In dezelfde zin HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6406, NJ 2012/29.
HR, 19-12-2017, nr. 16/05535
ECLI:NL:HR:2017:3197
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
16/05535
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3197, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1370, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1370, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3197, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0019
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Gifmoord. Art. 289 Sr. Afstand van rechtsbijstand. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI2315 m.b.t. gevallen waarin afstand van rechtsbijstand kan worden gedaan en het toezicht door de rechter. Gelet op het procesverloop in h.b. heeft het Hof zich ervan vergewist of de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig is gedaan en geoordeeld dat daarvan sprake is. Het Hof heeft de keuze van de verdachte gerespecteerd. Het heeft voorts tijdens de behandeling van de zaak bijzondere aandacht geschonken aan de positie van verdachte, ook waar het gaat om het verstrekken van informatie die verdachte voor zijn verdediging behoeft. Volgt verwerping.
Partij(en)
19 december 2017
Strafkamer
nr. S 16/05535
JHO/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 2 november 2016, nummer 21/004709-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof onvoldoende heeft onderzocht of de keuze van de verdachte om af te zien van bijstand van een raadsman voldoende bewust is gemaakt en voorts dat het Hof onvoldoende aan de verdachte heeft uitgelegd waarom het verstandig zou zijn zich te laten bijstaan door een advocaat.
2.2.
Het Hof heeft - in navolging van de Rechtbank - de verdachte ter zake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren. Het procesverloop, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel, is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 19 tot en met 31.
2.3.
Voor de beoordeling van het middel is van belang hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2315, NJ 2010/143, heeft overwogen:
"3.3.1. Art. 6, derde lid onder c, EVRM kent de verdachte het recht toe om zichzelf te verdedigen dan wel zich te laten bijstaan door een advocaat. Die verdragswaarborg komt ook tot uitdrukking in het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge art. 28, eerste lid, Sv is de verdachte bevoegd zich door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan. De in dat wetboek voorziene toevoeging van een raadsman aan de verdachte is in een aantal gevallen verplicht, onder meer wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt of heeft bevonden (art. 41 Sv).
3.3.2.
Of een verdachte zichzelf ter terechtzitting wil verdedigen dan wel zich wil laten verdedigen door een raadsman, is ter vrije keuze van de verdachte. Dat geldt ook indien aan de verdachte een raadsman is toegevoegd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat een (toegevoegde) raadsman daadwerkelijk optreedt in het geval de verdachte ervoor kiest zichzelf te verdedigen en dus afstand doet van het recht op rechtsbijstand. De wet kent dus niet de mogelijkheid van rechtsbijstand tegen de wil van de verdachte. In dat verband verdient nog opmerking dat ingevolge Regel 9 van de voor advocaten geldende Gedragsregels 1992 het advocaten niet is toegestaan om handelingen te verrichten tegen de kennelijke wil van hun cliënt.
3.3.3.
Voor enkele gevallen heeft de wetgever dat stelsel doorbroken. Zo komen, indien de verdachte de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, alle aan de verdachte toekomende bevoegdheden ook toe aan zijn raadsman (art. 503, eerste lid, Sv). Hetzelfde geldt ten aanzien van de berechting van een verdachte bij wie een zodanige gebrekkige ontwikkeling in of ziekelijke stoornis van de geestvermogens wordt vermoed dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen (art. 509a in verbinding met art. 509d, derde lid, Sv). In die gevallen is geen plaats voor afstand van het recht op rechtsbijstand.
De raadsman is dan bevoegd en gehouden op te treden, ook al geeft de verdachte te kennen dat hij geen rechtsbijstand wenst of zich niet kan verenigen met de wijze waarop de raadsman aan die bijstand invulling geeft.
3.4.
Met die bijzondere regelingen is beoogd om verdachten die niet in staat moeten worden geacht hun positie in het strafproces te bepalen, te verzekeren van een effectieve verdediging. Dat betekent niet dat in de overige gevallen de zorg voor een dergelijke, door art. 6 EVRM vereiste verdediging steeds en zonder meer aan de verdachte kan worden gelaten. Dat geldt in het bijzonder indien een verdachte ten aanzien van wie de wetgever heeft voorzien in ambtshalve toevoeging van een raadsman, ervoor kiest om zichzelf te verdedigen en te kennen geeft afstand te willen doen van zijn recht op rechtsbijstand. Dan zal de rechter erop moeten toezien dat door die keuze aan het recht op een eerlijk proces niet wordt tekortgedaan. In een zodanig geval zal de rechter zich ervan moeten vergewissen dat de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig is gedaan. Indien de rechter oordeelt dat daarvan sprake is en hij de keuze van de verdachte respecteert, zal hij tijdens de behandeling van de zaak bijzondere aandacht moeten schenken aan de positie van de verdachte. Dat geldt met name waar het gaat om het verstrekken van informatie die de verdachte voor zijn verdediging behoeft. In dat opzicht kan de verdachte immers tekortkomen omdat hij, anders dan met de regeling van de ambtshalve toevoeging is beoogd, geen bijstand van een rechtsgeleerde raadsman heeft. In dat tekort zal de rechter zoveel als mogelijk dienen te voorzien."
2.4.1.
Blijkens het procesverloop in hoger beroep heeft het Hof een aantal keren, op verschillende terechtzittingen, bijzondere aandacht geschonken aan de positie van de verdachte en zijn belang om zich te voorzien van rechtsbijstand in het licht van de ernst van hetgeen hem ten laste is gelegd, ter zake waarvan hij in eerste aanleg reeds was veroordeeld. Daarbij is de verdachte een aantal keren, op verschillende in tijd uiteen liggende terechtzittingen in overweging gegeven zich te laten bijstaan door de hem toegevoegde advocaat dan wel een andere advocaat te kiezen. Uit de in de conclusie vermelde processen-verbaal kan voorts worden afgeleid dat de verdachte zich aanvankelijk door verschillende advocaten heeft laten bijstaan alsmede dat namens de verdachte verzoeken zijn gedaan tot nader onderzoek, waarvan een aantal is gehonoreerd. De verdachte heeft desondanks steeds te kennen gegeven af te zien van rechtsbijstand omdat een advocaat zijns inziens niets voor hem doet.
2.4.2.
Bedoelde processen-verbaal houden voorts in dat de verdachte op de voet van art. 509a Sv door een psychiater is onderzocht. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 mei 2016 houdt in als mededeling van de voorzitter van het Hof dat er volgens de psychiater "waarschijnlijk wel iets aan de hand is" met de verdachte maar dat dat naar het oordeel van de psychiater "niet betekent dat (...) [de verdachte zijn] belangen niet naar behoren zou kunnen behartigen".
2.4.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 augustus 2016 heeft het Hof bij monde van de voorzitter de verdachte meegedeeld dat de inhoudelijke behandeling van zijn zaak was bepaald op 19 oktober 2016, dat een advocaat was aangewezen als verdachtes raadsman en als zodanig was toegevoegd en dat als de verdachte een andere advocaat wenste hij die zo snel mogelijk diende te benaderen. Ten slotte blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 oktober 2016 dat, nadat de verdachte opnieuw het standpunt innam dat hij geen bijstand van een advocaat wenste, de verdachte - kort voor het requisitoir van de Advocaat-Generaal - wederom door het Hof is gewezen op het belang van rechtsbijstand mede gelet op de veroordeling in eerste aanleg. Blijkens het proces-verbaal heeft de verdachte daarop te kennen gegeven dat hij bij zijn standpunt bleef dat hij geen gebruik wenste te maken van een advocaat en dat hij had begrepen wat tegen hem was gezegd.
2.5.
Gelet op het procesverloop in hoger beroep heeft het Hof zich ervan vergewist of de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig is gedaan en geoordeeld dat daarvan sprake is. Het Hof heeft de keuze van de verdachte gerespecteerd. Het heeft voorts, gelet op voormeld procesverloop, tijdens de behandeling van de zaak bijzondere aandacht geschonken aan de positie van de verdachte, ook waar het gaat om het verstrekken van informatie die de verdachte voor zijn verdediging behoeft. Aldus handelend heeft het Hof niet miskend hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld.
2.6.
Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017.
Conclusie 07‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Gifmoord. Art. 289 Sr. Afstand van rechtsbijstand. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI2315 m.b.t. gevallen waarin afstand van rechtsbijstand kan worden gedaan en het toezicht door de rechter. Gelet op het procesverloop in h.b. heeft het Hof zich ervan vergewist of de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig is gedaan en geoordeeld dat daarvan sprake is. Het Hof heeft de keuze van de verdachte gerespecteerd. Het heeft voorts tijdens de behandeling van de zaak bijzondere aandacht geschonken aan de positie van verdachte, ook waar het gaat om het verstrekken van informatie die verdachte voor zijn verdediging behoeft. Volgt verwerping.
Nr. 16/05535 Zitting: 7 november 2017 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 2 november 2016 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen en de teruggave gelast aan de verdachte van voorwerpen als in het arrest genoemd.
Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel houdt in dat het bewijs van de voorbedachte raad onvoldoende is gemotiveerd.
Het hof heeft ten laste van verdachte onder primair bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van oktober 2011 tot en met 13 mei 2012 in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte (telkens) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, op tijdstippen in de periode van oktober 2011 t/m 13 mei 2012 telkens de giftige stof (natrium)azide heeft toegevoegd aan voeding en/of drank waarvan hij, verdachte, wist dat [slachtoffer] deze voeding en/of drank tot zich zou nemen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.”
5. Met betrekking tot het bewijs van de voorbedachte raad heeft het hof overwogen:
“Onder het kopje “doodsoorzaak” is reeds vastgesteld dat [slachtoffer] op 13 mei 2012 is overleden aan de gevolgen van een chronische vergiftiging met natriumazide.
Op grond van het voorgaande stelt het hof voorts het volgende vast:
- verdachte kreeg in oktober 2011 en op 11 mei 2012 de beschikking over een hoeveelheid natriumazide, een gif dat maar zeer beperkt verkrijgbaar is;
- nadat verdachte in oktober 2011 de beschikking kreeg over de natriumazide werd [slachtoffer] ziek;
- op 11 mei 2012 kreeg verdachte de beschikking over een tweede hoeveelheid natriumazide, kort daarna verslechterde de gezondheidstoestand van [slachtoffer] sterk en op 13 mei 2012 is zij overleden;
- verdachte was als geen ander in de gelegenheid om [slachtoffer] de natriumazide toe te dienen.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat het verdachte is geweest die opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door op tijdstippen in de periode van oktober 2011 tot en met 13 mei 2012 natriumazide aan voeding en/of drank toe te voegen, waarvan verdachte wist dat [slachtoffer] deze tot zich zou nemen.
Met betrekking tot de ‘voorbedachte raad’ overweegt het hof dat op grond van het bovenstaande vast is komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op de door hem te nemen besluiten - te weten: om natriumazide aan de voeding en/of de drank toe te voegen - en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijk gemoedsopwelling, zodat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van contra-indicaties dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld, is niet gebleken. Het hof zal derhalve de primair ten laste gelegde moord bewezen verklaren.”
6. In de toelichting op het middel wordt erop gewezen dat bewezen is verklaard dat de verdachte (telkens) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg op tijdstippen telkens de giftige stof (natrium)azide heeft toegevoegd aan voeding en/of drank waarvan hij, verdachte, wist dat [slachtoffer] deze voeding en/of drank tot zich zou nemen. Dit betekent, aldus de toelichting op het middel, dat bewezen moet worden dat de voorbedachte raad bestond op ieder van de tijdstippen waarop natriumazide aan de voeding en/of de drank werd toegevoegd en de voorbedachte raad dus chronisch moet zijn geweest. Uit de bewijsoverwegingen c.q. bewijsmiddelen valt af te leiden dat niet iedere toediening van natriumazide dodelijk is geweest. Het klaarblijkelijk niet letale karakter van de eerdere toediening en consumpties van de Beerenburg en het knäckebröd en/of overige eet- en drinkwaren en het ontbreken van een op de Hoornse taart toegesneden tenlastelegging, leveren, aldus de toelichting op het middel, een contra-indicatie op dat verzoeker telkens na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld.
7. Het hof heeft in de in de toelichting op het middel genoemde omstandigheden kennelijk geen contra-indicatie voor het bewijs van voorbedachte raad gezien. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof in de omstandigheid dat de verdachte nadat de toevoeging van natriumazide niet tot de dood van Heij had geleid opnieuw natriumazide aan haar eten toevoegde en wel steeds opnieuw totdat zij overleed, een aanwijzing gezien dat de verdachte met het steeds weer toevoegen van natriumazide liet zien dat hij stellig van plan was haar het leven te benemen en hij dus ook bij elke toevoeging met voorbedachte raad heeft gehandeld. In de door het middel genoemde omstandigheden zag het hof dus kennelijk en niet onbegrijpelijk juist geen aanwijzing voor een contra-indicatie voor voorbedachte raad. Het bewijs van de voorbedachte raad lijdt daarom ook niet aan een gebrek als door het middel bedoeld.
8. Het middel faalt.
9. Het tweede middel houdt in dat het hof het verzoek van de raadsvrouw van de verdachte tot het horen van de getuige [betrokkene 1] heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen.
10. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2013 houdt met betrekking tot het verzoek van verdachtes raadsvrouw [betrokkene 1] als getuige te horen in:
“De voorzitter vraagt de raadsvrouw of zij haar in de fax van 14 oktober 2013 genoemde onderzoekswensen nader wenst te motiveren.
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik heb in mijn onderzoekswensen in de betreffende fax uitgebreid toegelicht. Ik zou graag het standpunt van de advocaat-generaal vernemen en daarna eventueel daarop willen reageren.
(...)
12. Het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] moet mijns inziens worden afgewezen. Ik begrijp niet goed waarom deze getuige moet worden gehoord. Indien uw hof deze getuige wel wil horen, dan verzoek ik uw hof ook de boekhouder, [betrokkene 2], te horen. Op de vraag van de oudste raadsheer waarom de boekhouder dan gehoord moet worden, kan ik u zeggen dat hij ook kan verklaren over zaken rondom de sluiting van het huwelijk tussen het slachtoffer en verdachte. Beide getuigen kunnen dan wat mij betreft worden gehoord bij de raadsheer-commissaris.
De voorzitter vraagt de raadsvrouw om een eventuele nadere toelichting op haar verzoeken en om een reactie op de door de advocaat-generaal ingenomen standpunten.
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ook ik zal de verzoeken puntsgewijs nalopen.
(...)
12. Ik heb geen behoefte aan het horen van de boekhouder. Ten aanzien van de getuige [betrokkene 1] ben ik van mening dat deze getuige iets kan zeggen over de sluiting van het huwelijk, maar ook over het tijdschrift ter ere van de 60e verjaardag van [slachtoffer]. Toen is door haar een verklaring voorgelezen. Deze verklaring bevindt zich niet in het dossier. Daarover wil ik deze getuige graag bevragen. Ik heb geen aanwijzing dat de boekhouder hier nadere informatie over heeft. Als uw hof beslist dat de boekhouder wel gehoord gaat worden, wil ik uiteraard wel aanwezig zijn bij het verhoor. De getuige [betrokkene 1] kan wat mij betreft door de raadsheer-commissaris gehoord worden.
De oudste raadsheer vraagt de raadsvrouw naar de relevantie van het horen van de getuige [betrokkene 1].
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
Deze getuige heeft meer informatie over de sluiting van het huwelijk. Daarover heeft zij gepraat met verdachte. Zij weet meer over het al dan niet trouwen in gemeenschap van goederen. Ik wil deze getuige dus eigenlijk horen in het kader van het motief dat de rechtbank in haar vonnis heeft aangenomen.
De advocaat-generaal repliceert, zakelijk weergegeven:
Ik persisteer in grote lijnen. Ik heb nog een enkele opmerking.
(...)
Het verzoek om het horen van de getuige [betrokkene 1] begrijp ik niet. Er was sprake van een huwelijk. Wat het gevoel van deze getuige daarbij is, vind ik niet relevant. Het belang van de brief van het slachtoffer begrijp ik al helemaal niet.”
11. Het tussenarrest van 30 oktober 2013 houdt met betrekking tot het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige in voor zover hier van belang:
“12. Het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] wordt door het hof afgewezen nu daartoe de noodzaak niet bestaat. Het horen van deze getuige is niet van belang voor enige door het hof te nemen beslissing. Met de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] komt aan het verzoek van de advocaat-generaal tot het horen van de getuige [betrokkene 2] de grond te ontvallen.”
12. Volgens de toelichting op het middel is dit oordeel onbegrijpelijk omdat het hof in soortgelijke bewoordingen als de rechtbank het motief, gelegen in het aangenomen financieel belang van verzoeker bij het overlijden van [slachtoffer], mede redengevend heeft geacht voor het bewijs van de voorbedachte raad.
13. Met betrekking tot het bewijs heeft het hof onder het hoofd “Motief” - met inbegrip van de hier niet vermelde voetnoten - overwogen:
“Verdachte heeft [slachtoffer] in augustus 2006 in haar boekwinkel leren kennen. Vrij kort daarna is hij bij haar gaan wonen en op 24 oktober 2008 zijn zij in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Verdachte drong er op aan dat dit huwelijk in gemeenschap van goederen zou zijn. [slachtoffer] heeft bij testament van 29 april 2008 aan verdachte haar woonhuis, haar aandelen in de besloten vennootschap “[A] BV” en het bedrijfspand gelegateerd. Bij testament van 29 april 2009 heeft zij verdachte benoemd tot haar enige en algehele erfgenaam, met legaten aan haar broer, zus en de kinderen van haar ex-partner. Bij testament van 9 april 2010 heeft [slachtoffer] verdachte benoemd tot haar enige en algehele erfgenaam. Verdachte had dus een financieel belang bij het overlijden van [slachtoffer]. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen anderen naar voren gekomen die belang bij haar dood hadden.”
14. In aanmerking genomen dat niet valt in te zien welke betekenis hetgeen door verdachtes raadsvrouw aan het verzoek ten grondslag is gelegd, kan hebben voor ‘s hofs oordeel dat de verdachte een financieel belang had bij het overlijden van [slachtoffer], is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. Welke motieven ook ten grondslag mogen hebben gelegen aan het sluiten van het huwelijk in gemeenschap van goederen, deze nemen niet weg dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit reeds op grond van het testament van 9 april 2010 een financieel belang had bij het overlijden van [slachtoffer].
15. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
16. Het derde middel klaagt dat het hof onvoldoende heeft onderzocht of de keuze van de verdachte om af te zien van bijstand van een raadsman voldoende bewust is gemaakt en voorts dat het hof onvoldoende aan de verdachte heeft uitgelegd waarom het verstandig zou zijn zich te laten bijstaan door een advocaat.
17. In zijn arrest van 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2315, NJ 2010/143 (m.nt. T.M. Schalken) overwoog de Hoge Raad:
“3.3.1. Art. 6, derde lid onder c, EVRM kent de verdachte het recht toe om zichzelf te verdedigen dan wel zich te laten bijstaan door een advocaat. Die verdragswaarborg komt ook tot uitdrukking in het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge art. 28, eerste lid, Sv is de verdachte bevoegd zich door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan. De in dat wetboek voorziene toevoeging van een raadsman aan de verdachte is in een aantal gevallen verplicht, onder meer wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt of heeft bevonden (art. 41 Sv).
3.3.2. Of een verdachte zichzelf ter terechtzitting wil verdedigen dan wel zich wil laten verdedigen door een raadsman, is ter vrije keuze van de verdachte. Dat geldt ook indien aan de verdachte een raadsman is toegevoegd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat een (toegevoegde) raadsman daadwerkelijk optreedt in het geval de verdachte ervoor kiest zichzelf te verdedigen en dus afstand doet van het recht op rechtsbijstand. De wet kent dus niet de mogelijkheid van rechtsbijstand tegen de wil van de verdachte. In dat verband verdient nog opmerking dat ingevolge Regel 9 van de voor advocaten geldende Gedragsregels 1992 het advocaten niet is toegestaan om handelingen te verrichten tegen de kennelijke wil van hun cliënt.
3.3.3. Voor enkele gevallen heeft de wetgever dat stelsel doorbroken. Zo komen, indien de verdachte de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, alle aan de verdachte toekomende bevoegdheden ook toe aan zijn raadsman (art. 503, eerste lid, Sv). Hetzelfde geldt ten aanzien van de berechting van een verdachte bij wie een zodanige gebrekkige ontwikkeling in of ziekelijke stoornis van de geestvermogens wordt vermoed dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen (art. 509a in verbinding met art. 509d, derde lid, Sv). In die gevallen is geen plaats voor afstand van het recht op rechtsbijstand. De raadsman is dan bevoegd en gehouden op te treden, ook al geeft de verdachte te kennen dat hij geen rechtsbijstand wenst of zich niet kan verenigen met de wijze waarop de raadsman aan die bijstand invulling
geeft.
3.4. Met die bijzondere regelingen is beoogd om verdachten die niet in staat moeten worden geacht hun positie in het strafproces te bepalen, te verzekeren van een effectieve verdediging. Dat betekent niet dat in de overige gevallen de zorg voor een dergelijke, door art. 6 EVRM vereiste verdediging steeds en zonder meer aan de verdachte kan worden gelaten. Dat geldt in het bijzonder indien een verdachte ten aanzien van wie de wetgever heeft voorzien in ambtshalve toevoeging van een raadsman, ervoor kiest om zichzelf te verdedigen en te kennen geeft afstand te willen doen van zijn recht op rechtsbijstand. Dan zal de rechter erop moeten toezien dat door die keuze aan het recht op een eerlijk proces niet wordt tekortgedaan. In een zodanig geval zal de rechter zich ervan moeten vergewissen dat de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig is gedaan. Indien de rechter oordeelt dat daarvan sprake is en hij de keuze van de verdachte respecteert, zal hij tijdens de behandeling van de zaak bijzondere aandacht moeten schenken aan de positie van de verdachte. Dat geldt met name waar het gaat om het verstrekken van informatie die de verdachte voor zijn verdediging behoeft. In dat opzicht kan de verdachte immers tekortkomen omdat hij, anders dan met de regeling van de ambtshalve toevoeging is beoogd, geen bijstand van een rechtsgeleerde raadsman heeft. In dat tekort zal de rechter zoveel als mogelijk dienen te voorzien.
3.5. In deze zaak is sprake van een zeer ernstig levensdelict, dat bedreigd is met de zwaarst mogelijke straf, levenslange gevangenisstraf. De verdachte heeft steeds ontkend het feit te hebben gepleegd en heeft geweigerd mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft zowel in eerste aanleg als in appel, naast een langdurige gevangenisstraf, TBS met dwangverpleging gevorderd. Die maatregel is in eerste aanleg ook opgelegd. Blijkens het in hoger beroep gehouden requisitoir heeft de Advocaat-Generaal overwogen levenslange gevangenisstraf te eisen, maar daarvan uiteindelijk afgezien. Zowel in eerste aanleg als in appel is aan de orde geweest of sprake was van voorbedachte raad.
Gelet op de juridische merites van de zaak en hetgeen er voor de verdachte op het spel stond, lijdt het geen twijfel dat met rechtsbijstand ter terechtzitting een wezenlijk belang was gemoeid. Het Hof heeft dat belang klaarblijkelijk onderkend en de verdachte meermalen in de gelegenheid gesteld om, zo hij dat wenste, zich alsnog met de ter terechtzitting aanwezige toegevoegde raadsman te verstaan. Dat neemt niet weg dat het Hof eerst en vooral onder ogen had te zien of sprake was van een desbewuste afstand van de verdachte van zijn recht op rechtsbijstand. In de bijzondere omstandigheden van het geval was het Hof gehouden in dat opzicht een indringende toets aan te leggen en in dat verband de verdachte in overweging te geven al dan niet in overleg met de aanwezige raadsman en zo nodig na onderbreking of schorsing van de behandeling, zich te beraden omtrent de gevolgen van de door hem ingenomen proceshouding, opdat hij zijn standpunt op enig moment zou kunnen herzien.
3.6. Het Hof heeft geen overweging gewijd aan de door de verdachte gedane ‘afstand’ van rechtsbijstand. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep volgt dat het Hof de keuze van de verdachte om zichzelf te verdedigen zonder meer heeft aanvaard en het aan hem heeft gelaten of hij zich in de loop van het proces met de aanwezige raadsman wilde verstaan. Niet blijkt dat het Hof de motieven van de verdachte voor die keuze heeft onderzocht, ofschoon uit de door de verdachte in de loop van de terechtzitting opgegeven reden, namelijk dat als hij zich zou hebben laten bijstaan zijn veroordeling reeds had vastgestaan, aanwijzingen vallen te putten dat hij de draagwijdte van die keuze niet ten volle overzag. Voorts blijkt niet dat het Hof bij de aanvang van de terechtzitting dan wel op enig ander in aanmerking komend moment, zoals na het requisitoir, de verdachte het belang van rechtsbijstand in deze zaak en de consequenties van de door hem ingenomen proceshouding heeft voorgehouden in het licht van hetgeen er voor hem op het spel stond, de juridische aspecten van de zaak daaronder begrepen. In de omstandigheden van het geval betekent een en ander dat sprake is van een motiveringsgebrek. Het middel klaagt daarover terecht.”1.
18. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof gezien het ontbreken van een daartoe strekkende mededeling in het proces-verbaal van de terechtzitting niet heeft doen blijken zich ervan te hebben vergewist dat de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig is gedaan. Voorts, aldus de toelichting op het middel, blijkt niet dat de rechter tijdens de behandeling van de zaak bijzondere aandacht heeft geschonken aan de positie van de verdachte, met name waar het gaat om het verstrekken van informatie die de verdachte voor zijn verdediging behoeft. Met betrekking tot een en ander is het volgende van belang.
19. Ter terechtzittingen in hoger beroep van 16 oktober 2013 en 19 december 2013 is mr. L. Schyns, advocaat te Maastricht, verschenen als uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouw van de verdachte.
20. Ter terechtzitting van 6 maart 2014 is noch de verdachte noch zijn raadsvrouw verschenen.
21. Ter terechtzitting van 13 mei 2014 is mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht, optredend als vervanger van mr. L. Schyns, verschenen als uitdrukkelijk gemachtigde raadsman van de verdachte.
22. Ter terechtzitting van 29 juli 2014 is noch de verdachte noch zijn raadsvrouw verschenen.
23. Ter terechtzittingen van 23 oktober 2014, 8 januari 2015 en 31 maart 2015 wordt de verdachte bijgestaan door mr. L. Schyns, advocate te Maastricht.
24. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 juni 2015 houdt omtrent verdachtes keuze af te zien van bijstand van een advocaat in:
“De voorzitter deelt mede informatie omtrent de huidige stand van zaken in het onderzoek van de zaak van de raadsheer-commissaris te hebben ontvangen. De voorzitter geeft in het kort aan:
- de toenmalige raadsvrouw van verdachte, mr. L. Schyns, is opgevolgd door mr. Oerlemans, echter mr. Oerlemans heeft de verdediging op zijn beurt ook neergelegd; met andere woorden: verdachte zit op dit moment zonder raadsman;
- dr. Spendlove is begonnen met zijn onderzoek en moet nog onderzoeksmateriaal ontvangen; naar alle waarschijnlijkheid zal dr. Spendlove na de zomerperiode kunnen rapporteren;
- dr. Pennings wachtte op 12 juni jongstleden nog op stukken van het UMC Radboud en zal na ontvangst van die stukken zijn rapportage afronden, en
- de raadsheer-commissaris ziet niet in dat gewacht moet worden op de uitkomsten van de contra expertise voordat de getuige [betrokkene 3] gehoord kan worden.
De voorzitter deelt mede dat de raadsheer-commissaris met verdachte een gesprek wil aangaan om te kijken of er snel een andere advocaat kan worden gevonden die verdachte kan bijstaan zodat de zaak na afronding van de nadere onderzoeken vlot op de rol geplaatst kan worden voor een inhoudelijke behandeling.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Het is juist dat ik op dit moment geen advocaat heb. Ik ben thans bezig met een nieuwe advocaat. Mijn eerste advocaat heb ik twee jaar lang gehad. Ik kon niet meer volgen wat ze had gedaan en door de vertragingen hebben we besloten uit elkaar te gaan. Ik heb met mr. Oerlemans gesproken en gevraagd of ik mijn eerste raadsvrouw weer kon krijgen. Hij zou kijken of ik een andere advocaat zou kunnen krijgen. Ik ben bereid om met de raadsheer-commissaris het gesprek aan te gaan om snel een andere advocaat te kunnen krijgen.
Mijn vorige raadsvrouw heeft stukken naar deskundigen verzonden. Nadien heb ik niets meer vernomen.
Ik hoop dat uw hof een deadline van 30 dagen stelt. Ik moet een medische behandeling ondergaan en ik verzoek uw hof daarvoor mijn voorlopige hechtenis te schorsen.”
25. Ter terechtzitting van 16 september 2015, alwaar ook de verdachte aanwezig is, wordt de verdachte bijgestaan door mr. P.H.P. van Vugt, advocaat te Eindhoven.
26. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2015 houdt omtrent verdachtes keuze af te zien van bijstand van een advocaat in:
“De voorzitter deelt mede dat het heden een pro forma zitting betreft en dat er derhalve geen inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden.
De voorzitter deelt mede omtrent de huidige stand van zaken in het onderzoek dat dr. Pennings het concept-rapport klaar heeft en dat dr. Spendlove zijn rapportage binnenkort zal afronden.
De voorzitter constateert dat verdachte geen advocaat heeft en geeft verdachte mee dat het verstandig is dat hij zich van rechtsbijstand voorziet.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Het is juist dat ik geen advocaat heb. Het ziekenhuis is gestopt met de behandeling. Ik had met mijn vorige advocaat een afspraak. De advocaat is echter die afspraak niet nagekomen. Ik heb de tenlastegelegde feiten niet gepleegd. Ik kan u niet beloven dat ik mij van rechtsbijstand ga voorzien. Een advocaat moet wel zijn afspraken nakomen.”
27. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 maart 2016 houdt omtrent verdachtes keuze af te zien van bijstand van een advocaat in:
“Mede ter terechtzitting is aanwezig mr. J.W. Schouten, advocaat te Arnhem.
De voorzitter constateert dat er een tolk is opgeroepen, maar dat deze niet is verschenen.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik heb geen tolk nodig. Ik heb ook geen advocaat nodig. Ik durf geen tolk meer te hebben. Ik zit onterecht hier. Ik heb niets gedaan. Niemand gelooft mij. Waarom zit ik vast? Het is niet eerlijk.
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen deze zal horen en deelt verdachte mede dat deze niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter deelt mede dat de zitting een pro forma-zitting betreft en dat de zaak vandaag niet inhoudelijk zal worden behandeld.
De voorzitter vraagt verdachte of hij begrijpt waar deze strafzaak over gaat.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Mijn vrouw is overleden. Ik word daar van beschuldigd. Maar mijn vrouw was gewoon ziek. Ik heb goed voor haar gezorgd en ik ben met haar naar het ziekenhuis gegaan.
De voorzitter houdt verdachte voor dat hij door de rechtbank tot 18 jaar gevangenisstraf is veroordeeld wegens moord op zijn echtgenote.
De voorzitter houdt verdachte voorts voor dat namens de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2014 een aantal onderzoekswensen is gedaan, op welke onderzoekswensen het hof bij tussenarrest van 27 mei 2014 beslissingen heeft genomen.
Het bevolen nadere onderzoek is nog niet helemaal afgerond.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Die rapportages heb ik nog niet gezien. Alle keren dat ik een advocaat neem, helpt hij mij niet. U, voorzitter, deelt mij mede dat de rapportages nog niet klaar zijn. Het zijn nog concepten waarop mijn advocaat nog commentaar mag leveren.
De voorzitter houdt voor het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 25 februari 2016. De raadsheer-commissaris relateert onder meer dat hij tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van een situatie aangeduid in artikel 509a Sv, dat wil zeggen dat verdachte niet in staat moet worden geacht zijn belangen behoorlijk te behartigen vermoedelijk als gevolg van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen. Voorts geeft de raadsheer commissaris aan dat zijn proces-verbaal van bevindingen moet worden beschouwd als een voordracht van de raadsheer-commissaris tot het geven van een beslissing als bedoel in artikel 509a, tweede lid, Sv en dat een (nadere) toevoeging van een raadsman in het kader van artikel 509a Sv zou moeten volgen.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Mijn advocaten helpen mij niet. Ook mijnheer Schouten helpt mij niet. Ik heb het niet gedaan. Ik wil naar huis.
Mr. Schouten geeft desgevraagd aan dat hij zich wel gebonden acht aan de afgegeven toevoeging maar dat hij niet is gemachtigd om namens verdachte het woord te voeren, ook niet op het door de raadsheer-commissaris aangedragen punt. Hij is ook niet gemachtigd commentaar op de concept-rapporten te geven.
De oudste raadsheer vraagt aan verdachte welke taal hij het beste spreekt, Nederlands of zijn moedertaal Marokkaans-Arabisch.
Verdachte verklaart, zakelijk weergeven:
De Arabische taal is ook moeilijk. Deze taal heeft veel dialecten. Ik heb geen tolk nodig. Eerder heeft de tolk fouten gemaakt. Ik wil de behandeling liever in het Nederlands doen, zonder tolk. Als ik de tijd krijg, kan ik het goed uitleggen in het Nederlands. Mijn moedertaal is inderdaad Marokkaans-Arabisch.
Mijn advocaat doet niets voor mij.
De oudste raadsheer vraagt of verdachte weet waar de zaak over gaat.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven.
Ze zeggen dat ik mijn vrouw heb vergiftigd. Maar dat klopt niet. De straf is niet eerlijk.
Als er een advocaat is die mij goed helpt, dan zou ik graag worden bijgestaan door een advocaat. Maar mijn advocaat helpt mij niet. Ze stellen me allemaal vragen. Mijn advocaat probeert mij te beschuldigen. Ik heb wel moeite gedaan om een andere advocaat te vinden. Maar ze helpen mij niet. Mr. Schouten is inderdaad mijn zesde advocaat. U houdt mij voor dat het mijn eigen verantwoordelijkheid is om een advocaat te vinden. De advocaten moeten mij verdedigen, mij adviseren. Dat doen ze niet. Als ik vrij kom, ga ik een advocaat zoeken.
De oudste raadsheer merkt op dat het hof beslist of verdachte naar huis mag en de omstandigheid dat als niet alles gaat zoals een verdachte of de advocaat van verdachte wil, in de meeste gevallen niet aan de advocaat ligt.
De jongste raadsheer merkt nog op dat verdachte niet alle 17.000 advocaten in Nederland kan uitproberen.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of ik wil meewerken aan een onderzoek door een psychiater over de kwestie dat ik me niet wil laten bijstaan door een advocaat. Ja, ik wil wel meewerken aan zo een onderzoek. Ik wil wel praten met een psychiater.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
De rapportages van Pennings en Spendlove zijn in concept gereed. Het was de bedoeling dat de raadsman van verdachte naar de concepten kon kijken en daarop commentaar kon geven. Dat is nu niet mogelijk. Daarom zijn de rapportages nog niet gereed. Ook moet [betrokkene 3] nog als getuige worden gehoord. Ook daarvoor is een raadsman nodig.
We komen zo niet verder. Het is een zeer ernstige zaak. Verdachte is door de rechtbank veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf ter zake van moord.
Verdachte zegt: “Ik heb niets gedaan. Ik wil naar huis.” Dat is indicatief voor de psychische gesteldheid van verdachte. Er ligt een voordracht van de raadsheer- commissaris. Ik vraag uw hof om deze voordracht te volgen. Ik ben het daarmee eens. Ik vorder ook om een raadsman toe te voegen. Tegen de nadere terechtzitting dient een tolk in de Marokkaans-Arabische taal te worden opgeroepen. U kunt een beslissing nemen op basis van een vermoeden. Dat vermoeden kan daarna worden onderbouwd door een onderzoek van de districtspsychiater.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik ben het niet met de advocaat-generaal eens.
De voorzitter deelt mede dat er ook een update wordt gemaakt van de PBC-rapportage. Dat betreft echter een ander onderzoek.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik wil inderdaad wel praten met een psychiater. Ik begrijp dat indien de psychiater concludeert dat ik niet in staat ben om mijn belangen behoorlijk te behartigen, het hof mij een raadsman kan toevoegen.
Ik heb ook begrepen wat de advocaat-generaal heeft gezegd.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Verdachte heeft impliciet een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan. Ik verzet me tegen zowel de opheffing als de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissingen van het hof mede:
• dat het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen. De gronden waarop het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte berust, waaronder het veroordelende vonnis, zijn nog steeds aanwezig. Ten aanzien van het verzoek tot schorsing prevaleert het maatschappelijke belang, dat zijn weergave vindt in de gronden van de voorlopige hechtenis, bij voortduring daarvan boven het persoonlijk belang van verdachte;
• dat (op dit moment) niet een andere raadsman dan mr. J. W. Schouten aan verdachte zal worden toegevoegd en evenmin een raadsman op de voet van artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering;
• dat de advocaat-generaal een nader onderzoek dient in stellen als bedoeld in artikel 509b van het Wetboek van Strafvordering, bijvoorbeeld door de districtspsychiater en dat hij aan het hof daaromtrent verslag dient te doen;
• dat het onderzoek voor onbepaalde tijd wordt geschorst. Het nadere onderzoek is nog niet afgerond, om welke klemmende reden het onderzoek in deze zaak langer dan één maand doch korter dan drie maanden na heden wordt geschorst,
• dat wanneer het onderzoek door de advocaat-generaal (het onderzoek door de districtspsychiater) is afgerond, de zaak zo spoedig mogelijk op een terechtzitting dient te worden gepland. Dit kan een andere en een eerdere terechtzitting zijn, dan de volgende pro forma-zitting;
• dat de zaak dient te worden aangebracht op een terechtzitting waarop dezelfde combinatie (mrs. Barels, Van Waarden, Van Dijk) zitting heeft;
• dat verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip zal worden opgeroepen;”
28. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 mei 2016 houdt omtrent verdachtes keuze af te zien van bijstand van een advocaat in:
“De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Het hof heeft op 2 maart 2016 in dezelfde samenstelling de zaak ook al met u besproken op een pro forma zitting. Ook vandaag zullen we de zaak niet inhoudelijk gaan bespreken omdat het ook nu weer een pro forma zitting is.
Mr. J.W. Schouten, de advocaat die eerder aan u is toegevoegd door de raadsheer- commissaris, heeft aan het hof laten dat hij vandaag verhinderd is. Hij is daarom vandaag niet aanwezig.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Ik heb geen advocaat nodig.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Het hof heeft vorige week een rapport binnen gekregen van psychiater H.L.C.
Morre. Dit rapport is op verzoek van het hof opgemaakt, zoals besproken op de zitting van 2 maart 2016. De psychiater heeft gekeken in hoeverre u in staat bent om uw belangen behoorlijk te behartigen. De psychiater heeft met u gesproken. Hij heeft geconcludeerd dat er waarschijnlijk wel iets met u aan de hand is, maar dat dat niet betekent dat u uw belangen niet naar behoren zou kunnen behartigen.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Hij heeft het mij niet zo uitgelegd. Hij heeft tegen mij gezegd dat hij geen stoornis bij mij zag. Hij heeft het rapport opgemaakt en naar u gezonden. Ik heb genoeg met hem gepraat. Een advocaat doet niets voor mij. Ik heb wel drie advocaten gesproken. Ze hebben tegen mij gezegd dat ze mijn zaak niet nemen. Dat komt op mij over dat ze niet willen vechten tegen het openbaar ministerie. Ik heb nog geen goede advocaat gevonden. Ik wil graag vrij zijn. Dan ga ik een advocaat zoeken. Ik ben onschuldig. Ik heb niets gedaan. Ik heb alles gedaan om mijn vrouw te helpen.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Het hof heeft in 2014 een verzoek toegewezen voor een contra-expertise en een onderzoek verricht in het Radboud ziekenhuis. Dat heeft veel tijd gekost, maar die rapporten zijn eigenlijk klaar en moeten nog officieel worden afgerond.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Ik heb dat rapport nog steeds niet gekregen. De advocaat heeft dat niet goed gedaan.
De oudste raadsheer merkt op -zakelijk weergegeven-:
U moet goed luisteren naar wat de voorzitter tegen u zegt. Op dit moment ligt er een vonnis waarin gezegd wordt dat u het gedaan heeft. Dat vonnis weegt voor het hof heel zwaar als we moeten nadenken over de vraag of we u vrij moeten laten.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
De advocaat doet niets voor mij. Hij helpt mij niet.
De oudste raadsheer merkt op -zakelijk weergegeven-:
Dat vind ik moeilijk te geloven.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Hoe moet het nu volgens u verder met deze zaak als u vast blijft zitten?
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Waarom moet ik vast blijven zitten? Ik heb niets gedaan.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Het hof moet verder met deze zaak, de zaak moet inhoudelijk beoordeeld gaan worden. Dat is ook van belang voor de familie van [slachtoffer].
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Ik heb niets gedaan.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Begrijpt u dat het hof moet gaan beslissen hoe we nu verder moeten gaan. Bij de raadsheer-commissaris moet nog een verhoor van een getuige plaatsvinden. Begrijp ik het goed dat u zegt dat u pas naar een advocaat gaat zoeken als u vrij bent?
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven-:
De advocaten hebben tegen mij gezegd dat ze geen zin hebben om tegen het openbaar ministerie te vechten. Ik ga alleen verder zoeken als ik vrij ben. In de gevangenis lukt het niet om een advocaat te zoeken.
De voorzitter vraagt -zakelijk weergegeven-:
Wilt u verder met mr. J. W. Schouten?
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Nee dat wil ik niet. In mijn zaak klopt er iets niet. Er wordt een spelletje gespeeld. Mr. Schouten heeft een rapport meegenomen naar mij en hij zei dat het een nieuw rapport was maar het was een oud rapport.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Aan deze zaak moet een eind komen, dat is de verantwoordelijkheid van het hof. Het hof geeft u twee weken de tijd om een nieuwe advocaat te vinden.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Ik ga geen nieuwe advocaat zoeken.
De voorzitter vraagt -zakelijk weergegeven-:
En als het hof u een nieuwe advocaat toevoegt?
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Het is gewoon moeilijk. Ik wil wel een advocaat. Als ik op vrije voeten ben dan ga ik een advocaat zoeken.
De oudste raadsheer merkt op -zakelijk weergegeven-:
Het gaat niet allemaal zoals u wilt. De vraag is of u wilt dat het hof een nieuwe advocaat toevoegt of dat u mr. Schouten houdt.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
In de gevangenis heb je niet veel tijd om te overleggen met een advocaat. Ik wil geen andere advocaat. Doe maar wat u wilt. Ik heb het niet gedaan.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Op dit moment moet er nog een getuige worden gehoord door de raadsheer- commissaris. De contra-expertise moet nog worden afgerond en er komt nog een update van het PBC rapport.
De advocaat-generaal deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Dat klopt.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Op 8 december 2015 zou het rapport al klaar zijn.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
De advocaat mag nog commentaar geven op de contra-expertise. Maar op dat punt ligt het nu stil. De raadsheer-commissaris heeft met het oog op uw belangen een advocaat laten toevoegen, dat is mr. Schouten, voor de rapporten en voor het verhoor van de getuige [betrokkene 3].
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Ik heb geen advocaat.”
29. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2016 houdt omtrent verdachtes keuze af te zien van bijstand van een advocaat in:
“Mede ter terechtzitting is aanwezig de toegevoegde raadsman mr. J.W. Schouten, advocaat te Arnhem.
(...)
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Het hof heeft op 24 mei 2016 in dezelfde samenstelling ook al met u gesproken op een pro forma zitting. Ook vandaag zullen we de zaak niet inhoudelijk gaan bespreken omdat het ook nu weer een pro forma zitting is.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Ik heb geen advocaat. Ik wil dat ook niet. Een advocaat doet niets voor mij.
De voorzitter deelt verdachte mede dat mr. Schouten is toegevoegd en de belangen van verdachte bij het verhoor van de getuige [betrokkene 3] door de raadsheer-commissaris heeft behartigd.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
De advocaat komt met een oud rapport. Ik wil geen bijstand van een advocaat. Het is jammer, maar ik wil het niet. Ik zit hier voor niets. Ik wil gewoon vrij zijn, dat is alles. Mijn standpunt is hetzelfde als op de zitting van 24 mei jongstleden.
Ik ben bezocht in verband met de uit te brengen rapporten. U houdt mij voor dat die rapporten half augustus gereed zouden zijn.
De advocaat-generaal deelt mede dat die rapportages nog niet binnen zijn.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Ze hebben met mij gesproken. Er is niets veranderd. Ik vind het heel vervelend dat ik nog steeds wordt vastgehouden.
De voorzitter deelt verdachte mede dat de inhoudelijke behandeling van de zaak is bepaald op 19 oktober 2016 om 09:00 uur. De voorzitter deelt mede dat zowel mr. Janzing, de advocaat van de familie van het slachtoffer als de aan verdachte toegevoegde raadsman, mr. Schouten, zijn benaderd voor de bepaling van de zittingsdatum.
Aan verdachte wordt medegedeeld dat na de inhoudelijke behandeling naar verwachting een uitspraak zal volgen.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik ben het er niet mee eens. Er moet eerst een rapport komen.
Ik wil vrij. Ik zit voor niets. Waarom zit ik vast? Ik heb op 12 mei 2012 zelf gekookt.
De voorzitter deelt mede:
Het hof zal uw zaak vandaag niet inhoudelijk behandelen.
De advocaat-generaal deelt mee -zakelijk weergegeven-:
Het standpunt van het openbaar ministerie blijft ongewijzigd. Er ligt een veroordelend vonnis en de bezwaren en gronden zijn nog steeds aanwezig. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis dient te worden afgewezen. Verdachte dient tot aan de inhoudelijke behandeling vast te blijven zitten.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter mede -zakelijk weergegeven-:
Het hof heeft gelet op het veroordelend vonnis. Het hof is van oordeel dat de ernstige bezwaren en gronden nog steeds aanwezig zijn en zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.
Ik zeg u de datum en het tijdstip van de inhoudelijke behandeling, 19 oktober 2016 om 09:00 uur, aan.
Mr. Schouten is aangewezen als uw raadsman en is als zodanig aan u toegevoegd. Als u een andere advocaat wenst, dan moet u die zo snel mogelijk voor de zitting van 19 oktober 2016 benaderen.”
30. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2016 houdt omtrent verdachtes keuze af te zien van bijstand van een advocaat in:
“Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. J.W. Schouten, advocaat te Arnhem.
(...)
De raadsman en de advocaat-generaal geven aan dat zij geen vragen aan de verdachte hebben.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek.
Na de onderbreking hervat de voorzitter het onderzoek. Zij deelt mede dat op eerdere zittingen in hoger beroep al vaker is gesproken over de vraag of de verdachte zich dient te laten bijstaan door een advocaat. De voorzitter geeft de verdachte de gelegenheid om te overleggen met zijn toegevoegde raadsman, mr. Schouten.
De oudste raadsheer deelt de verdachte mede dat vandaag de laatste keer is dat er over zijn strafzaak wordt gepraat, dat de feiten worden besproken en dat er door het openbaar ministerie een eis wordt gedaan. Na vandaag wordt het onderzoek gesloten en volgt er later een uitspraak. De oudste raadsheer deelt mede dat het - mede gelet op de veroordeling van de rechtbank - onverstandig is van de verdachte om zich niet te laten bijstaan door een advocaat, maar dat het aan hem is om die keuze te maken.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik blijf mijn standpunt dat ik eerder op andere zittingen in hoger beroep naar voren heb gebracht. Ik laat me niet bij staan door een advocaat. Advocaten doen niets voor mij. Ik zal dus ook niet gaan overleggen met mr. Schouten.
De oudste raadsheer merkt op dat dat de keuze van verdachte is en dat in mei 2016 een psychiater, H.L.C. Morre, nog heeft geconcludeerd dat verdachte over dit onderwerp in staat is om zijn wil te bepalen, maar dat het hof de verdachte nog een keer duidelijk wilde zeggen dat het verstandig zou zijn om zich te laten bijstaan door een advocaat.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik blijf bij mijn standpunt. Ik heb wel begrepen wat u tegen mij hebt gezegd.”
31. Het arrest van het hof is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 oktober 2013, 13 mei 2014, 2 maart 2016, 24 mei 2016 en 19 oktober 2016.
32. Deze gang van zaken komt op het volgende neer. Aanvankelijk werd de verdachte bijgestaan door mr. L. Schyns. Mr. Schyns heeft onderzoeksvragen geformuleerd die door het hof bij tussenarresten van 30 oktober 2013 en 27 mei 2014 ten dele zijn toegewezen. Zij is opgevolgd door mr. Oerlemans. Naar ter terechtzitting van 22 juni 2015 door de voorzitter wordt vastgesteld, heeft deze de verdediging op zijn beurt ook neergelegd en zit de verdachte dan zonder raadsman. Zoals de voorzitter meedeelt, wil de raadsheer-commissaris met de verdachte een gesprek aangaan om te kijken of er snel een andere advocaat voor hem kan worden gevonden. De verdachte verklaart bereid te zijn dat gesprek aan te gaan. Ter terechtzitting van 16 september 2015 wordt de verdachte bijgestaan door mr. Van Vugt. Ter terechtzitting van 8 december 2015 wordt de verdachte niet bijgestaan door een raadsman en wel omdat verdachtes vorige advocaat een met hem, verdachte, gemaakte afspraak niet is nagekomen. In zijn proces-verbaal van bevindingen van 25 februari 2016 relateert de raadsheer-commissaris onder meer dat hij tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van een situatie aangeduid in artikel 509a Sv, dat wil zeggen dat verdachte niet in staat moet worden geacht zijn belangen behoorlijk te behartigen vermoedelijk als gevolg van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen. Dit proces-verbaal van bevindingen moet volgens de raadsheer-commissaris worden beschouwd als een voordracht tot het geven van een beslissing als bedoel in artikel 509a, tweede lid, Sv en dat een (nadere) toevoeging van een raadsman in het kader van artikel 509a Sv zou moeten volgen. Ter terechtzitting van 2 maart 2016 stelt de voorzitter dit proces-verbaal van bevindingen aan de orde. De verdachte erkent dat mr. Schouten die als toegevoegd advocaat ter terechtzitting aanwezig is, inderdaad zijn zesde advocaat is. Van diens diensten wenst hij geen gebruik te maken omdat een advocaat zijns inziens niets voor hem doet. Daarom wil hij ook geen advocaat. Op die terechtzitting beveelt het hof een onderzoek als bedoeld in artikel 509b van het Wetboek van Strafvordering. Zoals ter terechtzitting van 24 maart 2016 aan de orde komt, heeft dit onderzoek de psychiater tot de conclusie gebracht dat er waarschijnlijk wel iets met de verdachte aan de hand is, maar dat dat niet betekent dat hij zijn belangen niet naar behoren zou kunnen behartigen.
Opnieuw laat de verdachte weten dat een advocaat niets voor hem doet. Hij heeft wel drie advocaten gesproken maar ze lijken niet te willen vechten tegen het openbaar ministerie. De verdachte heeft nog geen goede advocaat gevonden. Vervolgens geeft het hof de verdachte twee weken de tijd om een nieuwe advocaat te vinden. De verdachte zegt geen andere advocaat te zullen gaan zoeken. Hij gaat naar zijn zeggen pas een advocaat zoeken als hij vrij is. Het hof legt de verdachte de vraag voor of hij wil dat het hof een nieuwe advocaat toevoegt of dat hij mr. Schouten houdt. De verdachte verklaart geen andere advocaat te willen. Ter terechtzitting van 17 augustus 2016 volhardt de verdachte in zijn standpunt dat hij geen advocaat wil. De verdachte wordt erop gewezen dat mr. Schouten aan hem als advocaat is toegevoegd en dat hij snel moet handelen als hij een andere advocaat wenst. Mr. Schouten heeft de belangen van de verdachte bij het verhoor door de raadsheer-commissaris van de getuige [betrokkene 3] behartigd.
Ter terechtzitting van 19 oktober 2016 neemt de verdachte opnieuw het standpunt in dat hij geen bijstand van een advocaat wenst. De verdachte wordt er van de zijde van het hof nadrukkelijk op gewezen dat het de laatste keer is dat er over zijn strafzaak wordt gepraat, dat de feiten worden besproken en dat er door het openbaar ministerie een eis wordt gedaan, dat vervolgens het onderzoek wordt gesloten en later uitspraak wordt gedaan. De verdachte wordt zijdens het hof met zoveel woorden onder ogen gebracht dat het - mede gelet op de veroordeling van de rechtbank - onverstandig is van de verdachte om zich niet te laten bijstaan door een advocaat, maar dat het aan hem is om die keuze te maken.
33. De vraag is nu of uit deze gang van zaken volgt dat het hof zich ervan heeft vergewist dat de verdachte de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig heeft gedaan.
34. Laat ik vooropstellen dat voor een bevestigende beantwoording van die vraag niet noodzakelijk is dat met zoveel woorden in het proces-verbaal van de terechtzitting wordt vermeld de constatering van het hof dat de verdachte de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig heeft gedaan. Daarvan kan ook blijken uit hetgeen blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal ter terechtzitting is voorgevallen.2.
35. Naar mijn oordeel kan uit de gang van zaken ter terechtzitting, zoals deze is verwoord in de daarvan opgemaakte processen-verbaal, worden opgemaakt dat het hof zich ervan heeft vergewist dat de verdachte de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig heeft gedaan. Anders dan het geval was in de zaken die ten grondslag lagen aan HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2315, NJ 2010/143 en HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6406, NJ 2012/29 heeft het hof onderzoek doen verrichten naar de vraag of de verdachte in staat was zijn belangen te behartigen. Hoewel de uitkomst van dat onderzoek was dat de verdachte in staat was zijn eigen belangen naar behoren te behartigen, heeft het hof niettemin de verdachte vele malen op verschillende, in tijd uiteenliggende, terechtzittingen met zoveel woorden in de gelegenheid gesteld c.q. in overweging gegeven gebruik te maken van de hem toegevoegde advocaat dan wel een andere advocaat te kiezen. Daarbij heeft het hof de verdachte er meermalen op gewezen wat er voor hem op het spel stond: een veroordeling wegens moord tot gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.3.Ook kort voor het requisitoir heeft het hof de verdachte onder verwijzing naar de door de rechtbank uitgesproken veroordeling nog eens met zoveel woorden laten weten het verstandig te achten dat de verdachte zich door een raadsman zou laten bijstaan. Bij een en ander mag niet onvermeld blijven dat de verdachte zich in eerste aanleg en aanvankelijk ook in hoger beroep heeft doen bijstaan door een advocaat en dus op de hoogte moet zijn geweest van hetgeen rechtsgeleerde bijstand voor hem kon betekenen en voorts dat hem duidelijk is gemaakt dat hij niet zou worden vrijgelaten om uitvoering te kunnen geven aan zijn voornemen een raadsman te kiezen zodra hij vrij was. Voorts is van belang dat het hof in de wijze waarop de verdachte - in het bijzonder ter terechtzitting van 19 oktober 2016 - zijn eigen verdediging voerde, gezien het slagvaardige optreden van de verdachte, geen indicatie heeft behoeven te zien dat hij niet ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig afstand heeft gedaan van rechtsbijstand.
36. Met het oog op de door art. 6 EVRM vereiste mogelijkheid van verdediging wijs ik er verder nog op dat de verdachte niet alleen aanvankelijk is bijgestaan door een advocaat, maar dat deze namens hem ook onderzoekswensen heeft geformuleerd. Daarvan zijn enkele door het hof gehonoreerd.4.Daarnaast is van belang dat mr. Schouten is toegevoegd en deze de belangen van de verdachte bij het verhoor van de getuige [betrokkene 3] door de raadsheer-commissaris heeft behartigd.5.Voorts heeft het hof in zoverre rekening gehouden met het vanaf de terechtzitting van 2 maart 2016 ontbreken van rechtsbijstand dat het de door de verdachte geuite wens om in vrijheid te worden gesteld meermalen heeft opgevat als een beroep tot opheffing van de voorlopige hechtenis en zich te dien aanzien dus niet formeel heeft opgesteld. Bovendien heeft het hof ambtshalve onder ogen gezien of de redelijke termijn was overschreden.
37. In de toelichting op het middel wordt erop gewezen dat het hof de verdachte de juridische aspecten van de zaak niet met zoveel woorden onder de aandacht heeft gebracht. Aan het voorgaande doet dit niet af. Het hof heeft ter terechtzitting van 2 maart 2016 geverifieerd of de verdachte weet waarover de zaak gaat. Naar het hof heeft kunnen opmaken uit de wijze waarop de verdachte de vragen van het hof beantwoordde, in het bijzonder ter terechtzitting van 19 oktober 2016, begreep de verdachte heel goed dat hij als ontkennende verdachte het hem belastende bewijsmateriaal zoveel mogelijk diende te ontkrachten. Weliswaar heeft het hof de verdachte niet voorgehouden dat hij een beroep kon doen op overschrijding van de redelijke termijn, maar daar staat tegenover dat het hof ambtshalve onder ogen heeft gezien of die termijn was overschreden.
38. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, heeft het hof niet behoeven vast te stellen dat de verdachte ook vijf maanden na het onderzoek naar de vraag of de verdachte in staat was zijn belangen te behartigen inderdaad nog steeds in staat was naar behoren voor zijn belangen op te komen. Enige indicatie dat de verdachte, anders dan uit dat onderzoek naar voren kwam, niet in staat was zijn belangen naar behoren te behartigen, bevatten de processen-verbaal van de terechtzittingen, gehouden nadat het onderzoek was voltooid, immers niet.
39. Het middel faalt.
40. Het vierde middel klaagt over de motivering van het oordeel van het hof, dat de redelijke termijn in hoger beroep niet is overschreden.
41. Het hof heeft in zijn arrest met betrekking tot de redelijke termijn overwogen:
“Is de redelijke termijn overschreden?
Het hof heeft ambtshalve beoordeeld of de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden.
Verdachte is aangehouden en op 14 mei 2012 in verzekering gesteld. Op deze datum nam de redelijke termijn een aanvang. De rechtbank heeft verdachte in eerste aanleg veroordeeld bij vonnis van 24 april 2013. Het hof doet in hoger beroep uitspraak op 2 november 2016, ruim drieëneenhalf jaar na het vonnis in eerste aanleg.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte zich in verband met het bewezenverklaarde feit in voorlopige hechtenis bevindt, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman/raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof constateert dat in hoger beroep de behandeling van de zaak niet binnen de termijn van 16 maanden is afgerond met een eindarrest. Het hof heeft met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep het volgende in aanmerking genomen:
- het hoger beroep is door de verdachte ingesteld op 24 april 2013;
- het dossier is bij het hof binnengekomen op 25 juni 2013;
- een tussenarrest van het hof van 30 oktober 2013, waarbij is besloten getuige [betrokkene 3] te horen en om het summier onderbouwde verzoek om contra-expertise af te wijzen;
- een tussenarrest van het hof 27 mei 2014, waarin het gemotiveerde verzoek van de verdediging tot een contra-expertise naar de doodsoorzaak van [slachtoffer] is toegewezen;
- met dit onderzoek is tijd gemoeid (met onder andere het verkrijgen van medische stukken en het door het hof gevraagde onderzoek naar contaminatie in het Radboud ziekenhuis);
- de onderzoeksvragen aan de beide deskundigen door mr. Schyns, raadsvrouw van verdachte, zijn eerst per mail van 17 september 2014 aan het hof toegezonden;
- op 5 februari 2015 is een regie-bijeenkomst geweest bij de raadsheer-commissaris teneinde met de verdediging, het openbaar ministerie en deskundigen overeenstemming te bereiken over de onderzoeksvragen;
- vanaf juni 2015 is verdachte op zoek geweest naar een nieuwe advocaat. Er zijn vier advocaten door hem benaderd, maar uiteindelijk heeft verdachte naar zijn zeggen geen advocaat gevonden die hem kan bijstaan;
- de rapportages van de contra-expertise van de deskundigen dr. Pennings en dr. Spendlove zijn gereedgekomen in december 2015;
- de deskundigen drs. Oosting en drs. Maes hebben op 28 april 2016 op de nadere rapportages gereageerd;
- de getuige [betrokkene 3] is gehoord op 9 juni 2016;
- op 19 september 2016 is aanvullende rapportage ingekomen van de psychiater en de psycholoog van het PBC.
Op de pro formazitting van 22 juni 2015 en op andere pro formazittingen nadien heeft het hof bij verdachte benadrukt dat hij recht heeft door een advocaat te worden bijgestaan en dat hij een nieuwe advocaat moet zoeken, ook met het oog op de voortgang van de uitgezette onderzoeken. Verdachte heeft echter aangegeven dat de advocaten die hij tot nu toe heeft gehad niets voor hem doen. Hij wil eerst in vrijheid worden gesteld en dan wil hij pas een advocaat zoeken.
Door de raadsheer-commissaris is op 8 december 2015 aan verdachte een raadsman toegevoegd, mr. J. Schouten. Verdachte heeft echter aangegeven dat hij geen gebruik wil maken van deze raadsman. De raadsman heeft aangegeven dat hij zich gebonden acht aan de toevoeging en hij niet kan desisteren zolang de verdachte geen andere raadsman aanwijst. Verdachte is tot op de zitting van het hof van 19 oktober 2016, ondanks herhaaldelijk aandringen van het hof, gebleven bij zijn standpunt dat hij pas een raadsman zoekt als hij op vrije voeten wordt gesteld.
Het hof is van oordeel dat hetgeen hiervoor is overwogen over de onderzoeken en de gang van zaken in hoger beroep zodanige bijzondere omstandigheden opleveren, dat daardoor de duur van de behandeling in hoger beroep wordt verklaard.
De redelijke termijn is echter in zijn totaliteit noch in de fase van hoger beroep overschreden.”
42. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de motivering van het hof onbegrijpelijk is, omdat het hof miskent dat de kwestie van de keuze van een advocaat door de verdachte de afdoening van de zaak niet heeft vertraagd, nu pas op 19 september 2016, dus een maand voor de laatste terechtzitting op 19 oktober 2016, aanvullende rapportage van de psychiater en de psycholoog van het PBC is ingekomen en dus tot het laatst toe onderzoekshandelingen zijn verricht.
43. Nu nog op 19 september 2016 aanvullende rapportage is ingekomen van de psychiater en de psycholoog van het PBC, is bij gebreke van nadere motivering niet duidelijk waarom, zoals het hof kennelijk heeft geoordeeld, de kwestie van de keuze van een advocaat door de verdachte heeft bijgedragen aan de duur van het proces in hoger beroep. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 mei 2016 inhoudt:
“De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven-:
De advocaat mag nog commentaar geven op de contra-expertise. Maar op dat punt ligt het nu stil. De raadsheer-commissaris heeft met het oog op uw belangen een advocaat laten toevoegen, dat is mr. Schouten, voor de rapporten en voor het verhoor van de getuige [betrokkene 3].”
Aan de omstandigheid dat pas op 19 september 2016 aanvullende rapportage is ingekomen van de psychiater en de psycholoog van het PBC doet dit echter niet af.
44. Het voorgaande neemt niet weg dat gedurende de periode van 30 oktober 2013 tot 9 juni 2016 onderzoekshandelingen zijn verricht op verzoek van de verdachte, zodat de daardoor ontstane vertraging in afdoening van de zaak, zoals het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld, voor rekening van de verdachte komt. In aanmerking genomen dat in cassatie niet wordt geklaagd dat het hof heeft verzuimd te onderzoeken of bedoelde onderzoekshandelingen, in het bijzonder het horen van de getuige [betrokkene 3], niet nodeloos veel tijd in beslag hebben genomen, kan hetgeen het hof heeft overwogen over de onderzoeken in hoger beroep zijn oordeel derhalve zelfstandig dragen.
45. Het middel is tevergeefs voorgedragen.
46. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
47. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑11‑2017
Vgl. HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6406, NJ 2012/29, rov. 3.5.
Processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 2 maart 2016 en 19 oktober 2016.
Zie de tussenarresten van 30 oktober 2013 en 27 mei 2014.
Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2016.