Rb. Gelderland, 18-05-2020, nr. C/05/369906 / FZ RK 20-1057
ECLI:NL:RBGEL:2020:2952
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
18-05-2020
- Zaaknummer
C/05/369906 / FZ RK 20-1057
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2020:2952, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 18‑05‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
Uitspraak 18‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Wvggz, zorgmachtiging. Betrokkene verzoekt de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de termijn voor het indienen van het verzoek is overschreden, het verzoek onvoldoende is gemotiveerd, de advocaat niet is geïnformeerd over het verzoek en er twee bijlagen behorende bij de zorgkaart niet zijn overgelegd. De rechtbank verwerpt het verweer van betrokkene ten aanzien van de ontvankelijkheid. Wel heeft de rechtbank om een actuele medische verklaring verzocht. De rechtbank verleent een zorgmachtiging, waarbij echter geen aanleiding wordt gezien om de vormen van verplichte zorg op te nemen die zien op de opname van betrokkene, nu betrokkene ambulant wordt behandeld en de psychiater tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat indien betrokkene ontregelt, getracht zal worden hem op vrijwillige basis kortstondig op te nemen. Voorts wijst de rechtbank het verzoek van betrokkene om een schadevergoeding af nu betrokkene zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: [woonplaats]
Zaakgegevens: C/05/369906 / FZ RK 20-1057
Datum uitspraak: 18 mei 2020
beschikking machtiging tot het verlenen van verplichte zorg Wvggz
naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. B.H. van den Tooren te Zutphen.
1. Procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 30 april 2020;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 mei 2020;
- het e-mailbericht van 12 mei 2020 van GGNet, met als bijlage de medische verklaring van 11 mei 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling op 6 mei 2020 heeft vanwege het coronavirus telefonisch/via videobellen plaatsgevonden.
1.3.
Tijdens die mondelinge behandeling zijn gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- drs. [naam 1] , als psychiater verbonden aan GGNet;
- dhr. [naam 2] , als sociaal psychiatrisch verpleegkundige verbonden aan GGNet.
1.4.
De nadere mondelinge behandeling op 18 mei 2020 heeft vanwege het coronavirus telefonisch plaatsgevonden.
1.5.
Tijdens die mondelinge behandeling zijn gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- drs. [naam 3] , als psychiater verbonden aan GGNet;
- dhr. [naam 2] , als sociaal psychiatrisch verpleegkundige verbonden aan GGNet.
1.6.
Omdat de officier van justitie een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte, is deze niet verschenen tijdens de mondelinge behandelingen.
2. Het verzoek
2.1.
De officier van justitie heeft verzocht een zorgmachtiging voor betrokkene te verlenen voor de duur van zes maanden voor de voorgestelde vormen van verplichte zorg.
3. Het verweer
3.1.
Betrokkene heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, nu de indieningstermijn zonder enige rechtvaardiging ernstig is overschreden en er geen rechtsgeldige én tevens incomplete stukken aan het onvoldoende gemotiveerde verzoek ten grondslag worden gelegd en willens en wetens het verzoek toch is ingediend.
3.2.
Indien de rechtbank evenwel van oordeel is dat de officier van justitie wel ontvankelijk is, heeft betrokkene verzocht het verzoek af te wijzen.
3.3.
Tot slot heeft betrokkene een schadevergoeding verzocht op grond van artikel 10:12, derde lid, van de Wvggz omdat de officier van justitie meervoudig de wet heeft overtreden.
3.4.
Op de standpunten van betrokkene zal, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling
4.1.
Ten aanzien van de wijze waarop de procedure mondeling is behandeld, overweegt de rechtbank als volgt. Vanwege de maatregelen van de overheid ter bestrijding van het coronavirus (COVID-19) is het niet toegestaan betrokkene persoonlijk te bezoeken. Dit levert voor betrokkene en andere aanwezigen een onaanvaardbaar besmettingsgevaar op. Om die reden is besloten betrokkene telefonisch te horen.
Ontvankelijkheid
4.2.
Betrokkene heeft naar voren gebracht dat de geneesheer-directeur op 17 februari 2020 aan hem heeft medegedeeld dat de zorgmachtiging zal worden voorbereid. Vanaf die datum had de officier van justitie zes weken de tijd om een verzoekschrift tot het verlenen van een zorgmachtiging in te dienen. Deze termijn liep derhalve af op 30 maart 2020. De officier van justitie heeft de stukken van de geneesheer-directeur ruimschoots voor afloop van de termijn ontvangen op 18 maart 2020. Het verzoek dient onverwijld te worden ingediend, maar is pas op 30 april 2020 ingediend. De termijn van zes weken is daarmee vergaand overschreden. Daarbij is de houdbaarheidsdatum van de door de officier van justitie verstrekte informatie ruimschoots verstreken. Zo is de medische verklaring niet meer actueel.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 5:16, eerste lid, van de Wvggz deelt de officier van justitie, na de schriftelijke mededeling bedoeld in artikel 5:4, tweede lid, sub a, van de Wvggz, zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken, mee aan de in bedoeld wetsartikel genoemde personen. Indien toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 5:5, vijfde lid, van de Wvggz geldt hiervoor een termijn van uiterlijk zes weken. De officier van justitie dient vervolgens onverwijld een verzoekschrift tot een zorgmachtiging bij de rechter in (artikel 5:17, eerste lid, van de Wvggz).
4.4.
In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat de officier van justitie bij het indienen van het verzoek de wettelijke termijn heeft overschreden. De wetgever heeft aan deze termijnoverschrijding evenwel geen sanctie verbonden. Wel kan betrokkene om een schadevergoeding verzoeken, zoals hij bij voormeld verweerschrift heeft gedaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding vanwege de termijnoverschrijding het verzoek niet-ontvankelijkheid te verklaren.
4.5.
Tevens heeft betrokkene naar voren gebracht dat de officier van justitie geen gevolg heeft gegeven aan de verplichting van artikel 5:11, derde lid, van de Wvggz om de advocaat van betrokkene te informeren, zodat er een last tot toevoeging van de advocaat aan betrokkene wordt afgegeven. De advocaat nam pas voor het eerst kennis van het verzoek na bericht van de griffier van de rechtbank op 1 mei 2020.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 5:11, eerste lid, van de Wvggz verstrekt de geneesheer-directeur de medische verklaring aan de officier van justitie. Ingevolge het tweede lid van voormeld wetsartikel kan de officier van justitie besluiten de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging te beëindigen. Op grond van het derde lid van voormeld wetsartikel deelt de officier van justitie zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing mee aan de advocaat. Dit artikel is in de onderhavige zaak niet van toepassing, nu er geen sprake is van beëindiging van de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging. De officier van justitie is juist overgegaan tot de indiening van het verzoek. De rechtbank gaat daarom ook voorbij aan het verweer van de advocaat op dit punt.
4.7.
Daarnaast heeft betrokkene aangegeven dat het verzoek, met name de vormen van verplichte zorg, onvoldoende is gemotiveerd. Ook heeft de officier van justitie de twee bijlagen behorende bij de zorgkaart niet overgelegd.
4.8.
De rechtbank is ten aanzien van de overige punten evenmin van oordeel dat die kunnen leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie, nu de wet ook daaraan geen sancties heeft verbonden.
Inhoudelijke beoordeling
Zorgmachtiging
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de bij het verzoekschrift overgelegde medische verklaring van 11 maart 2020 niet als een verklaring over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene als bedoeld in artikel 5:8 van de Wvggz worden gezien. In verband hiermede heeft de rechtbank, mede gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling op 6 mei 2020 naar voren is gebracht, aanleiding gezien om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een actuele medische verklaring te overleggen. Deze verklaring is op 11 mei 2020 afgegeven door psychiater [naam 4] .
4.10.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofrenie en middelengebruik.
Anders dan de advocaat tijdens de mondelinge behandeling heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het gedrag dat uit de stoornis voortvloeit, leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
a) levensgevaar;
b) ernstig lichamelijk letsel;
c) ernstige verwaarlozing;
d) maatschappelijke teloorgang;
e) het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag;
f) gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
4.11.
Hoewel betrokkene de medicatie momenteel neemt en hij goed in samenwerking is, is hij ambivalent over het nemen van de medicatie. Als betrokkene geen medicatie neemt, bestaat het risico dat hij in een psychose raakt. In het verleden is gebleken dat het gedrag dat uit de stoornis voortvloeit, dan leidt tot ernstig nadeel zoals hiervoor omschreven. Betrokkene neemt zijn medicatie dan niet meer in, hij laat geen bloedcontroles meer toe en hij gaat uit het contact met zijn behandelaren. In een psychose kan betrokkene dusdanig achterdochtig worden dat hij zeer bedreigend en gewelddadig kan zijn richting anderen. Ook kan hij zichzelf beschadigen. In 2014 heeft hij zichzelf in een psychose met een mes in de borst gestoken. Daarnaast kan hij zichzelf fors verwaarlozen.
4.12.
Om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.
4.13.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn.
Om die reden is verplichte zorg nodig. De rechtbank is van oordeel dat de navolgende
vormen van zorg en de daarbij aangegeven duur noodzakelijk zijn, mede gelet op het
zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur:
- a.
het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische behandelmaatregelen;
- b.
het uitoefenen van toezicht op betrokkene,
beide voor de maximale duur van zes maanden.
4.14.
Ten aanzien van de overige vormen van verplichte zorg die de officier van justitie heeft verzocht, overweegt de rechtbank dat die vormen van zorg voornamelijk zien op opname van betrokkene in een accommodatie, met alle vormen van verplichte zorg die dan ook van toepassing kunnen zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2020 heeft psychiater Veereschild naar voren gebracht dat het juist de bedoeling is dat betrokkene, die in een beschermde woonvorm woont, ambulant wordt behandeld. De overige verplichte vormen van zorg zijn verzocht voor het geval dat het slechter met betrokkene gaat en hij geen medicatie meer wil nemen. Betrokkene kan dan tijdelijk worden opgenomen, waarbij de vormen van verplichte zorg die daarmee samenhangen kunnen worden toegepast. De rechtbank is echter van oordeel dat dit thans door middel van voormelde vormen van verplichte zorg (zoals genoemd in 4.13) gewaarborgd kan worden, nu tijdens de zitting door de psychiater is verklaard dat indien betrokkene ontregelt, getracht zal worden op vrijwillige basis betrokkene kortstondig (twee á drie weken) op te nemen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de overige verzochte vormen van verplichte zorg te verlenen.
4.15.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
4.16.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
4.17.
Hetgeen namens/door betrokkene als verweer is aangevoerd doet aan het voorgaande niet af.
4.18.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden.
Schadevergoeding
4.19.
Betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij onnodig aan een procedure is blootgesteld en hij heeft veel langer dan nodig in onzekerheid en spanning verkeerd over wat er met het verzoek voor een zorgmachtiging en met zijn eigen plan van aanpak zou gebeuren. Deze periode heeft van 18 maart tot en met 30 april 2020 geduurd, te weten circa zes weken, overeenkomend met 40 dagen. Een redelijke vergoeding van € 75,-- per dag lijkt daarom op zijn plaats, neerkomende op € 3.000,-- ten laste te brengen van het Openbaar Ministerie respectievelijk de Staat.
4.20.
Op grond van artikel 10:12, derde lid, van de Wvggz kan betrokkene de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat indien de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat betrokkene ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding niet heeft voldaan aan de op zijn rustende stelplicht met betrekking tot de schade, nu betrokkene zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal het verzoek om een schadevergoeding daarom afwijzen.
5. Beslissing
5.1.
De rechtbank:
5.2.
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [betrokkene], geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ;
5.3.
inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen als genoemd in 4.13 kunnen worden getroffen;
5.4.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 17 november 2020;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2020 door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in tegenwoordigheid van R.A. Ramkhewan, als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 mei 2020. | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open. | ||