Einde inhoudsopgave
Subsidieregeling instandhouding monumenten
Hoofdstuk 1.2 Uitwerking algemene bepalingen
Geldend
Geldend van 08-11-2024 tot 01-01-2027
- Bronpublicatie:
29-10-2024, Stcrt. 2024, 35435 (uitgifte: 07-11-2024, regelingnummer: WJZ/48484506)
- Inwerkingtreding
08-11-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-10-2024, Stcrt. 2024, 35435 (uitgifte: 07-11-2024, regelingnummer: WJZ/48484506)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Monumentenzorg
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
Algemeen
In hoofdstuk 1.1 staan algemene bepalingen ten aanzien van subsidiabele kosten. Deze bepalingen gelden voor alle subsidiabele kosten, genoemd in deze bijlage.
Met deze bijlage ‘Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten’ (hierna: Leidraad) wordt gestreefd naar een efficiënte afhandeling van subsidieaanvragen en subsidievaststellingen. Daartoe is aangesloten bij de indeling van werkzaamheden bij de reeds bestaande ‘STABU-hoofdcodering’. STABU staat voor Standaardbestek voor de Burger- en Utiliteitsbouw. De Leidraad is gebaseerd op dezelfde codering als STABU. Voor specifieke werkzaamheden, die niet of onvoldoende in de STABU-hoofdcodering voorkomen, is een nieuwe codering toegevoegd. Dit is bijvoorbeeld gebeurd voor werktuigbouwkundige installaties, ‘klinkende’ onderdelen van monumenten (zoals orgels) en ‘groene’ monumenten (zoals parken en tuinen) en beplanting op archeologische monumenten.
In het instandhoudingsplan, met name in de werkomschrijving of het bestek en in de begroting, moeten de onderdelen zoals genoemd in deze Leidraad terug te vinden zijn.
Kosten van werkzaamheden die niet zijn opgenomen in de Leidraad komen niet voor subsidieverlening in aanmerking. In een aantal gevallen is aangegeven welke kosten niet subsidiabel zijn. Deze niet-subsidiabele kostenposten zijn telkens bedoeld ter verduidelijking en als afbakening om aan te geven waar de grens tussen subsidiabel en niet-subsidiabel ligt, maar zijn niet limitatief. Indien is aangegeven dat kosten niet-subsidiabel zijn in het kader van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim), geldt dit alleen voor de Sim. Met name bij groene monumenten is deze beperking toegevoegd, om budgettaire redenen. In deze gevallen kunnen de werkzaamheden op zich dus wel belangrijk zijn voor de instandhouding van monumentale waarden.
Waar in de Leidraad wordt gesproken over ‘instandhouding’, wordt zowel op normaal onderhoud als op restauratie gedoeld, en – bij archeologische rijksmonumenten – op incidenteel onderhoud en conservering. In de Leidraad is – behalve bij groene monumenten – geen onderscheid gemaakt in onderhoud en restauratie. Voor gebouwde monumenten zou ten aanzien van veel werkzaamheden met percentages moeten worden gewerkt, wat in veel gevallen een arbitraire grens zou opleveren. Dat levert onwenselijke situaties op.
Vanwege de brede opzet van de Leidraad kan deze ook van (overeenkomstige) toepassing worden verklaard in andere subsidieregelingen van het Rijk of van een provincie.
Technisch noodzakelijk, sober en doelmatig
De werkzaamheden moeten strekken tot instandhouding van het rijksmonument of het zelfstandig onderdeel daarvan, ze moeten sober, doelmatig en technisch noodzakelijk zijn en gericht op maximaal behoud van monumentale waarden. Sober en doelmatig houdt in dit verband in dat de werkzaamheden gericht moeten zijn op maximaal behoud van monumentale waarden, dat ze op een vakkundige wijze worden uitgevoerd en dat met de werkzaamheden verval en vervolgschade worden voorkomen. Behoud gaat hierbij vóór herstel, herstel vóór vervanging en vervanging vóór reconstructie. Het reconstrueren van monumenten is in beginsel niet subsidiabel.
Behoud van monumentale waarden
Alleen de werkzaamheden die direct verband houden met de instandhouding van de monumentale waarden van het rijksmonument kunnen worden gesubsidieerd. Werkzaamheden moeten ook noodzakelijk zijn voor de instandhouding. Zo zal bijvoorbeeld herstel van voegwerk dat technisch gezien nog goed is, niet subsidiabel zijn. Instandhouding van monumentale vaste interieuronderdelen is subsidiabel. Het onderhoud of vervanging van niet-monumentale onderdelen in het interieur is niet subsidiabel, want niet noodzakelijk voor de instandhouding van monumentale waarden. Vervanging van niet-monumentale onderdelen van de bouwkundige schil van het monument kan daarentegen wel subsidiabel zijn als dit noodzakelijk is voor het behoud van monumentale waarden. Hierbij kan vervanging door beter op de monumentale waarden afgestemde materialen subsidiabel zijn als dit naar het oordeel van de minister gewenst is, zoals in de paragraaf ‘Technisch noodzakelijk, sober en doelmatig’ beschreven. Werkzaamheden aan een niet-monumentale aan- of uitbouw zijn alleen subsidiabel voor zover deze noodzakelijk zijn voor het behoud van monumentale waarden.
Verduurzaming
Instandhoudingswerkzaamheden gaan vaak gepaard met werkzaamheden die worden verricht ter verbetering van de duurzaamheid van het gebouwde rijksmonument, zoals isolatiemaatregelen, de aanleg van duurzame installaties of de plaatsing van zonnepanelen. Monumenteigenaren kunnen voor dergelijke werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen gebruik maken van specifiek daarvoor ingestelde subsidieregelingen. Daarbij kunnen voor monumenten aangepaste voorwaarden gelden, zodat de minimale vereisten (zoals het isolatieniveau) ook voor monumenten haalbaar zijn. Verduurzamingskosten (zoals kosten van het aanbrengen van isolatie of duurzame installaties) zijn op grond van deze Leidraad in beginsel niet subsidiabel. Een uitzondering geldt voor enkele maatregelen die niet los gezien kunnen worden van wel subsidiabele instandhoudingswerkzaamheden en die in deze Leidraad specifiek zijn vermeld (in hoofdstuk 1.3, paragrafen 30. Kozijnen, ramen en deuren en 34. Beglazing). Bij gevel-, vloer- en dakisolatie bestaat de na-isolatie veelal uit een isolatiepakket dat aan het monument wordt toegevoegd. Als instandhoudingswerkzaamheden aan de dakbedekking bijvoorbeeld gepaard gaan met de isolatie van het dak, dan zijn de instandhoudingswerkzaamheden wel subsidiabel en de kosten die samenhangen met het aanbrengen van het isolatiepakket niet. Bij vensterisolatie wordt verduurzaming bij voorkeur gerealiseerd met behoud van het historische venster. Afhankelijk van de omstandigheden kan het toepassen van bijvoorbeeld dun isolatieglas of binnenvoorzetbeglazing uitkomst bieden. Indien het echter om materiaaltechnische redenen noodzakelijk is om een vensteronderdeel te vervangen, kan de minister om verduurzaming niet te belemmeren een minimale aanpassing van de detaillering accepteren, als voldoende rekening is gehouden met de monumentale waarde. Het vervangen van kozijnen of beglazing zonder materiaaltechnische redenen is niet subsidiabel, want dit waarborgt niet het maximale behoud van de monumentale waarde. Het algemene uitgangspunt is dat behoud gaat voor vernieuwen, zoals ook is verwerkt in de systematiek van de Restauratieladder en is omschreven in het afwegingskader Verduurzaming van monumenten. Voor het verduurzamen van een monument is in vrijwel alle gevallen een omgevingsvergunning nodig.
Groene monumenten
De subsidiabele instandhoudingskosten voor groene monumenten zijn samengebracht in hoofdstuk 1.3, in paragraaf 92. Daarnaast zijn ook de paragrafen 01 en 05 van hoofdstuk 1.3 van toepassing. De overige paragrafen van hoofdstuk 1.3 zijn niet van toepassing op groene monumenten.
Paragraaf 92 voor groene monumenten heeft een specifieke indeling. Deze hangt samen met de wens om met het voor de Sim beschikbare budget zoveel mogelijk groene monumenten in stand te houden. Niet alle voor de instandhouding noodzakelijke kosten kunnen op grond van de Sim worden gesubsidieerd. Daarom is een splitsing aangebracht tussen op grond van de Sim subsidiabel onderhoud enerzijds en op grond van de Sim niet-subsidiabel onderhoud en restauratie anderzijds. Subsidiabel op grond van de Sim zijn in paragraaf 92 als zodanig vermelde onderhoudswerkzaamheden aan de hoofdstructuur en de aantoonbare kernwaarden (hoofdkarakteristiek) van groene monumenten. Overige onderhoudswerkzaamheden en restauratiewerkzaamheden zijn niet subsidiabel op grond van de Sim. Deze kunnen wel subsidiabel zijn in het kader van een andere subsidieregeling.
Interieur
Voor zover het werkzaamheden aan het interieur van het monument betreft, wordt het volgende opgemerkt. In de Leidraad is bij de subsidiabele kosten niet telkens onderscheid gemaakt tussen kosten van werkzaamheden aan de buitenkant van een monument en van werkzaamheden aan de binnenkant van een monument. Uitgangspunt is dat kosten die betrekking hebben op werkzaamheden aan de binnenkant van een monument, slechts subsidiabel zijn indien die werkzaamheden strekken tot behoud van de monumentale waarde van het monument of bijvoorbeeld om constructieve reden noodzakelijk zijn. Zo zal het ‘witten’ van binnenmuren in de meeste gevallen niet subsidiabel zijn omdat dit niet noodzakelijk is voor de bescherming van de monumentale waarde of een constructieve noodzaak heeft. Dit schilderwerk is wel subsidiabel indien pleisterwerk om constructieve of technische redenen vervangen moet worden.
Of interieuronderdelen daadwerkelijk monumentale waarde bezitten, dient in eerste instantie, voor zover mogelijk, beoordeeld te worden aan de hand van hetgeen vermeld is in het besluit tot aanwijzing van het rijksmonument. Biedt dit onvoldoende uitsluitsel, dan zullen de monumentale waarden nader bepaald kunnen worden aan de hand van een cultuurhistorisch of bouwhistorisch rapport of een andere publicatie die op de monumentale waarden ingaat. Daarnaast kan ook het oordeel van de minister ertoe leiden dat in het kader van de vaststelling van de subsidiabele kosten aan bepaalde onderdelen monumentale waarde wordt toegekend.
Het interieur van een rijksmonument bestaat uit vaste en losse onderdelen.
Het Burgerlijk Wetboek (art. 3:4) is bepalend voor de vraag of iets kan worden aangemerkt als vast interieuronderdeel van een gebouw. De vuistregels zijn in dit verband grofweg: is iets hecht verbonden met het gebouw of maakt iets het gebouw als gebouw compleet.
Ten aanzien van de fysieke hechtheid van de verbinding werd in het verleden ook wel gesproken van ‘aard- en nagelvast’. Hierbij kan worden gedacht aan vloeren, plafonds, schouwen en betimmeringen, hecht verankerd (kerk)meubilair, maar ook aan wandbespanningen en geschilderd behangsel.
Voor de vraag of een gebouw incompleet is, moet worden gekeken of het gebouw zonder het interieuronderdeel als gebouw incompleet — onaf — is. Voorbeelden van dit soort interieuronderdelen zijn deuren (die betrekkelijk eenvoudig uit hun hengsels zijn te lichten) en wandafwerkingen, aangebracht op of voor onafgewerkte muurvlakken, die zonder beschadiging zijn te verwijderen. Het gaat hierbij overigens om het gebouw en niet zozeer om de functie die het heeft. Het ontbreken van een object dat van belang is voor de functie, bijvoorbeeld voor de eredienst in een kerkgebouw, maakt dit gebouw niet incompleet.
Voor zover vaste interieuronderdelen van belang zijn voor de monumentale waarde van het rijksmonument, zijn de kosten van werkzaamheden aan deze onderdelen in beginsel subsidiabel. Onderhoud of vervanging van niet-monumentale interieurelementen, zoals recent aangebrachte vloeren, keukens en badkamers, is niet subsidiabel. Hetzelfde geldt voor het aanbrengen van nieuwe elementen. Ook het aanbrengen, vervangen of onderhouden van niet-monumentale verwarmingsinstallaties, elektrotechnische en andere moderne installaties, is niet subsidiabel. In de praktijk zijn installaties zelden subsidiabel, want het aantal historische installaties is immers zeer beperkt.
Losse interieurelementen en de werkzaamheden daaraan, zijn niet subsidiabel. Bij losse interieurelementen (veelal de inrichting) kan gedacht worden aan gebruiksvoorwerpen, gordijnen, kandelaars, los meubilair, kerkschatten, schilderijen, vloerbedekking en tapijten.
Hiermee is uiteraard niet gezegd dat losse voorwerpen en objecten niet van waarde kunnen zijn in relatie tot het rijksmonument. Hiervan is namelijk in veel gevallen sprake. Subsidiëring van dergelijke – ‘roerende’ – zaken is echter niet mogelijk.
Veiligheid
De Arbeidsomstandighedenwet stelt eisen met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn van degenen die met de uitvoering van werk belast zijn. Deze wet is ook van toepassing op instandhoudingswerkzaamheden. Er moeten zogenoemde Arbo-voorzieningen worden getroffen om risico's zo veel mogelijk te beperken. Met betrekking tot de instandhouding van rijksmonumenten wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen (steigers, dakrandbeveiliging, en dergelijke) en voorzieningen van meer permanente aard (zoals ladder- en veiligheidshaken, loopbruggen, luiken en verlichting).
De tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen zijn uitsluitend nodig, indien ingrijpende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. In de regel wordt hiervoor een (hoofd)aannemer ingeschakeld. Het treffen van de benodigde tijdelijke voorzieningen valt onder de verantwoordelijkheid van de aannemer (zie hoofdstuk 1.3, paragrafen 01.04 en 01.05).
Het komt vaak voor dat delen van rijksmonumenten zeer moeilijk of niet bereikbaar zijn zonder een hoogwerker, kraan of steiger. Om reguliere inspecties en werkzaamheden goed en veilig te kunnen uitvoeren is het in zo'n situatie noodzakelijk voorzieningen van meer permanente aard aan te brengen om die gedeelten steeds gemakkelijk te kunnen bereiken. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn loopbruggen in ruimten boven gewelven in kerken, ladder- en veiligheidshaken, klimhaken (voldoende en op de juiste plaats) en dak- en torenspitsluiken. Hoewel zelden een verfraaiing, zijn dergelijke Arbo-voorzieningen noodzakelijk om rijksmonumenten in stand te kunnen blijven houden. Het aanbrengen, mits tot een minimum beperkt en deskundig uitgevoerd, is dan ook subsidiabel (zie hoofdstuk 1.3, paragrafen 32, 33 en 70).
Indieningsvereisten bij grotere ingrepen
In geval van ingrijpende werkzaamheden moeten meer stukken bij de subsidieaanvraag gevoegd worden dan bij normaal onderhoud. Het kan hierbij gaan om tekeningen en specialistische rapporten.
De tekeningen worden onderscheiden in: opnametekeningen (bestaande toestand en gebrekentekeningen), plantekeningen (nieuwe toestand, hoe de gebreken worden verholpen, of welke wijzigingen worden aangebracht) en aanvullende tekeningen (zoals doorsneden, principedetails en werktekeningen). Het vervaardigen van tekeningen behoort bij het opstellen van een plan voor restauratiewerkzaamheden en andere grotere ingrepen en is in dat kader subsidiabel (zie paragraaf 01.04 van de Leidraad bij ‘architecten-/plankosten’).
Diverse specialistische werkzaamheden worden in de planvorming niet door de (restauratie)architect uitgevoerd, maar door andere specialisten. In dit verband kan gedacht worden aan adviezen op bouwfysisch, constructief of installatietechnisch gebied, aan bouwhistorisch- of interieuronderzoek, aan beeldhouwwerk, bijzonder schilderwerk en werkzaamheden aan installaties en interieur en aan specialistische werkzaamheden ten behoeve van groene of archeologische monumenten (zoals het opstellen van tuinhistorische adviezen of adviezen over grondmechanica en het maken van bodem- en geochemische analyses). Dergelijke werkzaamheden door derden (zoals adviseurs, onderzoekers en restauratoren) zijn subsidiabel, mits ze noodzakelijk zijn en geadviseerd of voorgeschreven of vooraf goedgekeurd zijn door de minister (zie hoofdstuk 1.3, paragraaf 01.04, onder ‘overige kosten’).
Voorzieningen en apparatuur
In specifieke gevallen heeft de minister in het verleden geadviseerd of voorgeschreven om voorzieningen te treffen of apparatuur te installeren. Daarbij kan gedacht worden aan beschermende voorzieningen voor gevels, gebrandschilderde ramen, houten of natuurstenen vloeren, aan reiniging of behandeling van gevels en beeldhouwwerken of aan het aanbrengen van vogel- en ongedierte werende voorzieningen. Voorts kan het gaan om het plaatsen van installaties voor bliksemafleiding of ter voorkoming of vertraging van verval, zoals kathodische bescherming.
Het kan ook zijn dat in vooroverleg over een instandhoudingsplan een dergelijke voorziening of installatie door de minister is geadviseerd. Indien de minister heeft geadviseerd of voorgeschreven de voorziening te treffen of de apparatuur te installeren, of dit in het kader van de subsidieaanvraag als noodzakelijk beoordeelt, zijn de kosten daarvan subsidiabel.
Zelfwerkzaamheid
Voor de instandhouding van een rijksmonument is specifiek vakmanschap doorgaans onontbeerlijk. De regelgeving biedt een eigenaar van een rijksmonument de ruimte om instandhoudingswerkzaamheden geheel of gedeeltelijk zelf uit te voeren of door eigen personeel te laten uitvoeren in het kader van een door hem gedreven onderneming (zie hoofdstuk 1.3, paragraaf 01.04).
In het algemeen geldt dat de kosten van ‘zelfwerkzaamheid’ alleen dan subsidiabel zijn indien de eigenaar achteraf kan aantonen (bijvoorbeeld door middel van een accountantsverklaring) hoeveel uren door hemzelf of zijn personeel binnen het kader van een door hem gedreven onderneming of organisatie zijn besteed aan subsidiabele werkzaamheden. Uren die zijn besteed buiten het kader van de door hem gedreven onderneming gelden als ‘doe-het-zelf’-uren en zijn niet subsidiabel.
Meerwerk
Tijdens de uitvoering van een instandhoudingsplan kunnen onverwacht gebreken aan het licht komen, waardoor extra werkzaamheden noodzakelijk zijn om het rijksmonument in stand te kunnen houden. Mits het subsidiabele instandhoudingswerkzaamheden betreft, kan de begrotingspost ‘onvoorzien’ voor de dekking hiervan gebruikt worden. De systematiek van de Sim laat het tussentijds verhogen van de subsidie voor dergelijk meerwerk niet toe.
Informatie en toegang voor publiek
Kosten die verband houden met het geven van informatie aan bezoekers, zoals het aanbrengen of vernieuwen van richting- en informatieborden, zijn niet subsidiabel. Ook kosten die verband houden met het toegankelijk maken of ontsluiten van een rijksmonument voor het publiek zijn niet subsidiabel. Het betreft kosten, gerelateerd aan het vergroten van het draagvlak voor rijksmonumenten, die niet direct noodzakelijk zijn voor de instandhouding ervan.