type: CR (4529)
Rb. Midden-Nederland, 20-03-2019, nr. C/16/473614 / KG ZA 19-23
ECLI:NL:RBMNE:2019:2216
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
20-03-2019
- Zaaknummer
C/16/473614 / KG ZA 19-23
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2019:2216, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 20‑03‑2019; (Kort geding)
Uitspraak 20‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Vrijwaring; derdenbeslag; zekerheidsstelling ex art. 118a Sv; derdebeslagene mag niet in slechtere positie komen te verkeren door beslag; vordering tot meewerken aan aflossen hypothecaire lening toegewezen; niet uitvoerbaar bij voorraad
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/473614 / KG ZA 19-23
Vonnis in kort geding van 20 maart 2019
in de zaak van
1. [eiser sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. L. de Leon te Utrecht,
tegen
vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde] LTD.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.F.M. de Kerf te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden. Eisers afzonderlijk zullen [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met 8 producties
- -
de door [gedaagde] ingediende incidentele conclusie tot vrijwaring met 6 producties
- -
de door [gedaagde] ingediende producties 1 t/m 17
- -
de door [eiser sub 1] c.s. ingediende akte vermeerdering van eis
- -
de brief van de advocaat van het Openbaar Ministerie d.d. 4 maart 2019
- -
de mondelinge behandeling d.d. 5-3-2019
- -
de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Waar gaat het om?
2.1.
[eiseres sub 3] heeft bij [gedaagde] in 2016 een 3-jarige geldlening afgesloten ter hoogte van € 900.000,-. [gedaagde] is een vennootschap naar het recht van Hong Kong en daar ook gevestigd. Bestuurders van [gedaagde] zijn [A] (hierna: [A] ) en [B] (hierna: [B] ). [eiser sub 1] is bestuurder van [eiseres sub 3] en heeft zich persoonlijk borg gesteld voor de lening. Daarnaast is er ter meerdere zekerheid van de geldlening ten laste van [eiseres sub 3] en [eiser sub 1] en ten behoeve van [gedaagde] een hypotheek gevestigd op een aantal registergoederen. [eiseres sub 2] heeft als echtgenote van [eiser sub 1] de hypotheekakte meeondertekend.
2.2.
In de geldleenovereenkomst is bepaald dat de lening uiterlijk op 15 november 2019 moet zijn terugbetaald. De renteverplichting bedraagt 10% per jaar, waarbij in het eerste jaar een vast bedrag van € 90.000,- aan rente verschuldigd is.
2.3.
Op 10 oktober 2017 heeft het Openbaar Ministerie (OM) in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [B] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [eiseres sub 3] en [eiser sub 1] op al datgene wat zij aan [gedaagde] verschuldigd zijn uit hoofde van de geldleenovereenkomst. Ook heeft het OM onder [gedaagde] conservatoir derdenbeslag gelegd, omdat de vordering van [gedaagde] op [eiser sub 1] c.s. volgens het OM is verpand aan [B] . Vanwege de blokkerende werking van het beslag was het [eiser sub 1] en [eiseres sub 3] vanaf dat moment niet meer toegestaan om rechtstreeks aan [gedaagde] (rente)betalingen te verrichten. Eén van de voorwaarden van de schorsing van de voorlopige hechtenis van [B] is dat zij geen rechtstreeks contact mag hebben met [gedaagde] .
2.4.
Volgens [eiser sub 1] c.s. wordt zij ernstig benadeeld door het gelegde beslag. [eiseres sub 3] kan de lening nu niet bevrijdend aflossen, terwijl zij het geld daarvoor al enige tijd beschikbaar heeft en zij op grond van de overeenkomst ook tot vervroegde aflossing mag overgaan. Doordat er ook onder [eiser sub 1] in privé beslag is gelegd, heeft hij geen vrije beschikking over zijn vermogensbestanddelen en kan hij deze niet gebruiken voor een verdere financiering van zijn bedrijfsactiviteiten. Zowel het OM als [gedaagde] / [B] vinden dat [eiser sub 1] c.s. niet de dupe mag worden van de gelegde beslagen en er heeft daarom overleg plaats gevonden op welke wijze [eiser sub 1] en [eiseres sub 3] alsnog bevrijdend kunnen betalen, maar het OM en [gedaagde] / [B] komen er niet uit. Het OM wil – kort gezegd – dat het geld ter zekerheidsstelling aan hem wordt betaald en [gedaagde] wil dat het geld op een zogenaamde escrow-rekening bij een notaris wordt gestort.
2.5.
De inzet van deze procedure is dat [eiser sub 1] c.s. kan bewerkstelligen dat [eiseres sub 3] haar lening van [gedaagde] kan aflossen en dat de hypotheekinschrijving wordt doorgehaald. Gelet op het door OM gelegde derdenbeslag is daarvoor nodig dat zij (op welke wijze dan ook) bevrijdend kan betalen.
2.6.
Volgens [gedaagde] had [eiser sub 1] c.s. ook het OM, zijnde de beslaglegger, moeten dagvaarden, omdat alleen in samenwerking met het OM kan worden bereikt dat door [eiser sub 1] c.s. bevrijdend kan worden betaald. Omdat [eiser sub 1] c.s. dit niet heeft gedaan, wil [gedaagde] het OM in vrijwaring oproepen. Enerzijds omdat zij persé wil dat het geld door [eiser sub 1] c.s. wordt gestort op de escrow-rekening en niet op een rekening van het OM zelf. En omdat zij wil voorkomen dat de voorwaarden die zijn overeengekomen in verband met de schorsing van de voorlopige hechtenis van [B] worden overtreden.
2.7.
Inhoudelijk betwist [gedaagde] dat [eiser sub 1] c.s. vervroegd kan aflossen op grond van de leningsovereenkomst en stelt zij dat zij niet gedwongen kan worden om mee te werken aan de oplossing die [eiser sub 1] c.s. en het OM voorstellen.
3. Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.1.
Omdat [gedaagde] een rechtspersoon is naar buitenlands recht heeft de vordering een internationaal karakter. Daarom moet eerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
3.2.
Partijen hebben in de geldleningsovereenkomst de Nederlandse rechter als bevoegde rechter aangewezen. De verhypothekeerde registergoederen liggen deels in het arrondissement Midden-Nederland. De voorzieningenrechter acht zich daarom op grond van art. 6 jo art. 8 Rv bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
3.3.
Partijen hebben in diezelfde overeenkomst ook gekozen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht zodat op de vordering Nederlands recht van toepassing is.
4. Het vrijwaringsincident
4.1.
[gedaagde] wil het OM in vrijwaring oproepen. Het is mogelijk om iemand in vrijwaring op te roepen als in dit geval [gedaagde] de nadelige gevolgen van het verlies in de hoofdzaak kan afwentelen op het OM. De argumenten die [gedaagde] heeft aangevoerd om het OM in vrijwaring op te roepen, zien daar niet op. Het OM is de beslaglegger en in die zin wel betrokkene en belanghebbende, maar [gedaagde] kan niet de nadelige gevolgen van een verlies in de hoofdzaak op het OM afwentelen. Het vrijwaringsverzoek zal daarom worden afgewezen.
4.2.
[gedaagde] zal worden veroordeeld in de kosten van het incident. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. begroot op nihil.
5. De beoordeling in de hoofdzaak
5.1.
[eiser sub 1] c.s. wil de lening die zij bij [gedaagde] heeft afgesloten, vroegtijdig kunnen aflossen en de daaraan gekoppelde hypotheekinschrijving laten doorhalen. Gelet op het door het OM ten laste van [B] onder [eiseres sub 3] en [eiser sub 1] en [gedaagde] gelegde beslag kan [eiser sub 1] c.s. niet bevrijdend betalen. Het OM heeft voorgesteld [eiser sub 1] c.s. te laten betalen op de rekening van het OM in het kader van een teruggave onder zekerheidsstelling ex art. 118a Wetboek van Strafvordering (Sv). [gedaagde] wil dit niet en vindt dat zij hier ook niet toe gedwongen kan worden. [gedaagde] wil in de plaats daarvan dat het geld wordt gestort op een zogenaamde escrow-rekening bij [naam notariskantoor] . Met dit voorstel gaat het OM weer niet akkoord.
Belang van [eiser sub 1] c.s. bij haar vordering
5.2.
[gedaagde] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de geldleenovereenkomst niet toestaat dat de lening vóór 15 november 2019 wordt afgelost. Als de visie van [gedaagde] juist is, betekent dit dat [eiser sub 1] c.s. geen (spoedeisend) belang heeft bij haar vordering. Want als [eiser sub 1] c.s. op dit moment de lening nog niet kan aflossen, heeft [eiser sub 1] c.s. geen belang bij het op dit moment bevrijdend kunnen betalen en het doorhalen van de hypotheekinschrijving. Volgens [eiser sub 1] c.s. is onderdeel van de gemaakte afspraken dat er vervroegd kan worden afgelost. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [eiser sub 1] c.s. naar een e-mail van november 2016 van haar eigen financieel adviseur, waarin een aantal afspraken staan opgesomd waaronder de mogelijkheid om de lening na een jaar (vervroegd) af te kunnen lossen. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij deze e-mail heeft ontvangen. Zij heeft daar naar eigen zeggen niet op gereageerd, omdat op dat moment de voorwaarden al uit onderhandeld waren en een eenzijdige wijziging van die voorwaarden niet mogelijk was. De voorzieningenrechter stelt vast dat de betreffende e-mail is verstuurd voorafgaand aan de ondertekening van de schriftelijke geldleenovereenkomst. In de bepalingen van de geldleenovereenkomst is vervroegde aflossing niet uitdrukkelijk uitgesloten. Dit doet vermoeden dat wat [eiser sub 1] c.s. heeft gesteld omtrent de gemaakte aflossingsafspraak juist is. Dit vermoeden wordt verder bevestigd doordat in een andere geldleenovereenkomst tussen [A] (bestuurder van [gedaagde] ) en een derde de mogelijkheid van vervroegde aflossing wel uitdrukkelijk is uitgesloten. Weliswaar betreft het een overeenkomst tussen twee andere partijen en kunnen daaraan geen rechtstreekse rechten worden ontleend door [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] . Maar gelet op de omstandigheid dat de (schriftelijke) vormgeving van die overeenkomst gelijk is aan de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiseres sub 3] en [A] ook bestuurder is van [gedaagde] levert dit wel een vermoeden op. Daarbij komt dat in de geldleenovereenkomst van [eiseres sub 3] en [gedaagde] is bepaald dat [eiseres sub 3] in ieder geval € 90.000,- aan rente is verschuldigd aan [gedaagde] . Dit bedrag is gelijk aan de jaarlijkse renteverplichting en geeft daarmee dus een aanwijzing dat na verloop van een jaar aflossing van de geldlening mogelijk is. Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat partijen zijn overeengekomen dat de geldlening na afloop van het eerste jaar boetevrij zou kunnen worden afgelost. Het spoedeisende belang van [eiser sub 1] c.s. bij haar vorderingen is daarmee voldoende gebleken.
Zekerheidsstelling ex. art. 118a Sv
5.3.
De vordering van [eiser sub 1] c.s. komt er – na wijziging van eis – op neer dat [gedaagde] wordt verplicht mee te werken aan het voorstel van het OM zodat [eiser sub 1] c.s. alles wat zij uit hoofde van de geldlening (nog) aan [gedaagde] verschuldigd is bevrijdend kan betalen op de rekening van het OM. En dat [gedaagde] nadat de betaling heeft plaatsgevonden moet meewerken aan doorhaling van de hypotheekinschrijving. Volgens [gedaagde] kan zij niet verplicht worden om akkoord te gaan met betaling op de OM-rekening.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [gedaagde] in schuldeisersverzuim verkeert. Nakoming van de verbintenis door [eiser sub 1] c.s. wordt immers verhinderd doordat er een beletsel aan de zijde van [gedaagde] is opgekomen (het gelegde beslag) en [gedaagde] niet de noodzakelijke medewerking verleent aan een bevrijdende betaling door [eiser sub 1] c.s. op de OM-rekening. [eiser sub 1] c.s. kan dan ook in beginsel in rechte vorderen dat [gedaagde] haar medewerking verleent zodat [eiser sub 1] c.s. haar verbintenis kan nakomen. Het door [gedaagde] gedane beroep op overmacht wordt door de voorzieningenrechter gepasseerd nu de rechtmatigheid van het beslag in deze procedure niet ter discussie staat. Het beslag is weliswaar door het OM gelegd, maar is in de verhouding met [eiser sub 1] c.s. een omstandigheid die voor rekening komt van [gedaagde] . De vraag die in de eerste plaats voorligt is of [gedaagde] gedwongen kan worden mee te werken aan betaling op de OM-rekening. In dat verband heeft [gedaagde] aangevoerd dat art. 118a Sv ziet op voorwerpen en niet op een vordering als de onderhavige.
5.5.
In art. 118a Sv is – kort gezegd – bepaald dat het OM een voorwerp dat op grond van art. 94a Sv in beslag is genomen onder zekerheidsstelling kan (doen) teruggeven. In de visie van [gedaagde] is art. 118a Sv in het onderhavige geval niet van toepassing en kan zij daarom niet verplicht worden haar medewerking hieraan te verlenen. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Art. 118a Sv moet in samenhang gelezen worden met art. 94a Sv en daarin staat in het vijfde lid dat onder voorwerpen zaken en vermogensrechten worden verstaan. Een vorderingsrecht op grond van een geldleenovereenkomst valt hier dus onder. Dat betekent dat art. 118a Sv van toepassing is.
5.6.
Art. 118a Sv zegt dat het OM bepaalt of en op welke wijze de zekerheidsstelling dient te geschieden. Het OM hoeft daarom niet akkoord te gaan met het voorstel zoals dat door [gedaagde] en [B] is gedaan, namelijk via betaling op een escrow-rekening en zij kunnen dat in beginsel dan ook niet afdwingen. Wel geldt het uitgangspunt dat het voorwerp in principe aan de beslagene moet worden teruggegeven ( [gedaagde] / [B] ) en alleen met diens toestemming aan een derde (in dit geval [eiser sub 1] c.s.) kan worden afgegeven. In zoverre heeft [gedaagde] gelijk dat haar medewerking aan de door het OM voorgestelde regeling noodzakelijk is. In hoeverre deze medewerking van [gedaagde] door [eiser sub 1] c.s. kan worden afgedwongen, hangt af van alle relevante omstandigheden.
5.7.
Uitgangspunt bij die beoordeling is dat wanneer sprake is van een derdenbeslag deze derde (in dit geval [eiser sub 1] c.s.) door het gelegde beslag niet in een slechtere positie mag komen te verkeren dan voordien het geval was. Door het beslag wordt de derde ( [eiser sub 1] c.s.) namelijk buiten zijn schuld betrokken in een conflict dat speelt tussen de beslaglegger (het OM) en de beslagene ( [gedaagde] / [B] ). [eiser sub 1] c.s. heeft in dat verband gesteld dat zij veel nadeel ondervindt van het uitblijven van een overeenkomst tussen het OM en [gedaagde] , omdat zij al vanaf 1 januari 2018 de lening had willen aflossen. Nu zij dit niet (bevrijdend) kan doen, blijft [gedaagde] aanspraak maken op de rentetermijnen. Daarnaast wordt [eiser sub 1] in privé gehinderd door het beslag, omdat hij niet langer vrij kan beschikken over zijn vermogensbestanddelen en deze daardoor niet kan inzetten voor (verdere) financiering van zijn bedrijfsactiviteiten. [gedaagde] heeft dit alles niet (althans onvoldoende) gemotiveerd betwist, zodat de voorzieningenrechter van de juistheid daarvan uitgaat. Dat [eiser sub 1] c.s. hinder ondervindt van het gelegde beslag en dat dit nadeel wordt vergroot door het uitblijven van een overeenkomst tussen het OM en [gedaagde] / [B] vindt de voorzieningenrechter daarom voldoende aannemelijk geworden. De argumenten die [gedaagde] heeft opgeworpen om niet akkoord te hoeven gaan met het voorstel van het OM wegen daar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tegenop.
5.8.
[gedaagde] heeft in dat verband onder meer gesteld dat het OM op dit moment slechts een voorwaardelijke vordering op [gedaagde] heeft, omdat er nog geen ontnemingsvordering is toegewezen. Dit is juist, maar de rechtmatigheid van het door het OM gelegde beslag staat hier niet ter discussie. Daarvoor dient [gedaagde] zich tot de beklagrechter te wenden ex art. 552a Sv. De voorzieningenrechter moet dan ook uitgaan van de rechtmatigheid van het beslag. Daarbij komt dat wanneer blijkt dat de ontnemingsvordering niet (volledig) wordt toegewezen, het bedrag dat door [eiser sub 1] c.s. ter zekerheidsstelling aan het OM is betaald, door het OM zo spoedig mogelijk moet worden terugbetaald aan [gedaagde] . Dit levert een voldoende waarborg op voor [gedaagde] . Dat de bedrijfsvoering van [gedaagde] door het beslag van het OM enorm onder druk is gezet, is alleszins begrijpelijk maar dit kan niet tegen [eiser sub 1] c.s. worden ingeroepen. [eiser sub 1] c.s. heeft daar namelijk helemaal geen invloed op gehad. Dit geldt ook voor de stelling dat het OM [gedaagde] aan het lijntje zou houden door het cassatieberoep in de al gevoerde beklagprocedure te rekken. Ook dit is een omstandigheid, voor zover die al juist zou zijn, die niet aan [eiser sub 1] c.s. kan worden tegengeworpen. Tot slot heeft [gedaagde] aangegeven het OM niet (langer) te vertrouwen, omdat het OM – kort gezegd – eerdere gedane toezeggingen niet na is gekomen. Dat [gedaagde] in haar positie geen vertrouwen heeft in het OM is voorstelbaar, maar de voorzieningenrechter ziet niet in waarom dat nu juist een reden is voor [gedaagde] om niet mee te werken. Want ook als haar eigen oplossing gevolgd zou worden, namelijk storting van de gelden op een escrow-rekening, geldt dat zij de medewerking van het OM nodig heeft om de gelden op die rekening vrij te krijgen.
5.9.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het belang van [eiser sub 1] c.s. bij het bevrijdend kunnen betalen via de OM-rekening zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] . Dit betekent dat [gedaagde] veroordeeld zal worden hieraan mee te werken en als zij dit niet doet, dit vonnis daarvoor in de plaats komt.
5.10.
Ook de vordering tot meewerken aan de doorhaling van de hypotheekinschrijving zal worden toegewezen met dien verstande dat [gedaagde] pas gehouden is haar medewerking te verlenen nadat [eiser sub 1] c.s. het door haar uit hoofde van de geldleenovereenkomst verschuldigde bedrag bevrijdend aan het OM heeft betaald. Als [gedaagde] niet meewerkt, zal dit vonnis daarvoor in de plaats treden.
Welk bedrag moet [eiser sub 1] c.s. betalen?
5.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrag in ieder geval bestaat uit de geleende som ad. € 900.000,-
5.12.
[gedaagde] heeft daarnaast gesteld dat [eiser sub 1] c.s. nog gehouden is een bedrag van € 236,- aan bankkosten te betalen. Deze kosten zijn door de bank bij de overmaking van de rentetermijnen ad. € 7.500,- steeds in mindering gebracht op het bedrag dat [gedaagde] ontving. Volgens [gedaagde] was [eiseres sub 3] op basis van de geldleenovereenkomst echter gehouden die kosten te voldoen. [eiser sub 1] c.s. heeft de verschuldigdheid noch de hoogte van dit bedrag (voldoende gemotiveerd) betwist, zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de juistheid van het door [gedaagde] gestelde. Dit betekent dat [eiser sub 1] c.s. ook dit bedrag nog verschuldigd is aan [gedaagde] .
5.13.
Dan de verschuldigde rentetermijnen. In de eerste plaats de rentetermijn over april 2017. Volgens [gedaagde] heeft [eiser sub 1] c.s. deze termijn ad. € 7.500,- tot op heden niet betaald. [eiser sub 1] c.s. heeft dit betwist, maar zij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de betreffende rentetermijn wel aan [gedaagde] heeft betaald. Om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. ook dit bedrag nog aan [gedaagde] moet betalen.
5.14.
En dan tot slot de verschuldigde rentetermijnen vanaf het moment dat het OM derdenbeslag heeft gelegd onder [eiser sub 1] c.s. Dan gaat het om de rentetermijnen over de maanden november 2017 en verder. Vanaf dat moment mocht en heeft [eiser sub 1] c.s. geen rentetermijnen meer betaald aan [gedaagde] . Zij blijft de rentetermijnen echter wel verschuldigd tot het moment dat de lening volledig is afgelost. In dat verband speelt de vraag wanneer [eiser sub 1] c.s. de lening aflost dan wel zou hebben afgelost als het OM geen beslag had gelegd. Volgens [eiser sub 1] c.s. zou zij de lening direct na ommekomst van het eerste jaar hebben willen aflossen. Voor die stelling ontbreekt echter enige onderbouwing in het dossier. Wel heeft [eiser sub 1] c.s. een e-mail overgelegd van 30 augustus 2018 aan het Functioneel Parket (productie 6) waarin namens [eiseres sub 3] wordt gesproken over vervroegde aflossing van de geldlening per 1 januari 2018 en waarin zij zegt dit destijds ook al met het OM te hebben gecommuniceerd, maar enige (schriftelijke) onderbouwing daarvan ontbreekt in deze procedure. Aangezien deze e-mail van 30 augustus 2018 het enige schriftelijke bewijs is waarin de wens is geuit om de geldlening vervroegd af te lossen, neemt de voorzieningenrechter 1 september 2018 als eerste moment dat is gebleken van de door [eiseres sub 3] gewenste aflossing. Dat [eiseres sub 3] [gedaagde] niet op de hoogte heeft gebracht van haar wens tot vervroegde aflossing is niet relevant, omdat het OM al beslag had gelegd op de vordering voordat [eiseres sub 3] kon aflossen. Nu voldoende aannemelijk is dat [eiseres sub 3] de lening in ieder geval per 1 september 2018 had willen aflossen en zij door een aan [gedaagde] toe te rekenen oorzaak hier niet toe in staat was, is zij in ieder geval vanaf dat moment geen rentetermijnen meer verschuldigd aan [gedaagde] . Dit betekent dat de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit gaat dat [eiseres sub 3] aan rentetermijnen nog een bedrag van € 75.000,- (10 termijnen x € 7.500,-: november 2017 t/m augustus 2018) verschuldigd is aan [gedaagde] .
5.15.
Het totale bedrag dat [eiser sub 1] c.s. op de rekening van het OM dient te betalen, begroot de voorzieningenrechter op € 982.736,- (€ 900.000 hoofdsom, € 236 bankkosten,€ 7.500 rentetermijn april 2017, € 75.000 rentetermijnen november 2017 t/m augustus 2018).
Uitvoerbaar bij voorraad?
5.16.
Bij toepassing van artikel 3:300 BW dient de rechter terughoudend te zijn in het uitspreken van een uitvoerbaar bij voorraad-verklaring (zie onder meer de wetsgeschiedenis). De voorzieningenrechter zal het vonnis daarom niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren nu de gevraagde c.q. toegewezen voorzieningen gelet op de aard daarvan moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt als dit vonnis in hoger beroep niet in stand zou blijven.
Proceskosten
5.17.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Het door [gedaagde] gedane beroep op verrekening van de kosten met hetgeen [eiser sub 1] c.s. moet betalen ter aflossing van de leningsovereenkomst, wordt verworpen. Verrekening is alleen toegestaan als de schuldenaar bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. In dit geval is [gedaagde] (op dit moment) niet bevoegd tot het afdwingen van de betaling van haar vordering.
5.18.
De kosten worden aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot op heden begroot op:
- explootkosten € 81,83
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat € 980,00
Totaal € 1.700,83
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in het incident
6.1.
wijst het verzoek tot vrijwaring af,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. begroot op nihil,
in de hoofdzaak
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om mee te werken aan een overeenkomst met het OM waarbij [gedaagde] en het OM toestemming geven aan [eiser sub 1] c.s. om het verschuldigde bedrag van € 982.736,- over te maken op een nog door het OM op te geven rekeningnummer, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van de tussen [gedaagde] en OM met dit doel op te stellen onderhandse akte,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om nadat [eiser sub 1] c.s. het bedrag van € 982.736,- conform de onder 6.3. genoemde overeenkomst op de bankrekening van het OM heeft gestort, mee te werken aan doorhaling van de inschrijving van de hypothecaire geldlening uit de daartoe bestemde registers, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van de hierbij op te maken akte tot doorhaling door [gedaagde] ,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. begroot op € 1.700,83,
6.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2019.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑03‑2019