ABRvS, 30-06-2004, nr. 200308289/1
ECLI:NL:RVS:2004:AP4683
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-06-2004
- Zaaknummer
200308289/1
- Roepnaam
Haarlemse dakkapel
Haarlemse dakopbouw
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AP4683, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑06‑2004; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JB 2004/293 met annotatie van C.L.G.F.H. Albers
Uitspraak 30‑06‑2004
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 18 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) appellanten gelast de dakopbouw op de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) binnen twaalf weken in overeenstemming te brengen met een daarvoor verleende bouwvergunning dan wel deze af te breken, onder oplegging van een dwangsom van € 6.000,00 per week met een maximum van € 18.000,00.
200308289/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 oktober 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) appellanten gelast de dakopbouw op de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) binnen twaalf weken in overeenstemming te brengen met een daarvoor verleende bouwvergunning dan wel deze af te breken, onder oplegging van een dwangsom van € 6.000,00 per week met een maximum van € 18.000,00.
Bij besluit van 18 maart 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2003, verzonden op 29 oktober 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2004, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.S.M. Vringer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vaststaat dat de dakopbouw is gebouwd in afwijking van de daarvoor op 9 juni 1999 verleende bouwvergunning. Derhalve is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Het oordeel van de rechtbank dat concreet zicht op legalisering ontbrak ten tijde van de beslissing op bezwaar is niet betwist.
2.4. Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het niet mogelijk was om aan de last te voldoen binnen de door het college in bezwaar gehandhaafde begunstigingstermijn. Niet aannemelijk is gemaakt dat binnen die termijn geen aannemer bereid kon worden gevonden de dakopbouw in overeenstemming met de daarvoor verleende bouwvergunning te brengen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat appellanten eerst nadat desgevraagd aan hen op 19 september 2002 een tweede bouwvergunning is verleend voor een – van de gerealiseerde dakopbouw afwijkende – dakopbouw, geruime tijd na het verstrijken van die termijn aannemersbedrijven hebben benaderd ter zake van het verbouwen van de dakopbouw. Naar zeggen van appellanten heeft dat geleid tot een tweetal offertes.
2.5. De Afdeling gaat voorbij aan het betoog van appellant dat een publicatie van een foto in de Stadskrant van Haarlem jegens hem onrechtmatig is nu uitsluitend de burgerlijke rechter bevoegd is daarover te oordelen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004
17-412.