Rb. Groningen, 15-06-2007, nr. 94157/KG ZA 07-170
ECLI:NL:RBGRO:2007:BA7469, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
15-06-2007
- Zaaknummer
94157/KG ZA 07-170
- LJN
BA7469
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2007:BA7469, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 15‑06‑2007; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHLEE:2009:BH2762, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 15‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Kort geding. Asbest. Aansprakelijkheid asbestproducent Eternit voor ziekte mesothelioom die door asbestblootstelling is veroorzaakt. Eiser heeft in de periode 1967-1973 asbesthoudende platen op maat gezaagd in het bedrijf van zijn vader. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van causaal verband tussen de ziekte en het zagen van asbesthoudende platen die afkomstig zijn van Eternit, heeft Eternit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd gehandeld met de, ook naar de normen van 1967 - 1973, van haar te verlangen (verhoogde) zorgvuldigheidsnorm door asbestcementplaten in het verkeer te brengen zonder waarschuwing of aanwijzing om het redelijkerwijs te verwachten gebruik tot veilige verwerking te beperken en is het beroep van Eternit op verjaring van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De voorzieningenrechter wijst een voorschot op de schadevergoeding van € 30.000 toe.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 94157 / KG ZA 07-170
Vonnis in kort geding van 15 juni 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. H.J. de Groot,
advocaat mr. R.F. Ruers te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ETERNIT FABRIEKEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde,
procureur mr. P.E. Mazel,
advocaat mr. J.W. Bruidegom te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Eternit genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de mondelinge behandeling op 7 juni 2007 waarbij aanwezig waren [eiser] en zijn echtgenote en mr. Ruers voornoemd en namens Eternit mr. Bruidegom voornoemd
- -
de pleitnota van [eiser]
- -
de pleitnota van Eternit.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser], geboren op [geboortedatum], heeft in de periode van 1967 tot 1973 werkzaamheden verricht in het bedrijf van zijn vader, [de vader]. [de vader] was werkzaam te Overschild als onder meer smid, elektricien, water- en gasfitter en hij was leverancier van kolen- en gaskachels. Bij het verrichten van de werkzaamheden is [eiser] blootgesteld aan asbeststof.
2.2.
Vanaf 1973 was [eiser] werkzaam bij de ABN-AMRO, waar hij met name de functie van beleggingsadviseur heeft uitgeoefend.
2.3.
In augustus 2005 is door prof. dr. H.J.M. Groen, verbonden aan het Universitair Medisch Centrum Groningen, bij [eiser] de diagnose maligne mesothelioom gesteld, welke diagnose bevestigd is door het Nederlands Mesotheliomenpanel.
2.4.
Op 27 juni 2006 heeft [eiser] zich gewend tot het Insitituut Asbestslachtoffers in Den Haag en aldaar een aanvraag ingediend ter verkrijging van een voorschot krachtens de regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers. Op grond van een positief advies van het Instituut Asbestslachtoffers heeft de Sociale Verzekeringsbank op 24 juli 2006 aan [eiser] als voorschot een bedrag uitgekeerd van € 16.476,--. [eiser] heeft later vernomen dat hij dit bedrag niet terug hoeft te betalen.
2.5.
Op 24 augustus 2006 heeft [eiser] Eternit aansprakelijk gesteld voor de bij hem geconstateerde ziekte en vergoeding van zijn immateriële en materiele schade gevorderd. Eternit heeft ontkend aansprakelijk te zijn.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Eternit te veroordelen om aan [eiser], bij wijze van voorschot op zijn schadevergoeding, binnen acht dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te betalen een bedrag van
€ 100.000,--, met veroordeling van Eternit in de kosten van het geding. [eiser] grondt zijn vordering op het onrechtmatig handelen van Eternit.
3.2.
Eternit voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Vooropgesteld moet worden dat voor toewijzing van een voorziening tot betaling van een geldsom in kort geding slechts dan aanleiding is, als het bestaan en de omvang van de vordering waarschijnlijk of voldoende aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling- bij afweging van de belangen van partijen – aan toewijzing niet in de weg staat.
4.1.1.
Tegen toewijzing van een voorziening tot betaling van een geldsom bestaat
- -
kortgezegd - minder bezwaar naarmate de vordering meer vast staat en naarmate het risico van onmogelijkheid van terugbetaling minder aanwezig is. Nu omtrent het risico van onmogelijkheid van terugbetaling niets door Eternit naar voren is gebracht, gaat de voorzieningenrechter er van uit dat dit vereiste niet aan toewijzing van het gevorderde in de weg staat. Daarnaast acht de voorzieningenrechter de vordering voldoende spoedeisend, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen ter zake de aannemelijkheid van de vordering en gelet op de gezondheidstoestand van [eiser] en diens korte levensverwachting als gevolg van zijn ziekte.
Verjaring
4.2.
Als meest verstrekkende verweer heeft Eternit aangevoerd dat de vordering van [eiser] is verjaard. Eternit heeft daarbij verwezen naar artikel 3:310 BW en gesteld dat tussen de dag van de laatste blootstelling, in 1973, en de dag van aansprakelijkstelling, meer dan 30 jaar is verstreken.
Eternit heeft bij haar beroep op de absolute verjaringstermijn aangegeven dat dit beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is, in welk verband zij het volgende heeft aangevoerd:
• Eternit beschikt niet over verzekeringsdekking voor de onderhavige vorderingen;
• Eternit beschikt niet over middelen tot verweer waar het gaat om de door [eiser] gestelde causaliteit tussen zijn ziekte en de gestelde blootstelling aan asbestcementstof uit Eternitproducten;
• [eiser] heeft sinds de bij hem in augustus 2005 gestelde diagnose een jaar gewacht, voordat tot aansprakelijkstelling van Eternit werd overgegaan;
• Eternit is van oordeel dat haar terzake haar handelwijze in de in casu relevante periode geen verwijt te maken valt.
4.2.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de 30-jarige verjaringstermijn is verstreken. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het beroep van Eternit op de wettelijke verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervan sprake is. Ter toelichting wordt naar het volgende verwezen.
4.2.2.
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 28 april 2000 (NJ 2000,430) heeft overwogen, kan in uitzonderlijke gevallen de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2 BW buiten toepassing blijven, indien toepassing ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Een zodanig uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer onzeker is of de gebeurtenis die de schade kan veroorzaken - hier: de blootstelling aan asbest - inderdaad tot schade - in casu de ziekte mesothelioom - zal leiden, die onzekerheid zeer lange tijd is blijven bestaan en de schade in die zin naar haar aard verborgen is gebleven dat zij daadwerkelijk eerst is ontstaan en dus pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken. Of in casu toepassing van de verjaringstermijn onaanvaardbaar is, dient met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval te worden beoordeeld, waarbij de in voormeld arrest van de Hoge Raad vervatte gezichtspunten dienen te worden betrokken.
Gezichtspunten die in elk geval bij deze beoordeling moeten worden betrokken, zijn:
- a.
of het gaat om vergoeding van vermogensschade dan wel nadeel dat niet in vermogensschade bestaat en of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, dienst nabestaanden dan wel een derde;
- b.
in hoeverre voor het slachtoffer resp. zijn nabestaanden terzake van de schade een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat;
- c.
de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten;
- d.
in hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn;
- e.
of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren;
- f.
of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt;
- g.
of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld.
4.2.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat niet in geschil is dat de vordering op materiële en immateriële schade bestrekking heeft en dat de eventuele vergoeding aan [eiser] ten goede zal komen (a). Gebleken is dat voor [eiser] een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat, te weten de uitkering krachtens de regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers van € 16.476. Ter zitting heeft [eiser] laten weten dat bij de hoogte van de vordering rekening moet worden gehouden met dit bedrag en dat Eternit derhalve baat heeft bij de toekenning van dit bedrag. Daarbij voorziet deze regeling slechts in een beperkte uitkering. Eternit heeft dit niet weersproken. Voor het overige bestaat voor [eiser] voor de thans gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding geen aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde (b). Het aan Eternit gemaakte verwijt is, gelet op hetgeen hierna onder 4.3 wordt overwogen zo ernstig dat gezichtspunt c niet tot voordeel van Eternit kan strekken voor wat betreft haar beroep op verjaring (c). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had Eternit reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening behoren te houden met de mogelijkheid dat zij voor de eventuele schade aansprakelijk zou zijn, nu - gelet op de hierna in rechtsoverweging 4.3 gestelde feiten en omstandigheden - ruimschoots voor 2003 evident was dat de zonder waarschuwing of instructie door Eternit in de handel gebrachte asbestplaten een risico vormden voor de volksgezondheid. Niet gebleken is dat Eternit zich als gevolg van het tijdsverloop niet (meer)zou kunnen verweren tegen de vordering van [eiser] (d en e). Eternit heeft voorts onbetwist gesteld dat zij niet over verzekeringsdekking beschikt (f). De ziekte mesothelioom is bij [eiser] in augustus 2005 vastgesteld. Het inzicht bij [eiser] dat de ziekte (mede) veroorzaakt is door asbesthoudend plaatmateriaal van Eternit, is pas medio 2006 ontstaan, hetgeen ook blijkt uit het Rapport inzake arbeidshistorisch onderzoek en blootstelling aan asbest van het Instituut Asbestslachtoffers van 12 juli 2006. Aangezien [eiser] Eternit op 24 augustus 2006 aansprakelijk heeft gesteld, heeft [eiser] dit binnen een redelijke termijn gedaan (g).
4.2.4.
Hetgeen hiervoor is weergegeven ten aanzien van de gezichtspunten a, b, c, d, en g strekken ten gunste van [eiser]. Ten aanzien van f heeft Eternit gesteld niet meer over verzekeringsdekking te beschikken omdat de verzekeraars begin jaren 90 de polissen hebben opgezegd en dat zij er sindsdien niet meer in is geslaagd dekking voor haar aansprakelijkheid te vinden. Desalniettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet tot voordeel van Eternit kan strekken nu Eternit haar stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4.2.5.
De voorzieningenrechter oordeelt op basis van het voorgaande dat het beroep van Eternit op verjaring van de vordering van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De argumenten van Eternit zijn onvoldoende klemmend om in casu vast te houden aan de op zichzelf harde verjaringstermijn, waarbij de voorzieningenrechter betrekt dat Eternit een en ander onvoldoende heeft onderbouwd. Niet zonder gewicht in dit verband is dat het in het algemeen aan slachtoffers of hun nabestaanden niet valt uit te leggen dat zij op grond van onbekendheid met de schade verstoken blijven van ieder recht op vergoeding van hun schade.
onrechtmatigheid
4.3.
De onrechtmatigheid van het handelen van Eternit moet worden beoordeeld in het licht van de maatschappelijke opvattingen ten tijde van de aan Eternit verweten gedragingen of nalatigheden. Daarbij heeft vanaf het moment waarop binnen de maatschappelijke kring waartoe Eternit behoort bekend moest worden geacht dat aan het werken met asbest gevaren voor de gezondheid zijn verbonden, een verhoogde zorgvuldigheidsnorm te gelden met het oog op de belangen van afnemers en gebruikers van haar asbestproducten. Welke maatregelen vanaf dat moment van Eternit konden worden verwacht is afhankelijk van het geval en van de toentertijd bestaande kennis en inzichten. In dat verband zijn mede van belang de mate van zekerheid dat het werken met asbest gezondheidsrisico’s meebracht en de aard en de ernst van die risico’s (HR 17 december 2004, NJ 2006/147 en HR 25 november 2005, nr. C04/182 HR).
4.3.1.
Reeds in de eerste helft van de vorige eeuw werd bekend dat het gebruik van asbest gevaren voor de gezondheid kon meebrengen. Aanvankelijk betrof dat het gevaar van asbestose als gevolg van het inademen van fijn asbeststof. Daaraan waren blootgesteld het personeel van bedrijven waar asbest werd verwerkt, alsmede zij die betrokken waren bij het zagen van asbestcementplaten e.d. (vergelijk de MvT op het ontwerp van Wet houdende wettelijke regeling betreffende het voorkomen en het bestrijden van silicose en andere stoflongziekten van 16 december 1949, door [eiser] overgelegd als productie 18). In voormelde MvT is onder andere vermeld:
(…) Een andere aandoening, asbestose genaamd, ontstaat ten gevolge van de inademing van fijn asbeststof. (…) Ook bij de vervaardiging en het zagen van asbestcementplaten e.d. heeft verspreiding van asbesthoudend stof plaats. (…)
4.3.2.
Eternit was met het gevaar van asbestose en met het belang van het treffen van voorzorgsmaatregelen al bekend sinds 1931, zo blijkt uit een brief van haar moedermaatschappij Eternit S.A. België van 14 april 1950 aan het Zwitserse SAIAC S.A. (productie 19 van [eiser]). Zij schreef daarin onder meer voortdurend bezig te zijn geweest met het treffen van voorzorgsmaatregelen “waarvan wij ons reeds vele jaren bewust waren” en bovendien dat het “niet aan twijfel onderhevig (is) dat het algemeen belang voorzorgsmaatregelen verlangt overal waar het gevaar bestaat”.
4.3.3.
In de publicatie van de hand van J.C. Wagner, C.A. Sleggs en Paul Marchand in het British Journal of Industrial Medicine uit 1960) is, hoewel er reeds ruim vóór 1960 onder wetenschappers bekendheid bestond met de ziekte mesothelioom en de verdenking dat er een verband met asbest aanwezig was, dat verband, naar algemeen wordt aanvaard, voor het eerst overtuigend aangetoond (productie 21 zijdens [eiser]). Het zou daarbij niet alleen gaan om gevallen van beroepsmatige blootstelling aan asbest (industrial exposure) maar ook om blootstelling door omwonenden van de asbestmijnen c.q. childhood-exposure. Van belang is verder dat in 1964 in New York de Eerste Internationale Asbest Conferentie is gehouden. Niet in geschil is dat op die conferentie daadwerkelijk vast is komen te staan dat sommige vormen van asbestblootstelling, beroepsmatige blootstelling en blootstelling door omwonenden van asbestmijnen, kunnen leiden tot de ziekte mesothelioom (productie 15 Eternit). Vervolgens is in 1965 een publicatie verschenen van de studie van M.L. Newhouse en H. Thompson, eveneens in het British Journal of Industrial Medicine (productie 22 [eiser]). Die publicatie wordt wel beschouwd als een belangrijke aanwijzing dat mesothelioom wordt veroorzaakt door zowel beroepsmatige blootstelling (occupational exposure) aan asbest als door thuisbesmetting (domestic exposure), waar zij schreven: There seems little doubt that the risk of mesothelioma may arise from occupational and domestic exposures to asbestos. Het gevaar van thuisbesmetting spitste zich in die publicatie toe op blootstelling van de huisgenoten van werknemers uit de asbestindustrie via werkkleding. Daarnaast maakt het artikel melding van gevallen waarin de enige relatie tussen mesothelioom en asbest gevonden werd in neighbourhood exposure, blootstelling aan asbest door het woonachtig zijn in de buurt van een asbestfabriek.
4.3.4.
In het als productie 33 door [eiser] overgelegde stuk met als titel Asbest, het inzicht in de schadelijke gevolgen in de periode 1930-1969 in Nederland is onder meer vermeld:
(…) Het blijkt dat door asbest veroorzaakte mesotheliomen, longtumoren en maag-darmtumoren niet gebonden hoeven te zijn aan het gelijktijdig bestaan van asbestose (R.L.Zielhuis, Biologische effecten van asbest, verschenen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van 17 augustus 1968, toevoeging voorzieningenrechter). Het mogelijke verschil in carcinogeniteit tussen de diverse soorten asbest wordt op de Dresden konferentie (deze Tweede Internationale Asbest Conferentie vond plaats op 22-25 april 1968, toevoeging voorzieningenrechter) weinig relevant geacht: In 1964 werd in New York nog betwijfeld of de meesint gebruikte asbestsoort, chrysotiel, wel carcinogeen was; en men overwoog de mogelijkheid, de carcinogene soorten hierdoor te vervangen. Deze hoop is nu wel de bodem ingeslagen (…) (Zielhuis 1968a). Op de konferentie wordt de mogelijkheid van een asbestvolksgezondheids-probleem besproken. Niet alleen asbestwerkers, maar ook mensen die slechts indirekt aan geringe hoeveelheden blootgesteld zijn, of liever, bij wie de mogelijkheid van een blootstelling niet uitgesloten kan worden, lopen een risiko. (…) Gevallen van mesothelioom worden gevonden bij omwonenden van asbestmijnen, asbestfabrieken (Newhouse en Thompson 1965), in zware industriegebieden (Elmes e.a. 1965), in grote steden en bij huisgenoten van asbestwerknemers. Algemeen wordt aangenomen dat lage asbestkoncentraties verantwoordelijk zijn voor deze mesotheliomen (…)
(…) In de vijftiger jaren wordt in de medische literatuur het voorkomen van mesothelioom een aantal malen beschreven zonder dat een relatie wordt gelegd met asbestblootstelling. Alleen in die gevallen waarbij een mesothelioom in kombinatie met asbestose optreedt, wordt het kausale verband met asbest gelegd. Op de Eerste Internationale Asbest Konferentie in 1964 wordt het oorzakelijk verband tussen asbest en mesothelioom als bewezen geacht. Hierna verschijnen in de medische literatuur en in de jaarverslagen van de Arbeidsinspectie regelmatig publikaties over het optreden van mesothelioom, al dan niet in combinatie met asbestose. In 1969 toont Stumphius aan dat de beroepsziekte mesothelioom in Nederland aanzienlijk vaker voorkomt dan voorheen werd aangenomen. (…)
4.3.5.
Ook in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde is in een publicatie van de hand van Dr. J. Snijder van 4 maart 1967 (het betreft kennelijk de tekst van een lezing aan de UVA onder de titel Klinische lessen van, blijkens het onderschrift, december 1966, productie 23 zijdens [eiser]) wordt er onder andere op gewezen dat asbest niet alleen gevaren oplevert voor degenen die, kort samengevat, in asbestmijnen of asbestfabrieken werken, maar dat er mede als gevolg van het stijgend aantal technische toepassingen van asbest en daarmee de substantieel toegenomen asbestproductie ook gevaren dreigen “voor groepen, waarvoor die niet zo voor de hand liggen zoals bouwvakarbeiders, (…) huisgenoten van asbestwerkers (…) en mensen die wonen in de omgeving van asbestmijnen en asbestverwerkende industrieën of aan wegen waarlangs asbest wordt getransporteerd. (…). Voorts maakt dit artikel melding van de relatie die blijkt te bestaan tussen de inademing van asbeststof en het voorkomen van bepaalde maligne tumoren, en de van recenter tijd daterende ontdekking van het verband tussen de blootstelling aan asbest en het ontstaan van mesotheliomen.
4.3.6.
[eiser] heeft voorts als productie 25 een publicatie van ir. A.R. Kolff van Oosterwijk in De Ingenieur van 3 april 1970 in geding gebracht. Daarin wordt onder meer verslag gedaan van een beraadslaging. Uit dit stuk blijkt dat [naam], de toenmalige directeur van Eternit, bij deze beraadslaging aanwezig was. In het verslag staat als antwoord van dr. J. Stumphius op de vraag hoe degenen die al lang met asbest werken het best kunnen worden voorgelicht onder meer en voor zover hier van belang: Het enige vaststaande feit is het causale verband tussen asbestinademing en asbestose resp. diffuus mesothelioom. (…) Wel geldt hier, dat de hoeveelheden ingeademd asbest bij het diffuus mesothelioom aanzienlijk minder zijn dan bij asbestose. De voorlichting kan derhalve slechts algemeen zijn: asbest dient beschouwd te worden als een gevaarlijk materiaal. Bij de be- en verwerking ervan zullen die maatregelen moeten worden genomen, die de mogelijkheid tot inademen van asbestvezels maximaal tegengaan. Over de gezondheidsrisico´s van de verschillende soorten asbest heeft dr. Stumphius verklaard: “Elk van de drie soorten asbest is in staat, een diffuus mesothelioom te verwekken. Hierbij dient te worden vermeld dat de soorten chrysotiel (wit asbest, toevoeging voorzieningenrechter) en crocidoliet (blauw asbest, toevoeging voorzieningenrechter) dit bij de proefdieren sneller te voorschijn roepen dan amosiet (bruin asbest, toevoeging voorzieningrechter).” En, over het gezondheidsrisico van asbest in gebonden materiaal heeft dr. Stumphius verklaard: In gebonden vorm - als asbestcementmaterialen - zal het geen probleem opleveren, tenzij het asbest in dit soort materialen door bewerken of slijtage vrijkomt. Op de vraag of verschillende soorten asbest verschillende gevolgen hebben, heeft dr. Stumphius verklaard: De meest gebruikte asbestsoorten (chrysotiel, amosiet en crocidoliet) kunnen als verwekker van asbestosen, resp. mesotheliomen, worden beschouwd. (...)
4.3.7.
In de door [eiser] als productie 27 overgelegde Voorlichtingsfolder van het Gemeenschappelijk Administratiekantoor, getiteld Gevaren van asbest! uit, zo is niet door Eternit betwist, het jaar 1971, is onder meer vermeld:
(…) Op initiatief van het Gemeenschappelijk Administratiekantoor hebben een tiental instellingen (...) op 8 oktober 1971 een vergadering gehouden over het onderwerp: asbestproblematiek. De vergadering was van mening dat de gevaren welke zijn verbonden aan het werken met asbest en asbestproducten, een zo groot mogelijke bekendheid moeten krijgen. (…) De laatste tijd begint het steeds duidelijker te worden dat er bepaalde risico’s voor de gezondheid zijn verbonden aan de verwerking en het gebruik van asbest en asbesthoudende materialen. Door inademing van zeer fijn asbeststof kan het weefsel van de longen, het longvlies of het buikvlies worden aangetast. (…) De mogelijke gevolgen van deze aantasting kunnen zijn: (…) eventueel uiteindelijk: 1) asbestose (…) 2) mesothelioom kan ook reeds ontstaan bij korter durende, resp. minder intensieve blootstelling. Tot voor kort werd deze kankersoort zeldzaam geacht, doch wordt de laatste tijd steeds veelvuldiger gevonden. (…)
4.3.8.
In het door [eiser] als productie 26 overgelegde stuk van de Arbeidsinspectie (1971) getiteld Werken met asbest is onder meer vermeld:
Door inademing van asbeststof kan een aantal ziekten van de longen en soms van andere organen ontstaan welke alle een voortschrijdend karakter vertonen. Er dient daarom naar gestreefd te worden de kans op inademing van dit stof zo gering mogelijk te maken. (…) Ingeademd asbeststof vormt een bedreiging voor de gezondheid van de mens. (…) Er zijn sterke aanwijzingen dat asbest mede een rol speelt bij het ontstaan van mesothelioom. Daar de relatie tussen het ontstaan van deze aandoening en de ingeademde hoeveelheid asbestvezels niet bekend is, is het niet mogelijk een maximaal aanvaardbare concentratie aan te geven waarbij het volkomen veilig zou zijn te werken. (…) Een dergelijke situatie kan alleen worden bereikt als er geen asbest meer wordt verwerkt of gebruikt. (…)
4.4.
De voorzieningenrechter trekt uit hetgeen hiervoor bij 4.3 is weergegeven voorshands de conclusie dat in de periode 1967 -1973 in wetenschappelijke (zie onder andere de hiervoor geciteerde passages van de hand van Stumphius, Newhouse en Thompson en Snijder) en maatschappelijke kringen (waartoe Eternit behoorde) (zie de hiervoor geciteerde passages van Eternit, het GAK en de Arbeidsinspectie) het besef was doorgedrongen (a) dat asbestblootstelling de ziekte asbestose en mesothelioom kan veroorzaken, (b) dat dit gevaar bestond voor degenen die beroepsmatig met asbest in aanraking kwamen in asbestmijnen en asbestfabrieken maar ook voor zogenoemde thuisbesmetting (domestic exposure) en voorts (c) dat er serieuze aanwijzingen bestonden voor de verdenking dat asbest ernstige gezondheidsrisico’s inhield voor grotere groepen, die slechts zijdelings en op een meer incidentele basis aan asbest werden blootgesteld.
Op basis van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat de conclusie gerechtvaardigd is dat Eternit, niet in de laatste plaats vanwege haar hoedanigheid van producent en leverancier van asbestcementproducten, in ieder geval in de in casu aan de orde zijnde periode op de hoogte moet zijn geweest van de hiervoor weergegeven serieus gesignaleerde gevaren van asbest voor de gezondheid.
4.4.1.
Deze bij Eternit in die periode aanwezig geachte kennis had bij haar tot het besef moeten leiden dat het in het verkeer brengen van de asbesthoudende platen zonder waarschuwing voor de aan (het werken met) asbest verbonden gevaren, tot serieuze, en niet goed overzienbare, gezondheidsrisico’s voor derden aanleiding zou kunnen geven. Het was voor Eternit oncontroleerbaar waar de platen (uiteindelijk) terecht zouden komen (bij bijvoorbeeld aannemers of particulieren) en op welke wijze de platen (in de loop van de tijd) door de afnemers en/of door anderen zouden worden gebruikt (daaronder begrepen het bewerken van de platen zoals door Eternit gedaan) en welke slechts geringe of langdurige- blootstelling van derden aan asbeststof daarvan het gevolg zou kunnen zijn.
4.4.2.
Gelet hierop, en gelet op het feit dat het bewerken en verwerken van de asbesthoudende platen destijds tot het normale gebruik van die platen behoorde, heeft Eternit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd gehandeld met de, ook naar de normen van 1967 - 1973, van haar te verlangen (verhoogde) zorgvuldigheidsnorm door asbestcementplaten in het verkeer te brengen zonder waarschuwing of aanwijzing om het redelijkerwijs te verwachten gebruik tot veilige verwerking te beperken. Van Eternit had mogen worden verlangd dat zij gegeven het vermelde redelijkerwijs te verwachten gebruik en haar kennis aangaande de daaraan verbonden ernstige gevaren de voor de hand liggende en weinig kostbare maatregel van een waarschuwing (door bijvoorbeeld waarschuwingsetiketten) had genomen. Van het feit dat zij dit heeft nagelaten, valt haar -mede gelet op de ernst van de mogelijke gevolgen, te weten een letale ziekte - een ernstig verwijt te maken.
4.4.3.
Het standpunt van Eternit dat haar in de betreffende periode niet bekend was, en ook niet kon zijn, dat een korte en lage blootstelling ten gevolge van het bewerken van een aantal platen op de wijze zoals door [eiser] gedaan, zou kunnen leiden tot mesothelioom, doet, zo al juist of niet gelogenstraft door het voorgaande, aan het hiervoor overwogene niet af. Hetzelfde geldt voor het standpunt van Eternit dat omtrent de exacte relatie tussen (de verschillende typen en toepassingen van) asbest en de (verschillende) gezondheidsrisico’s (in wetenschappelijke kringen) nog veel onduidelijkheid bestond.
Eternit kon bekend worden geacht met het verband tussen beroepsmatige blootstelling (occupational exposure) en thuisblootstelling (domestic exposure) aan asbest en mesothelioom enerzijds en het bestaan van serieuze gezondheidsrisico’s van asbest voor grotere groepen anderzijds. Gelet op hetgeen Eternit omtrent de gezondheidsrisico’s van het inademen van asbeststof wél bekend was, had het op de weg van Eternit gelegen maatregelen te treffen teneinde te voorkomen dat derden slachtoffer konden worden van het feit dat voor een meer precieze vaststelling van de aard en omvang van die risico’s nog nader onderzoek nodig was. Het lag op de weg van Eternit, als producent en leverancier van asbestplaten, om ervoor te zorgen dat zij bij het in het verkeer brengen van de platen, niet wetende wie de platen zou (gaan) gebruiken en op welke wijze en voor welke duur, rekening hield met hetgeen haar op dat moment bekend kon zijn omtrent de aan het normale gebruik van asbestplaten verbonden gezondheidsrisico’s. Dat, zoals door Eternit gesteld, in de hier aan de orde zijnde periode nog in discussie was of het werken met witte asbest wel of niet riskant was, volgt de voorzieningenrechter niet. De voorzieningenrechter wijst nogmaals naar de al eerder aangehaalde publicatie van ir. A.R. Kolff van Oosterwijk in De Ingenieur van 3 april 1970 waarin onder meer verslag wordt gedaan van een beraadslaging. Dr. Stumphius maakt hierbij geen uitzondering of een voorbehoud voor witte asbest. Op grond hiervan wordt voorshands geconcludeerd dat de toenmalige directeur van Eternit, die bij de beraadslaging aanwezig was, in elk geval in 1969 bekend moest zijn geweest met de gezondheidsrisico’s van asbest, ook witte asbest, ook bij niet beroepsmatig gebruik ervan, en de noodzaak tot voorlichting daarover. Zijn wetenschap wordt voorshands aan Eternit toegerekend.
causaal verband
4.5.
[eiser] heeft gesteld dat hij in de periode 1967 tot 1973 in het bedrijf van zijn vader asbesthoudende platen op maat heeft gezaagd om als brandwerende of hittebestendige plaat meegeleverd te worden bij de door zijn vader geleverd (gas)kachels. [eiser] is aan asbeststof blootgesteld door het met een handzaag zagen van de platen en het opruimen van het zaagsel. De vader van [eiser] heeft de gebruikte asbestplaten aangeschaft bij de hout- en bouwmaterialenhandel Kremer en Smit B.V. te Siddeburen. Deze platen waren, zo stelt [eiser], afkomstig van en geproduceerd door Eternit.
Nu de inmiddels bij hem geconstateerde ziekte slechts één oorzaak kent, namelijk blootstelling aan asbest, terwijl van andere blootstelling dan in voormelde periode geen sprake is geweest, acht [eiser] causaal verband tussen zijn ziekte en deze blootstelling aangetoond.
4.5.1.
Eternit heeft betwist dat [eiser] bij zijn werkzaamheden door Eternit geproduceerde asbesthoudende platen heeft gebruikt, en dat zijn ziekte het gevolg is van blootstelling aan asbestcementstof uit producten van Eternit.
4.5.2.
Dienaangaande wordt als volgt overwogen. Niet in geschil is dat [eiser] tussen 1967 en 1973 tijdens zijn werkzaamheden in het bedrijf van zijn vader is blootgesteld aan asbest. [eiser] stelt dat de platen waarmee hij in de periode 1967 tot 1973 heeft gewerkt werden betrokken van hout- en bouwmaterialenhandel Kremer en Smit B.V. te Siddeburen. Vanaf 1973 was [eiser] in dienst bij de ABN-AMRO. [eiser] heeft twee verklaringen overgelegd van zijn echtgenote, [naam echtgenote], die destijds werkzaam was bij Kremer en Smit. In deze verklaringen staat dat [naam echtgenote] tijdens haar werkzaamheden gedurende de jaren 1971 tot en met 1973 regelmatig asbestgolfplaten en platte asbestplaten heeft besteld bij Eternit. De aflevering vond plaats met tussenpozen van vier à zes weken en de bestellingen werden afgeleverd door vrachtwagens met het opschrift “Eternit”. De asbestplaten werden verkocht aan aannemers, maar ook aan particulieren afgeleverd. Voorts verklaart [naam echtgenote] dat regelmatig facturen van Eternit bij Kramer en Smit binnenkwamen. In dit verband is tevens van belang dat ten tijde van de door [eiser] verrichte werkzaamheden in het bedrijf van zijn vader, Eternit in Nederland de grootste producent en leverancier van asbesthoudende platen was.
Op basis van het voorgaande wordt voorshands aannemelijk geacht dat [eiser] bij de uitvoering van verschillende werkzaamheden tussen 1967 en 1973 is blootgesteld aan asbeststof afkomstig van door Eternit geproduceerde asbesthoudende platen.
4.5.3.
Het ontstaan van de ziekte mesothelioom is het redelijkerwijs te verwachten gevolg van de schending van de veiligheidsnorm – de hiervoor aangenomen waarschuwingsplicht- door Eternit. Door het zonder waarschuwing in het verkeer brengen van asbestplaten heeft Eternit immers een specifiek gevaar in het leven geroepen voor het ontstaan van asbestziekte. Nu zich bij [eiser] mesothelioom heeft geopenbaard staat het causale verband tussen deze schending van de veiligheidsnorm door Eternit en de ziekte in beginsel vast.
4.5.4.
De door Eternit daartegen aangevoerde omstandigheid dat de gemiddelde latentietijd 40 jaar is, waardoor zonder meer waarschijnlijk is dat de oorzaak van de ziekte van [eiser] nog voorafgaande aan zijn dienstverband bij zijn vader moet worden gezocht, is onvoldoende om het causale verband te ontzenuwen. De door Eternit genoemde latentietijd is slechts een gemiddelde en langere dan wel kortere latentieperioden komen derhalve voor. De latentietijd bij [eiser] van 32 tot 38 jaar is in dat opzicht niet extreem afwijkend. Ook de overige door Eternit aangevoerde feiten en omstandigheden acht de voorzieningenrechter onvoldoende om het voorshands aangenomen causale verband te ontkrachten.
Eternit heeft ter onderbouwing van haar betwisting dat van de ziekte mesothelioom slechts één oorzaak bekend is gewezen op een concept-artikel uit 1996 van haar eigen medisch adviseur dr. J. van Cleemput (productie 9 van Eternit: Mesothelioma unrelated to asbestos: the mesothelioma background or spontaneous incidence). Daarin wordt betoogd dat blootstelling aan asbest niet de enige oorzaak van mesothelioom is, maar dat ook het mineraal erioniet, radioactieve straling en littekenvorming in de longen als andere mogelijke oorzaken van mesothelioom kunnen worden aangemerkt, terwijl ook sprake zou kunnen zijn van het spontaan opkomen van de ziekte, of van cases induced by unknown causes.
In weerwil van deze stelling wordt algemeen aangenomen dat 80 à 85 % van de diffuse maligne mesotheliomen door asbest worden veroorzaakt. De voorzieningenrechter vindt hiervoor steun in veel van de overgelegde stukken.
Hieruit leidt de voorzieningenrechter voorshands af dat blootstelling aan asbest in ieder geval als veruit de belangrijkste oorzaak van mesothelioom heeft te gelden, een conclusie die met het concept-artikel van de medisch-adviseur van Eternit niet in tegenspraak is. Door Eternit is niets concreets aangevoerd waaruit kan volgen dat enige andere concrete oorzaak (bijvoorbeeld één van de door haar medisch adviseur geschetste mogelijke oorzaken) tot de ziekte van [eiser] kan hebben geleid, om welke reden de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk acht dat de ziekte van [eiser] is ontstaan door blootstelling aan asbest.
4.5.5.
Voor zover Eternit heeft aangevoerd dat ook andere dan de door haar in het verkeer gebrachte asbesthoudende platen de veroorzakers zijn geweest van de bij [eiser] ontstane ziekte, geldt het volgende. Als een schade het gevolg kan zijn van meerdere gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en vast staat dat de schade door tenminste een van deze gebeurtenissen is ontstaan, dan rust de verplichting om de schade te vergoeden op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat deze niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hij aansprakelijk is (artikel 6:99 BW). Toepassing van dit wetsartikel brengt in onderhavige zaak met zich dat Eternit moet bewijzen dat de ziekte die [eiser] heeft gekregen niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor zij aansprakelijk is. Dat geldt zowel voor de stelling van Eternit dat de door [eiser] gebruikte platen niet van haar afkomstige platen zijn, als voor haar stelling dat niet vast staat dat [eiser] ziek is geworden door asbeststof dat afkomstig is uit haar producten.
4.5.6.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Eternit niet aannemelijk gemaakt dat zij in de bodemprocedure in de krachtens artikel 6:99 BW op haar rustende bewijslast zal slagen:
- -
Voor wat betreft de stelling van Eternit dat niet vast staat [eiser] ziek is geworden door asbeststof dat afkomstig is uit haar producten, oordeelt de voorzieningenrechter, zoals hiervoor overwogen, dat Eternit daartoe geen of onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die het aannemelijk maken dat zij in een bodemprocedure zal kunnen bewijzen dat een andere oorzaak dan asbestcementstof uit haar producten, de ziekte van [eiser] heeft veroorzaakt.
- -
En ten aanzien van het standpunt van Eternit dat niet vast staat dat de door [eiser] gebruikte platen niet van haar afkomstige platen zijn, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Door Eternit is niet weersproken dat de vader van [eiser] klant was bij Kremer en Smit. Door Eternit is evenmin weersproken dat de vader [eiser] in de onderhavige periode bij Kremer en Smit asbesthoudende platen heeft gekocht. Wel heeft Eternit gesteld dat Kremer en Smit nimmer Eternit dealer is geweest. Zij stelt daartoe dat geen van de betrokkenen bij Eternit, die daarover hebben verklaard, zich Kremer en Smit herinnert als Eternit-dealer en dat Kremer en Smit niet als dealer in de boeken van Eternit voorkomt. Eternit heeft echter nagelaten de verklaringen van de betrokkenen en de lijst van Eternit-dealers over te leggen. Gelet op deze feiten en omstandigheden bezien in combinatie met de stelling van [naam echtgenote] - zij was van 1971 tot 1973 in loondienst bij Kremer en Smit - dat Kremer en Smit in die periode asbesthoudende platen in haar assortiment voerde, dat deze werden door haar werden besteld bij Eternit, dat deze platen werden afgeleverd in vrachtwagens met het opschrift “Eternit, dat zij regelmatig facturen van Eternit heeft gezien en dat de platen werden geleverd aan aannemers, maar ook aan particulieren, acht de voorzieningenrechter het voorshands oordelend voldoende aannemelijk dat [eiser] bij zijn werkzaamheden gebruik heeft gemaakt van asbesthoudende platen afkomstig van Eternit. Voor een uitvoerige bewijslevering dienaangaande is in de onderhavige kort gedingprocedure geen plaats.
Schade
4.6.
Het door [eiser] gevorderde voorschot ziet op vergoeding van materiële en immateriële schade, zulks in verband met het feit dat [eiser] door het onrechtmatig handelen van Eternit getroffen is door de ziekte mesothelioom. De voorzieningenrechter acht voorshands voldoende aannemelijk dat [eiser] als gevolg daarvan materiële en immateriële schade heeft geleden. De voorzieningenrechter houdt bij de omvang van het voorschot op schadevergoeding rekening met het normbedrag van € 48.235,-- die het Instituut Asbestslachtoffers hanteert, het reeds aan [eiser] uitgekeerde bedrag van
€ 16.476,-- en de maandelijks daadwerkelijk door [eiser] geleden schade. De overige door [eiser] gestelde materiële schade, te weten de niet verkregen vertrekpremie, is door Eternit betwist. Zonder nadere bewijsvoering, waarvoor dit kort geding zich niet leent, is deze schadepost niet vast te stellen.
4.6.1.
Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter een voorschot van
€ 30.000,-- op een nog nader vast te stellen schadevergoeding alleszins aanvaardbaar, in aanmerking genomen dat [eiser] als gevolg van de blootstelling aan asbest ongeneeslijk ziek is geworden en zijn levensverwachting beperkt is, alsmede gelet op zijn relatief jeugdige leeftijd.
4.6.2.
Uit het voorgaande volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter, indien geroepen te oordelen, een vordering tot betaling van materiële en immateriële schade ten bedrage van in ieder geval
€ 30.000,-- zal toewijzen. Het gevorderde ligt daarmee voor toewijzing gereed, met veroordeling van Eternit in de proceskosten.
Deze kosten worden als volg begroot:
- -
vast recht EUR 2.200,--
- -
salaris 816,--
- -
dagvaarding 70,85
Totaal EUR 3.086,85
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Eternit om aan [eiser] bij wijze van voorschot op schadevergoeding binnen acht dagen na betekening van dit vonnis te betalen € 30.000,--;
5.2.
veroordeelt Eternit in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.086,85;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2007.?
De voorzieningenrechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.