ABRvS, 24-08-2011, nr. 201012456/1/H1.
ECLI:NL:RVS:2011:BR5704
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
24-08-2011
- Magistraten
Mr. A.W.M. Bijloos
- Zaaknummer
201012456/1/H1.
- LJN
BR5704
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24‑08‑2011
Uitspraak 24‑08‑2011
Mr. A.W.M. Bijloos
Partij(en)
Uitspraak op de hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Oosterhout,
tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 19 mei 2010 en 22 november 2010 in zaak nr. 09/4150 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Oosterhout,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het college aan [appellante], handelend onder de naam [bedrijf], een reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een reclamezuil met airco-unit voor het pand op het perceel [locatie] te Oosterhout (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 september 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 15 juli 2008 herroepen en aan [appellante] een vrijstelling en bouwvergunning verleend.
Bij tussenuitspraak van 19 mei 2010, verzonden op 25 mei 2010, heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om een aan het besluit van 3 september 2009 klevend motiveringsgebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 21 juni 2010 heeft het college het besluit van een nadere motivering voorzien.
Bij uitspraak van 22 november 2010, verzonden op 29 november 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij], tegen het besluit van 3 september 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Ensink, advocaat te Tilburg, en L. Panis, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Vervoort, werkzaam bij de gemeente, alsmede M.C.J. Harberts, zijn verschenen.
Voort is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door mr. J. de Roo, advocaat te Oosterhout, verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Ingevolge artikel 8:80a, eerste lid, voor zover thans van belang, doet de rechtbank als zij artikel 8:51a van de Awb toepast een tussenuitspraak.
Ingevolge het tweede lid, vermeldt de tussenuitspraak zoveel mogelijk op welke wijze het gebrek kan worden hersteld.
2.2.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 19 mei 2010 geoordeeld dat aan het besluit van 3 september 2009 in ieder geval een motiveringsgebrek kleeft, omdat onvoldoende duidelijkheid bestaat over de toegepaste welstandstoets. De rechtbank sloot niet uit dat dit gebrek kon worden hersteld en dat het besluit na herstel van het gebrek rechtens stand kon houden. Bij die tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om het besluit wat betreft de welstandstoets nader te motiveren. Het college diende daarbij een duidelijk en gemotiveerd antwoord te geven op drie vragen.
Alvorens in te gaan op de nadere reactie van het college, waarmee het heeft beoogd het door de rechtbank geconstateerde gebrek in de motivering hangende de procedure te herstellen, en te bezien of de rechtsgevolgen van het besluit in stand konden worden gelaten, heeft de rechtbank in haar einduitspraak van 29 november 2010 allereerst overwogen dat het besluit van 3 september 2009 gezien hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, zou worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.3.
[appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het beroep wegens het geconstateerde motiveringsgebrek gegrond heeft verklaard. Zij stelt zich op het standpunt dat de tussenuitspraak geen bindende eindbeslissing omtrent de motivering of de zorgvuldigheid bevatte, waardoor de rechtbank daarop bij de einduitspraak nog kon terugkomen. Volgens [appellante] stond het de rechtbank niet vrij in de einduitspraak enkel te bezien, of de gevolgen van het bestreden besluit in stand konden worden gelaten.
2.3.1.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak overwogen dat aan het besluit van 3 september 2009 een motiveringsgebrek en mogelijk ook een zorgvuldigheidsgebrek kleefde. Ten gevolge van dit motiveringsgebrek heeft zij in haar einduitspraak het besluit vernietigd. De rechtbank kan behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen op een in de tussenuitspraak gegeven oordeel.
De nadere reactie van het college kon in dit geval niet het gebrek ten tijde van het nemen van dat besluit herstellen. De nadere reactie van het college diende ter beantwoording van de vraag, of aanleiding bestond de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten. Hiermee heeft de rechtbank geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De rechtbank heeft derhalve niet in strijd met artikel 8:51a, eerste lid, gelezen in verbinding met 8:80a van de Awb gehandeld.
Het betoog faalt.
2.4.
[appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 3 september 2009 niet in stand heeft gelaten. Zij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet past in de criteria van paragraaf 6.0 van deel 5 ‘Reclame’ van de Welstandsnota van de gemeente Oosterhout, bekend als de nota ‘Reclametekens, Welstandszorg Noord-Brabant, oktober 2003’ (hierna: de reclamenota). Hiertoe voert zij onder meer aan dat de Sint Antoniusstraat een drukke verkeersader is waardoor deze straat valt aan te merken als verbindingsas, bedoeld in paragraaf 6.0 van de reclamenota. Langs deze verbindingsas zijn volgens [appellante] al meer reclame-uitingen aanwezig. Daarbij komt dat een gemotiveerde afwijking van de in de reclamenota opgenomen criteria tot de mogelijkheden behoort, omdat het aspect reclame is opgenomen onder de zogenoemde detailaspecten, hetgeen bij welstandsniveau 2 betekent dat hieraan licht wordt getoetst, aldus [appellante].
2.4.1.
Volgens de bij de Welstandsnota van de Gemeente Oosterhout (hierna: de welstandsnota) behorende kaart ligt het bouwwerk in een met W4 aangegeven gebied. Blijkens de welstandscriteria opgenomen in de welstandnota is welstandsniveau 2 van toepassing op de op de kaart met W4 aangegeven gebieden. Dit houdt in dat ten aanzien van het detailaspect ‘reclame’ de reclamenota van toepassing is. Blijkens de criteria geldt daarbij een lichte toets, waarbij zogeheten basiskwaliteit wordt geëist. Afwijkingen van deze criteria zijn mogelijk wanneer deze in dienst staan van het plan zelf.
In de reclamenota worden voor gespecificeerde gebieden verschillende aanwijzingen gegeven over de toelaatbare reclame.
Volgens paragraaf 6.0 (overgangsgebieden en verbindingsassen) van de reclamenota worden onder ‘overgangsgebieden’ verstaan de zones waar de andere gebieden (woon- en winkelgebieden, beschermde gezichten, bedrijventerreinen, sporttereinen en buitengebied) aan elkaar grenzen. Deze gebieden vallen vaak samen met verbindingsassen, waar het verkeer de enige aanwijsbare functie is. De vorm van de buitenruimte wordt hier dan ook in mindere mate door bebouwing bepaald. Niet bij elke overgang is blijkens de reclamenota sprake van een dergelijk gebied, sommige ruimtelijk-functionele structuren sluiten naadloos op elkaar aan. Overgangsgebieden zijn vanwege hun mono-functionele karakter en, meestal, grote verkeersstromen, geschikte plaatsen voor het maken van tijdelijke reclame. Ook zullen zich in deze zones vaak informatiedragers bevinden, zoals gemeente- en wijkplattegronden. Wanneer de gemeente besluit medewerking te verlenen aan de plaatsing van dragers voor wisselende reclameuitingen (billboards) dan zullen deze gebieden daarvoor in het algemeen de meest aangewezen plekken zijn. Overigens zal ook hier een zorgvuldige plaatskeuze en afstemming op de omgeving noodzakelijk blijven, en blijft een welstandstoetsing dus ook nodig, aldus de reclamenota.
2.4.2.
Gelet op de welstandscriteria opgenomen in de welstandsnota onder W4, heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen aanwijzing valt te vinden voor het door het college in het besluit van 3 september 2009 ingenomen standpunt, dat de reclamenota niet van toepassing is op het op de kaart met W4 aangewezen gebied. Evenmin valt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, uit de reclamenota af te leiden dat deze slechts betrekking heeft op de ‘meest voorkomende reclametekens’. Nu het besluit van 3 september 2009 een deugdelijke motivering ontbeert, heeft de rechtbank terecht bij de tussenuitspraak het college de gelegenheid geboden in het kader van het bij de rechtbank aanhangige beroep een nadere motivering van het besluit van 3 september 2009 te geven.
2.4.3.
Het college heeft gevolggevend aan de tussenuitspraak het bouwplan opnieuw voorgelegd aan de commissie voor Welstand en Monumenten. Deze commissie heeft op 21 juni 2010, als vervolg op haar advies van 21 juli 2009, nogmaals een positief advies uitgebracht na toetsing van het bouwplan aan paragraaf 6.0 van de reclamenota. Het college stelt zich in navolging van dit advies op het standpunt, dat het bouwplan is gesitueerd aan een doorgangsroute en dat voorts de reclamenota het bouwplan niet uitsluit, nu daarin geen expliciete voorwaarden zijn gegeven voor een bouwwerk dat zich bevindt in een als in paragraaf 6.0 van de reclamenota bedoeld gebied. Nu elk bouwplan volgens de welstandsnota individueel dient te worden beoordeeld, kan volgens het college worden teruggevallen op de welstandscriteria voor het gebied W4, waardoor het bouwwerk dient te voldoen aan welstandsniveau 2. Het college heeft zich overeenkomstig het advies van de welstandscommissie op het standpunt gesteld dat het bouwplan, onder meer ten aanzien van de vorm, kleur, materiaal en de massa, voldoende is afgestemd op de gebiedskarakteristiek en deze niet aantast.
2.4.4.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de Sint Antoniusstraat een verbindingsas is als bedoeld in paragraaf 6.0 van de reclamenota. Deze straat is, blijkens de ter zitting aan de hand van kaarten en foto's gegeven toelichting, een belangrijke doorgangsroute tussen verschillende wijken in Oosterhout. Gebleken is voorts dat op de Sint Antoniusstraat reeds meer reclame-uitingen aanwezig zijn. Dat de Sint Antoniusstraat slechts een woonstraat is waardoor deze straat niet kan worden aangemerkt als een verbindingsas als bedoeld in de reclamenota, is niet aannemelijk geworden. Dat deze straat twee gebieden scheidt die overwegend als woongebied kunnen worden aangemerkt, maakt niet dat de straat niet kan worden aangemerkt als een verbindingsas. De rechtbank heeft gelet hierop niet onderkend dat paragraaf 6.0 van de reclamenota van toepassing is.
Het college heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat het niet opnemen van voorwaarden ten aanzien van bouwwerken in paragraaf 6.0 van de reclamenota, niet betekent dat niet zou mogen worden gebouwd in een gebied waarbij sprake is van een verbindingsas. Volgens paragraaf 6.0 blijft een welstandstoets noodzakelijk in verband met de plaatskeuze en de afstemming op de omgeving. Gelet op hetgeen is weergegeven onder 2.4.3 heeft het college met de bij brief van 21 juni 2010 gegeven motivering afdoende toegelicht dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft gelet hierop ten onrechte overwogen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 3 september 2009 niet in stand konden worden gelaten.
Het betoog slaagt.
2.5.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de rechtsgevolgen van het besluit van 3 september 2009 in stand te laten.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.4 is overwogen, de rechtsgevolgen van het besluit van 3 september 2009 in stand laten.
2.6.
Bij besluit van 14 februari 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, wordt dit besluit geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.7.
Nu het besluit van 14 februari 2011 is genomen ter uitvoering van de vernietigde uitspraak en de rechtsgevolgen van het besluit van 3 september 2009 door de Afdeling in stand worden gelaten, is de grondslag aan het besluit van 14 februari 2011 komen te ontvallen. Om deze reden is het van rechtswege ontstane beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 14 februari 2011 gegrond en zal de Afdeling dat besluit vernietigen.
2.8.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van het hoger beroep van [appellante] bestaat geen aanleiding. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van het beroep van [wederpartij] bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep van [appellante] gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 november 2010 in zaak nr. 09/4150, voor zover daarbij is nagelaten de rechtsgevolgen van het besluit van 3 september 2009 in stand te laten;
- III.
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 3 september 2009 geheel in stand blijven;
- IV.
verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van 14 februari 2011, kenmerk ISC/PO/RV 101695 gegrond;
- V.
vernietigt dat besluit;
- VI.
gelast dat de gemeente Oosterhout aan [appellante] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011