Zie het overzichtsarrest over bewijsmotiveringsvoorschriften bij bevestiging dan wel vernietiging van een mondeling vonnis door een hof HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026, NJ 2017/128 m.nt P. Mevis en voor een ontnemingsprocedure HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:908.
HR, 06-11-2018, nr. 17/01223
ECLI:NL:HR:2018:2014
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-11-2018
- Zaaknummer
17/01223
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2014, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑11‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1015
ECLI:NL:PHR:2018:1015, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑09‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2014
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0428
Uitspraak 06‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen winkeldiefstal, art. 311.1.4 Sr. Meervoudige kamer Hof bevestigt mondeling vonnis Pr dat is aangetekend in p-v tz. e.a. en dat wat betreft inhoud gebezigde b.m. - o.g.v. Regeling aantekening mondeling vonnis - verwijst naar processtukken (aangifteformulier en p-v van bevindingen politie) zonder dat inhoud daarvan in vonnis is opgenomen, terwijl raadsman in h.b. vrijspraak heeft bepleit. Art. 359.3 en 423.1 Sv. Uit de bewoordingen van art. 359.3 Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien ttz. vrijspraak is bepleit. Hof had vonnis niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423.1 Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359.3 Sv bedoelde weergave van de inhoud van de b.m. (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2026). Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
6 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/01223
MD/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2017, nummer 22/004512-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.K. Bhadai, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof het vonnis van de Politierechter niet zonder meer had mogen bevestigen, nu in dat vonnis is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, terwijl in hoger beroep vrijspraak is bepleit.
2.2.1.
Het mondeling vonnis van de Politierechter is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting. Die aantekening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
De politierechter heeft met betrekking tot het bewezen verklaarde feit de hieronder aangeduide redengevende inhoud van de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring (conform Hoge Raad 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0898 en ECLI:NL:HR:2009:BK5605; Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6759).
1. een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 22 september 2016, inclusief bijlage (p. 32-34);
2. het proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2016265574-17, d.d. 22 september 2016, inclusief bijlagen, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 35-41), in zijn geheel.
De politierechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewezenverklaring
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen heeft de politierechter de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
zij op 22 september 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen shampoo en douchegel en tandenborstels en voedings- en etenswaren, geheel toebehorende aan de Albert Heijn."
2.2.2.
Het Hof heeft het vonnis bevestigd.
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Cliënte heeft niet de intentie gehad om te stelen. Zij had de intentie om te betalen en had ook geld bij zich. De spullen waarvoor ze geen geld had, kunnen bij de kassa terzijde worden gelegd. Cliënte had ook nog bij de servicebalie kunnen betalen. In Roemenië is het normaal dat je spullen in de winkel in je tas doet. In het dossier wordt gerefereerd aan camerabeelden, maar die hebben we niet gezien. Ik verzoek cliënte vrij te spreken."
2.3.
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, luidt als volgt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.4.
De raadsman van de verdachte heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359, derde lid, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot het tenlastegelegde. (Vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026, NJ 2017/128.)
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2018.
Conclusie 18‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie PG. De PG stelt zich op het standpunt dat, nu verdachte in hoger beroep niet verschenen was en de raadsman vrijspraak had bepleit, het hof met de bevestiging van het mondeling vonnis van de politierechter ten onrechte heeft volstaan met de enkele opgave van de bewijsmiddelen.
Nr. 17/01223 Zitting: 18 september 2018 | Mr. J. Silvis Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 14 februari 2017 door het Gerechtshof Den Haag, onder bevestiging van het mondeling vonnis van de politierechter in de Rechtbank Den Haag, wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot 1 week gevangenisstraf met aftrek.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.K. Bhadai, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat ’s hofs verwerping van het gevoerde verweer onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is. Het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het volgende ter verdediging aangevoerd:
“Cliënte heeft niet de intentie gehad om te stelen. Zij had de intentie om te betalen en had ook geld bij zich. De spullen waarvoor ze geen geld had, kunnen bij de kassa terzijde worden gelegd. Cliënte had ook nog bij de servicebalie kunnen betalen. In Roemenië is het normaal dat je spullen in de winkel in je tas doet. In het dossier wordt gerefereerd aan camerabeelden, maar die hebben we niet gezien. Ik verzoek cliënte vrij te spreken.”
5. Het komt mij voor dat het hof dit niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie naar voren is gebracht, hoefde te beschouwen.
6. In de toelichting op het middel wordt daarnaast geklaagd dat het hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen nu geen sprake is van een bekennende verdachte.
7. De meervoudige kamer van het hof heeft het mondeling vonnis van de politierechter, dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als bepaald in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische rechter, de kantonrechter, en de enkelvoudige kamer in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197), bevestigd.
8. Het bevestigde mondeling vonnis houdt ten aanzien van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende in:
“De politierechter heeft met betrekking tot het bewezen verklaarde feit de hieronder aangeduide redengevende inhoud van de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring (conform Hoge Raad 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0898 en ECLI:NL:HR:2009:BK5605; Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6759).
1. een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 22 september 2016, inclusief bijlage (p. 32-34);
2. het proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2016265574-17, d.d. 22 september 2016, inclusief bijlagen, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 35-41), in zijn geheel.”
9. Op grond van art. 423 lid 1 Sv is (zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van) het hof bevoegd een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen. Dit geldt ook indien het een mondeling vonnis betreft dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. Indien die aantekening mondeling vonnis wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is de meervoudige kamer van het hof in beginsel niet gehouden de inhoud van die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen. Dit leidt echter uitzondering indien de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geen bekennende verklaring heeft afgelegd of door de raadsman vrijspraak is bepleit. In dat geval dient bevestiging van het vonnis te geschieden met aanvulling van de gronden. Het hof is dan gehouden de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest op te nemen.1.
10. In de onderhavige zaak heeft verdachte in eerste aanleg verklaard – kort gezegd – dat zij de producten echt wilde kopen en dat zij niet de bedoeling had om iets te stelen. De raadsman heeft in eerste aanleg onder meer het volgende aangevoerd ter verdediging:
“Ik wil graag opmerken dat mijn cliënt de spullen wilde afrekenen. Zij had ook gewoon geld bij zich om dit te doen. Weliswaar klopte het geldbedrag dat zij bij zich had niet met de waarde van de spullen, maar dan had zij een aantal spullen bij de kassa opzij kunnen leggen of kunnen achterlaten.Verder refereer ik mij aan uw oordeel.”
11. In hoger beroep is verdachte niet verschenen. Haar raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep als bezwaar van verdachte tegen het vonnis opgegeven dat verdachte van oordeel was ten onrechte te zijn veroordeeld en de raadsman heeft gepleit zoals hierboven onder 4 weergegeven. Weliswaar wijkt hetgeen de raadsman in hoger beroep heeft aangevoerd inhoudelijk niet erg af van hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangevoerd, maar in hoger beroep heeft de raadsman wel expliciet om vrijspraak verzocht en zich niet gerefereerd zoals in eerste aanleg.
12. De raadsman in hoger beroep heeft vrijspraak bepleit. Dit betekent dat bij bevestiging van het vonnis het hof gehouden was ter aanvulling van gronden de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest op te nemen.
13. Nu verdachte in hoger beroep niet is verschenen, kan enkel afgegaan worden op de opstelling van de raadsman, die in hoger beroep om vrijspraak vraagt, waar hij zich in eerste aanleg nog heeft gerefereerd aan het oordeel van de politierechter.
14. Het hof heeft derhalve ten onrechte volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud daarvan in zijn arrest op te nemen.
15. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑09‑2018