HR, 12-11-2013, nr. 11/05484
ECLI:NL:HR:2013:1171
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-11-2013
- Zaaknummer
11/05484
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1171, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑11‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1168, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1168, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1171, Gevolgd
- Wetingang
art. 51 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0438
NbSr 2013/371 met annotatie van mr. C. van Oort
Uitspraak 12‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 51 Sv. Zoals volgt uit HR 1 juli 1997, NJ 1997/675 kan, ingeval verdachte noch diens raadsman ttz. is verschenen, de rechter niet op de enkele grond dat de dagvaarding voor die tz. een aantekening behelst dat aan de raadsman een afschrift van die dagvaarding is verstrekt aannemen dat aan art. 51 Sv is voldaan, maar dient hij te onderzoeken of een zodanig afschrift daadwerkelijk aan de raadsman is verzonden. Nu aanwijzingen voor het tegendeel ontbreken moet het in cassatie ervoor worden gehouden dat het Hof zijn in het bestreden arrest besloten liggende oordeel dat art. 51 Sv is nageleefd, uitsluitend heeft gebaseerd op de aantekening op de dagvaarding. Niet blijkt dat het Hof het hiervoor bedoelde onderzoek heeft gedaan. Dat brengt mee dat het onderzoek ttz. in h.b. aan nietigheid lijdt.
Partij(en)
12 november 2013
Strafkamer
nr. 11/05484
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 november 2011, nummer 23/002286-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof tot behandeling van de zaak is overgegaan, terwijl uit het arrest noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het Hof onderzoek heeft gedaan naar de reden van afwezigheid van de raadsman van de verdachte.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar de verdachte noch diens raadsman verschenen en heeft het Hof tegen de niet verschenen verdachte verstek verleend.
2.3.
Aan de voet van het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om in hoger terecht te staan is de volgende aantekening geplaatst en geparafeerd: "Afschrift aan raadsman verstrekt op: 26-09-2011."
2.4.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1997, NJ 1997/675 kan, ingeval de verdachte noch diens raadsman ter terechtzitting is verschenen, de rechter niet op de enkele grond dat de dagvaarding voor die terechtzitting een aantekening behelst dat aan de raadsman een afschrift van die dagvaarding is verstrekt aannemen dat aan het voorschrift van art. 51 Sv is voldaan, maar dient hij te onderzoeken of een zodanig afschrift daadwerkelijk aan de raadsman is verzonden.
2.5.
Nu aanwijzingen voor het tegendeel ontbreken moet het in cassatie ervoor worden gehouden dat het Hof zijn in het bestreden arrest besloten liggende oordeel dat het voorschrift van art. 51 Sv in hoger beroep is nageleefd, uitsluitend heeft gebaseerd op de hiervoor onder 2.3 bedoelde aantekening. Niet blijkt dat het Hof heeft onderzocht of een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep daadwerkelijk aan de raadsman is verzonden. Een en ander brengt, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen, mee dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan nietigheid lijdt, zodat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
2.6.
Het middel is dus gegrond.
3. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2013.
Conclusie 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 51 Sv. Zoals volgt uit HR 1 juli 1997, NJ 1997/675 kan, ingeval verdachte noch diens raadsman ttz. is verschenen, de rechter niet op de enkele grond dat de dagvaarding voor die tz. een aantekening behelst dat aan de raadsman een afschrift van die dagvaarding is verstrekt aannemen dat aan art. 51 Sv is voldaan, maar dient hij te onderzoeken of een zodanig afschrift daadwerkelijk aan de raadsman is verzonden. Nu aanwijzingen voor het tegendeel ontbreken moet het in cassatie ervoor worden gehouden dat het Hof zijn in het bestreden arrest besloten liggende oordeel dat art. 51 Sv is nageleefd, uitsluitend heeft gebaseerd op de aantekening op de dagvaarding. Niet blijkt dat het Hof het hiervoor bedoelde onderzoek heeft gedaan. Dat brengt mee dat het onderzoek ttz. in h.b. aan nietigheid lijdt.
Nr. 11/05484
Mr Jörg
Zitting 8 oktober 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij arrest van 11 november 2011 is de verdachte door het Gerechtshof Amsterdam - met toepassing van artikel 416, tweede lid, Sv - niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. Namens de verdachte heeft mr H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgedragen.
3. Het middel bevat de klacht dat twijfel omtrent de naleving van art. 51 Sv ten onrechte niet tot nader onderzoek door het Hof heeft geleid.
4. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de verdachte niet is verschenen. Aan de afwezigheid van de raadsman aan wie, volgens een aan de voet van het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep geplaatste aantekening, op 26-09-2011 afschrift van de dagvaarding is gestuurd, is blijkens dat proces-verbaal geen aandacht besteed.
5. Kennelijk heeft het Hof aan deze aantekening de conclusie verbonden dat de raadsman in kennis is gesteld van dag en uur van de behandeling van de zaak van zijn cliënt. Nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat het Hof dit oordeel nog op iets anders heeft gebaseerd dan deze aantekening, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat dit oordeel alleen op die aantekening stoelt.
6. Het belang van het recht op verdediging is zodanig groot dat de onverklaarde afwezigheid van de raadsman, niettegenstaande de vermelde aantekening, noopt tot onderzoek of de raadsman mag worden geacht op de hoogte te zijn van dag en tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting wordt gehouden (vgl. HR 1 juli 1997, ECLI:NL:HR:1997:BC0838; NJ 1997/675 m.nt. JdH).
7. Een goede procesorde brengt voorts mee dat wanneer reden bestaat tot twijfel omtrent het nageleefd zijn van het voorschrift van art. 51 Sv, de rechter, alvorens nadat de zaak is uitgeroepen het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, zich ervan vergewist, dat hetzij voormeld voorschrift is nageleefd, hetzij het geval zich voordoet dat de verdachte geen prijs stelt op zijn verdediging). Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt echter niet dat het Hof een dergelijk onderzoek heeft ingesteld zodat het er in cassatie voor gehouden moet worden dat dit niet is geschied. Nu het Hof de behandeling van de zaak ook niet heeft aangehouden leidt dit verzuim tot nietigheid van het onderzoek (HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0838).
8. Het middel slaagt.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam ten einde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend A-G