Rb. Amsterdam, 22-06-2009, nr. 13/002157-09
ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ4874
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
22-06-2009
- Magistraten
Mr. A.R.P.J. Davids
- Zaaknummer
13/002157-09
- LJN
BJ4874
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ4874, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 22‑06‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AB 2009, 381 met annotatie van J.G. Brouwer
Uitspraak 22‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Artikel 6 van de Wet openbare manifestaties staat niet in de weg wanneer een politieagent bevelen geeft ter handhaving van de openbare orde, nu deze niet ingrijpen in het betogingsrecht.
Mr. A.R.P.J. Davids
Partij(en)
VERKORT VONNIS
van de politierechter Amsterdam in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De politierechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2008.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, nu verdachte in strijd met het gelijkheidsbeginsel wordt vervolgd, terwijl de andere demonstranten in de groep niet worden vervolgd.
De politierechter verwerpt dit verweer.
Op grond van het bepaalde in artikel 167, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering komt aan het openbaar ministerie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toe om na een onderzoek vervolging tegen een verdachte in te stellen. Op grond van artikel 167, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie afzien van vervolging op gronden aan het algemeen belang ontleend. Weliswaar vindt die ruime bevoegdheid zijn begrenzing in (onder andere) het gelijkheidsbeginsel, maar het enkele feit dat — zoals in casu is aangevoerd — een ander niet is vervolgd, brengt nog niet zonder meer mee dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Feiten of omstandigheden die zouden leiden tot het oordeel dat zulks in casu wel het geval is, zijn niet aannemelijk geworden.
3. Waardering van het bewijs
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 december 2008 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel krachtens artikel 2.2 lid 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening gedaan door [hoofdagent] hoofdagent van regiopolitie Amsterdam/Amstelland, die was belast met de uitoefening van enig toezicht, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen door te lopen, geen gevolg gegeven aan dit bevel.
4. Het bewijs
De politierechter grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat er onvoldoende bewijs is voor de verweten gedraging, te weten dat verdachte geen gehoor zou hebben gegeven aan het bevel om door te lopen. Het proces-verbaal van bevindingen is volgens de raadsman op dit punt innerlijk tegenstrijdig nu daarin weliswaar staat dat verdachte niet doorliep maar ook dat hij constant ging stilstaan, wat volgens de raadsman inhoudt dat hij ook constant doorliep. Verder stelt de raadsman dat verdachte niet kon doorlopen omdat de voorste rijen van de groep, waarvan hij deel uitmaakte, bleef stilstaan.
De politierechter overweegt als volgt.
In het proces-verbaal van aanhouding staat dat de verbalisant zag dat verdachte bleef staan en na diverse bevelen nog steeds niet doorliep, dat hij niet verder liep en constant ging stilstaan, dat de verbalisant verdachte beval om door te lopen en dat de verbalisant zag dat verdachte hier geen gehoor aan gaf en bleef staan. Hierop is verdachte aangehouden. Ter terechtzitting heeft de desbetreffende verbalisant, [hoofdagent], hoofdagent van politie, verklaard, voor zover hier van belang, dat verdachte ondanks het bevel om door te lopen, stil bleef staan. Hoewel aan verdachte kan worden toegegeven dat letterlijk opgevat bij ‘constant gaan stilstaan’ zoals vermeld in het proces-verbaal, ook sprake moet zijn geweest van het op enig moment (even) in beweging zijn gekomen, kan dit er niet aan afdoen dat verdachte blijkens het proces-verbaal van aanhouding en de verklaring van [hoofdagent] ter zitting na het geven van het hier aan de orde zijnde bevel is blijven stilstaan. Dat verdachte niet door kon lopen (en naar de politierechter begrijpt: geen gehoor kon geven aan het bevel), is niet gebleken. Uit het proces-verbaal van aanhouding volgt immers dat de groep waar verdachte toe behoorde, de pro-abortus groep, erg langzaam liep of stilstond en er kennelijk voor wilde zorgen dat de deelnemers aan de anti-abortus demonstratie niet hun route konden lopen en dat de meeste personen vóór de verbalisant, die vergezeld van diens collega's tussen de beide groepen inliep, wel desgevraagd door de politie doorliepen, maar dat verdachte in het bijzonder niet wilde doorlopen. Ter terechtzitting heeft [hoofdagent] in dit verband nog verklaard dat met name in de twee laatste rijen van de pro-abortus groep, waar verdachte zich in bevond, zich de raddraaiers bevonden. Uit deze verklaringen leidt de politierechter af dat het ten aanzien van verdachte geen kwestie was van niet kunnen doorlopen, maar van niet willen doorlopen. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De raadsman heeft verder betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat lid 3 van artikel 2.2 van de APV van Amsterdam hier toepassing mist, nu niet de politieambtenaar maar de burgemeester op grond van de Wet openbare manifestaties bevoegd is maatregelen te treffen. In het verlengde hiervan heeft de raadsman bepleit dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, nu de gemeentelijke wetgever niet bevoegd is het niet opvolgen van een bevel of vordering, gegeven in het kader van een openbare manifestatie, strafbaar te stellen zodat artikel 2.2 lid 3 van de APV Amsterdam onverbindend verklaard dient te worden.
De politierechter overweegt als volgt.
Artikel 2.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam luidt:
‘Samenscholing, ongeregeldheden, ordeverstoring en samenkomsten
- 1.
Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig deel te nemen aan een samenscholing of in groepsverband dan wel afzonderlijk onnodig op te dringen, anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de orde te verstoren.
- 2.
Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig een zaak bij zich te hebben waarvan aannemelijk is dat deze is meegebracht of aanwezig is om de orde te verstoren dan wel schade aan zaken of letsel aan personen toe te brengen.
- 3.
Degene die op of aan de weg bij een gebeurtenis die tot toeloop van publiek aanleiding geeft of bij enig voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan aanwezig is dan wel zich in de richting van die gebeurtenis of dat voorval begeeft, vervolgt op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie direct zijn weg in de aangegeven richting.
- 4.
De verboden gelden niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.’
Artikel 6 van de Wet openbare manifestaties luidt:
‘De burgemeester kan tijdens een samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, vergadering of betoging aanwijzingen geven, die degenen die deze houden of daaraan deelnemen in acht moeten nemen.’
In het proces-verbaal van aanhouding staat dat het bevel is gegeven op grond van artikel 2.2. lid 3 van de APV van Amsterdam. De politierechter onderschrijft niet de stelling van de raadsman dat artikel 2.2. lid 3 hier toepassing mist. De stelling dat de burgemeester bevoegd is om op grond van artikel 6 van de Wet openbare manifestaties aanwijzingen te geven tijdens een betoging laat immers onverlet de bevoegdheid van een politieambtenaar om, indien zich de situatie als bedoeld in lid 3 van artikel 2.2. van de APV voordoet, een bevel als daar omschreven te geven. Het hier aan de orde zijnde bevel ziet volgens het proces-verbaal van aanhouding op het op dat ogenblik trachten te voorkomen van een confrontatie tussen beide groepen en het daarom aansporen van de voorste groep om door te lopen. Naar het oordeel van de politierechter is hier geen sprake van een situatie waarin de politieagent heeft bevolen de (tegen)demonstratie te staken -hetgeen overigens ook niet is gesteld-, maar ook niet van een situatie waarin de (tegen)demonstratie door een politieagent aan aanwijzingen wordt gebonden die ingrijpen in het betogingsrecht. De enkele omstandigheid dat deelnemers aan die tegendemonstratie wordt bevolen om door te lopen om een op dat moment dreigende confrontatie te voorkomen, is in de gegeven omstandigheden daarom niet aan te merken als het geven van aanwijzingen als bedoeld in artikel 6 Wet openbare manifestaties, waartoe de burgemeester is bevoegd.
5. De strafbaarheid van het feit
De politierechter onderschrijft evenmin de stelling van de raadsman dat artikel 2.2. lid 3 van de APV van Amsterdam onverbindend is, reeds omdat dit artikellid niet ziet op bevelen die ingrijpen in het recht op betoging.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 130,-- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ter terechtzitting heeft de raadsman nog aangevoerd dat een eventueel op te leggen straf gematigd dient te worden omdat de aanhouding van verdachte met geweld gepaard is gegaan. De politierechter ziet echter geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie, nu deze in overeenstemming is met de straffen die doorgaans voor een dergelijk feit worden opgelegd. Verder geldt dat uit de verklaring van [hoofdagent] ter terechtzitting is gebleken dat het verdachte was die zich heeft verzet bij zijn aanhouding zodat om die reden de aanhouding met geweld heeft moeten plaatsvinden. De omstandigheid dat in het proces-verbaal van aanhouding niets staat vermeld omtrent de toepassing van geweld en het verzet bij aanhouding, maakt niet dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van de verklaringen van [hoofdagent]. Deze verklaringen zijn immers op ambtsbelofte afgelegd. Om die reden ziet de politierechter derhalve geen aanleiding de straf te matigen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 130,00 (zegge: honderddertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 2 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, politierechter,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2009.