werktuigkundigen, maritiem officieren, officieren elektrotechniek en andere zeevarenden aan wie in de alarmrol een taak is opgedragen dan wel die een taak ten aanzien van het voorkomen van verontreiniging van de zee hebben, zijn in het bezit van het certificaat basisveiligheid, tenzij zij aan de hand van een monsterboekje of van een soortgelijk document kunnen aantonen dat zij reeds voor 1 augustus 1998 aan boord van zeeschepen werkzaam waren.
2.
Kapiteins, stuurlieden, werktuigkundigen, maritiem officieren en officieren elektrotechniek zijn in het bezit van het certificaat reddingmiddelen.
3.
Zeevarenden die in de alarmrol de zorg voor het gebruik van snelle hulpverleningsboten is opgedragen, zijn in het bezit van het certificaat snelle hulpverleningsboten.
4.
Kapiteins, stuurlieden, werktuigkundigen, maritiem officieren en officieren elektrotechniek zijn in het bezit van het certificaat brandbestrijding voor gevorderden.
5.
Elke andere zeevarende dan een zeevarende als bedoeld in het eerste lid, volgt, alvorens zijn taak aan boord te beginnen, een training voor persoonlijke veiligheid aan boord, of krijgt voldoende informatie en instructie, teneinde:
- a.
met de overige opvarenden over elementaire veiligheidszaken te kunnen spreken, begrip te hebben van de veiligheidssymbolen en de alarmseinen te kennen;
- b.
te weten wat te doen indien: iemand over boord valt, vuur of rook wordt ontdekt, het sein ‘brandalarm’ of ‘schip verlaten’ wordt gegeven;
- c.
te weten waar de reddinggordels zich bevinden en hoe deze om te doen;
- d.
alarm te slaan en bekend te zijn met het gebruik van brandblussers;
- e.
te weten wat te doen bij een ongeluk voordat hulp wordt ingeroepen;
- f.
de brand- en waterdichte deuren, met uitzondering van die ter afsluiting van openingen in de romp, te kunnen sluiten en openen, en
- g.
te kunnen vaststellen waar de verzamelplaatsen bij het sein ‘schip verlaten’, de plaatsen van inscheping in de reddingmiddelen en de ontsnappingsroutes bij noodgevallen zich bevinden.
6.
Elke zeevarende als bedoeld in het eerste lid krijgt, alvorens zijn taak aan boord te beginnen, voldoende informatie en instructie met betrekking tot de in het vijfde lid, onderdelen c, f en g genoemde onderwerpen.
7.
Een zeevarende als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, toont met ingang van 1 januari 2017 door middel van een certificaat aan met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar een passende herhalingstraining te hebben gevolgd.
8.
Het eerste tot en met zevende lid zijn niet van toepassing op vissers.