NJ 2020/173
Profijtontneming. In casu bestaat niet op grond van art. 36e lid 9 Sr de verplichting de aan benadeelde partij toegekende en door mededader betaalde vorderingen in mindering te brengen op het door betrokkene wederrechtelijke verkregen voordeel.
HR 28-01-2020, ECLI:NL:HR:2020:124, m.nt. J.M. Reijntjes
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28 januari 2020
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/03919 P
- Conclusie
A-G mr. D.J.C. Aben
- Noot
J.M. Reijntjes
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS199503:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Sancties
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:124, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑01‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1417, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑04‑2019
- Wetingang
Essentie
Profijtontneming. Het oordeel dat op grond van art. 36e lid 9 Sr niet de verplichting bestaat de aan de benadeelde partij toegekende en niet door betrokkene maar door een mededader betaalde vorderingen in mindering te brengen op het wederrechtelijke verkregen voordeel, is juist.
Samenvatting
Op grond van art. 36e lid 9 Sr wordt bij bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering alsmede de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer als ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.